HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
Rb. Overijssel, 15-02-2021, nr. 08-993091-16 (P)
ECLI:NL:RBOVE:2021:690
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
15-02-2021
- Zaaknummer
08-993091-16 (P)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2021:690, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 15‑02‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 15‑02‑2021
Inhoudsindicatie
De rechtbank Overijssel veroordeelt een 62-jarige man tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en het betalen van een geldboete van 240.000 euro voor het plegen van belastingfraude en valsheid in geschrifte. De man zette op ingenieuze wijze een constructie op, waardoor gelden door middel van valse facturen vanuit aan hem gelieerde juridische entiteiten toevloeiden naar onder meer hemzelf, zonder dat hij daar inkomstenbelasting over betaalde. De man heeft daarnaast het vermogen dat hij door de belastingontduiking verkreeg, witgewassen.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-993091-16 (P)
Datum vonnis: 15 februari 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1958 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 30 oktober 2017, 21 januari 2021 en 1 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. V.E. Broeders en van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden mr. A.A. Feenstra en mr. M. Coenen, beiden advocaat te Breda, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 21 januari 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: al dan niet samen met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geldbedragen en een woning;
feit 2: opzettelijk valse facturen heeft opgemaakt;
feit 3: al dan niet samen met een ander in een tweetal hypotheekaktes een valse opgave heeft laten opnemen;
feit 4: al dan niet samen met een ander feitelijk leiding heeft gegeven aan het doen van onjuiste of onvolledige aangiften vennootschapsbelasting door [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV, al dan niet samen met een ander, over de jaren 2006 tot en met 2012;
feit 5: al dan niet samen met een ander over de jaren 2006 tot en met 2013 op de aangiften inkomstenbelasting een te laag bedrag aan inkomsten heeft vermeld of heeft doen vermelden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij,
op een of meer tijdstip(pen),
in of omstreeks de periode van 20 juni 2006 tot en met heden,
in Breda en/of Terneuzen, althans in Nederland, en/of
in Malta; en/of
in St. Kitts and Nevis,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijk(e) perso(o)n(en), en/of
een of meer rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
hierin bestaande dat hij, verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
(telkens) krachtens die gewoonte,
- van een of meer geldbedrag(en)
(tot een totaalbedrag van ongeveer - EUR 6.374.885,87 (maximumpositie), of -
EUR 2.394.174,00 (minimumpositie)),
(Vindplaats: 2PV en Fiscale nadeelberekening d.d. 31 maart 2016); en/of
- van een woning gelegen aan [adres 1] in Breda,
(sub a)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing, heeft verborgen en/of verhuld, dan wel
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op bovenomschreven
voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben
gehad; en/of
(sub b)
heeft omgezet en/of van een of meer geldbedrag(en) en/of een woning gelegen
aan [adres 1] in Breda gebruik gemaakt,
door toen en daar (telkens) opzettelijk,
(al dan niet in onderlinge samenhang beziend)
(Al)
- een of meer overboeking(en) te (laten) verrichten tussen bankrekeningen ten
name van [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V.
en [bedrijf 4] Ltd en al dan niet daarbij door middel van een
of meer valse factu(u)r(en) voor te wenden dat die/deze overboeking(en)
was/waren gedaan naar aanleiding van (een) geleverd(e) goed(eren) en/of
verrichte dienst(en); en/of
(Vindplaats: D-218 tot en met D-224)
(A2)
- een of meer betaling(en) door (een) ander(en) (te weten: door [bedrijf 5]
inc en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 5]
en/of [bedrijf 5] SA en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 4]
Ltd en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 4] (California,
USA) en/of [bedrijf 6] Inc en/of [bedrijf 6] en/of
[bedrijf 6] en/of [bedrijf 7]
en/of [bedrijf 7] , en/of [bedrijf 8] ) te laten
plaatsvinden op (een) bankrekening(en)/ ten behoeve van [bedrijf 4]
Ltd en al dan niet daarbij door middel van een of meer valse
factu(u)r(en) voor te wenden dat die/deze overboeking(en) was/waren gedaan
naar aanleiding van (een) geleverd(c) goed(eren) en/of verrichte dienst(en);
en/of
(Vindplaats: D-233 tot en met D-241)
(A3)
- ( vervolgens) een of meer overboeking(en) te (laten) verrichten tussen
bankrekeningen ten name van [bedrijf 4] Ltd en [bedrijf 9]
en al dan niet daarbij door middel van een of meer valse
factu(u)r(en) voor te wenden dat die/deze overboeking(en) was/waren gedaan
naar aanleiding van (een) geleverd(e) goed(eren) en/of verrichte dienst(en);
en/of
(Vindplaats: D-225 tot en met D-231, D-242 tot en met D-249)
(A4)
- ( vervolgens) een of meer geldbedrag(en) van een of meer bankrekening(en) die
te naam waren gesteld van [bedrijf 9] over te (laten) boeken
naar een of meer buitenlandse bankrekening(en) die te naam waren gesteld van
[verdachte] en/of [bedrijf 4] Ltd; en/of
(Vindplaats: D-177, D-192, D-313 (1-PV par. 3.4, doorgenummerde pag. 47 -
49))
(B)
(vervolgens, volgend op (A4)) een of meer gira(a)l(e) geldbedrag(en) om te
zetten in een of meer charta(a)l(e) geldbedrag(en); en/of
(Vindplaats: D-109)
(C)
- ( vervolgens, volgend op (A4)) een of meer gira(a)l(e) en/of charta(a)l(e)
geldbedrag(en) (op moeilijk traceerbare wijze) aan te (laten) wenden ten
behoeve van zichzelf en/of een of meer ander(en); en/of
( [bedrijf 10] )
- ( vervolgens, volgend op (A4)) een of meer geldbedrag(en) van een of meer
bankrekening(en) die te naam was/waren gesteld van [bedrijf 9]
(tot een totaal bedrag van EUR 700.000) over te (laten) boeken naar een
of meer bankrekening(en) die te naam was/waren gesteld van [medeverdachte] met
als omschrijving reimbursement of loan en/of as per shareholder agreemen
en/of Net Dividend; en/of
(Vindplaats: D-063, D-158 tot en met D-163, D-177)
- ( vervolgens) [medeverdachte] (een gedeelte van) de koopsom van EUR 865.000, te
weten EUR 700.000, te laten betalen op de derdengeldrekening van
[notariskantoor] , (terwijl de koopsom eigenlijk gefinancierd was door
[verdachte] en/of [naam 1] ); en/of
(Vindplaats: D-083)
- ( vervolgens) een hypotheekrecht te (laten) vestigen tot een bedrag van EUR
700.000 (te vermeerderen met EUR 245.000 aan renten, vergoedingen, boeten en
kosten) op een woning gelegen aan [adres 1] in Breda ten
behoeve van [medeverdachte] en/of [naam 2] ; en/of
(Vindplaats: D-080)
- ( vervolgens) een (tweede) hypotheekrecht te (laten) vestigen tot een bedrag
van EUR 500.000 (te vermeerderen met EUR 175.000 aan renten, vergoedingen,
boeten en kosten) op een woning gelegen aan [adres 1] in
Breda ten behoeve van [medeverdachte] en/of [naam 2] ; en/of
(Vindplaats: D-082)
- ( vervolgens) een of meer (fictieve) rentebetaling(en) te (laten) verrichten
aan [medeverdachte] en/of [naam 2] ;
(Vindplaats D-181, D-182, D-183)
en/of
- een of meer geldbedrag(en), en/of
- een woning gelegen aan [adres 1] in Breda,
(sub b)
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) - dan wel
redelijkerwij(s)(ze) moest(en) vermoeden -, dat dat/die geldbedrag(en) en/of
de woning gelegen aan [adres 1] in Breda - onmiddellijk of
middellijk - geheel of gedeeltelijk afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf;
2.
hij,
op een of meer tijdstippen,
in of omstreeks de periode van 20 juni 2006 tot en met 15 januari 2014
in Breda en/of Terneuzen, althans in Nederland en/of Malta en/of St. Kitts and
Nevis,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
een groot aantal facturen, althans een of meer factu(u)r(en),
waaronder:
- ( Categorie) A
Een factuur afkomstig van [bedrijf 4] Ltd en gericht aan
[bedrijf 3] B.V. d.d. 5 december 2007; en/of
(Vindplaats factuur: D-218)
(Vindplaats alle facturen: D-218 tot en met 224)
- ( Categorie) B
Een factuur afkomstig van [bedrijf 4] Ltd en gericht aan [bedrijf 4]
Ltd d.d. 14 augustus 2007; en/of
(Vindplaats factuur: D-234, doorgenummerde pagina 2204)
(Vindplaats alle facturen: D-233 tot en met D-241)
- ( Categorie) C Een factuur afkomstig van [bedrijf 11] Ltd en gericht aan
[bedrijf 4] Ltd d.d. 24 mei 2010; en/of
(Vindplaats factuur: D-246)
(Vindplaats alle facturen: D-225 tot en met 231 en 242 tot en met 249)
- ( Categorie) D
Een factuur afkomstig van [bedrijf 12] B.V. en gericht aan [bedrijf 2]
B.V. d.d. 28 april 2011,
(Vindplaats factuur: D-271)
(Vindplaats alle facturen: D-213, 252, 253, 271 en 272)
- zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te
dienen –
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te
gebruiken en/of door een of meer andere(n) te doen gebruiken,
hebbende die valsheid hierin bestaan, dat in strijd met de waarheid op die
factu(u)r(en) is vermeld,
(algemeen)
- dat er een of meer goed(eren) en/of dienst(en) was/waren geleverd aan
[bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4] Ltd en/of [bedrijf 4]
Ltd en/of [bedrijf 2] B.V.; en/of
(meer specifiek)
- A. [bedrijf 13] of
[bedrijf 14] ; en/of
- B. [bedrijf 15] ; en/of
- C. [bedrijf 16] , Re. Job no. 2893; en/of
- D. Eind nota voor het veranderen van bestaand hekwerk Pand [adres 2] te
Terneuzen;
3.
hij,
op of omstreeks 14 oktober 2010 en/of 20 september 2012,
te Hulst, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
in een of meer hypotheekakte(s), (elk) zijnde een authentieke akte, op
14 oktober 2010 te Hulst verleden door notaris [notaris 1] als
plaatsvervanger van notaris [notaris 2] en/of op 20 september 2012 te Hulst
verleden door notaris [notaris 2] , (beide) notaris met plaats van vestiging
Hulst, (opzettelijk) een valse opgave heeft doen opnemen aangaande een feit
van welks waarheid de akte moet doen blijken,
bestaande de valse opgave hierin dat in vorenbedoelde hypotheekakte(s) in
strijd met de waarheid is opgenomen dat
A (Hypotheekakte 14 oktober 2010)
- een hypotheekrecht is gevestigd tot een bedrag van EUR 700.000 (te
vermeerderen met EUR 245.000 aan renten, vergoedingen, boeten en kosten) op
een woning gelegen aan [adres 1] in Breda ten behoeve
van [medeverdachte] en/of [naam 2] ; en/of
(Vindplaats: D-080)
B (Hypotheekakte d.d. 20 september 2012)
- een (tweede) hypotheekrecht is gevestigd tot een bedrag van EUR 500.000 (te
vermeerderen met EUR 175.000 aan renten, vergoedingen, boeten en kosten) op
een woning gelegen aan [adres 1] in Breda ten behoeve
van [medeverdachte] en/of [naam 2] ,
(Vindplaats: D-082)
zulks met het oogmerk om die akte of een afschrift daarvan te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de
waarheid;
4.
[bedrijf 1] B.V. (voorheen: [bedrijf 3] B.V.) (KvK nummer: [nummer 1] ) en/of
[bedrijf 2] B.V. (KvK nummer: [nummer 2] ),
op een of meer tijdstippen,
in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 4 juni 2014,
(Vindplaats: AMB-029)
in Terneuzen en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
als belastingplichtige in de zin van de wet op de vennootschapsbelasting 1969,
(telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten:
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2006; en/of
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2007; en/of
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2008; en/of
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2009; en/of
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2010; en/of
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2011; en/of
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2012,
(Vindplaats: AMB-029, doorgenummerde pagina 622 e.v.)
die te naam was/waren gesteld van [bedrijf 1] B.V. (fiscaal nummer:
[nummer 3] ) en/of de fiscale eenheid [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2]
B.V.,
onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft doen doen,
terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting
werd geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat in die
aangifte(n) (telkens)
- een te laag bedrag aan omzet werd aangegeven; en/of
(Vindplaats: 1PV, paragraaf 6.2.3.1)
- een te hoog bedrag aan aftrekbare kosten werd aangegeven; en/of
(Vindplaats: 1PV, paragraaf 6.2.3.1 en 6.2.3.2)
(waardoor, althans)
- een te laag belastbaar bedrag werd aangegeven;
zulks, terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of
meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), tot bovenomschreven
strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding
heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);
5.
hij,
op een of meer tijdstippen,
in of omstreeks de periode van 11 juni 2007 tot en met 30 mei 2014,
(Vindplaats: AMB-025, doorgenummerde pagina 503)
in Breda en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
als belastingplichtige in de zin van de wet inkomstenbelasting 2001,
(telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten:
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2006; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2008; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2009; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2013
(Vindplaats: AMB-025, doorgenummerde pagina 505 e.v.)
die te naam was/waren gesteld van [verdachte] en/of [naam 1] ,
onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft laten doen,
terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting
werd geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat in die
aangifte(n) (telkens)
(Box I)
- een te hoog bedrag aan aftrekbare kosten eigen woning werd aangegeven,
althans
- een te laag bedrag aan belastbaar inkomen uit werk en woning; en/of
(Vindplaats: 1PV, paragraaf 3.3 en 4.2.3.2)
(Box II)
- een te laag bedrag aan inkomen uit aanmerkelijk belang werd aangegeven,
althans
- een te laag bedrag aan belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang; en/of
(Vindplaats: 1PV, paragraaf 3.3, 3.4, 3.5, 3.6, 3.7, 3.8, 4.2.3.3, 4.2.3.4,
4.2.3.5, 4.2.3.6 en 4.2.3.7)
(Box III)
- een te laag bedrag aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen werd
aangegeven; en/of
(Vindplaats: 1PV, paragraaf 3.1 en 4.2.3.1)
(waardoor, althans)
- een te laag bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting werd aangegeven.
3. De voorvragen
3.1
De dagvaarding en de bevoegdheid
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vervolging is aangevangen in strijd met de zogenoemde AAFD-richtlijnen en het gelijkheidsbeginsel, althans dat de beslissing om tot vervolging over te gaan onvoldoende is gemotiveerd en dat het openbaar ministerie om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor alle feiten, dan wel voor de fiscale feiten ten laste gelegd onder 4 en 5.
Voorts heeft de verdediging niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter zake van feit 4 bepleit. Zij heeft gesteld dat, nu de fiscale beboeting van de vennootschappen onherroepelijk vaststaat, het una via-beginsel en het ne bis in idem-beginsel in de weg staan aan de vervolging van verdachte als directeur/grootaandeelhouder van deze vennootschappen.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en dat er geen sprake is van vervolging in strijd met de AAFD-richtlijnen noch van schending van het gelijkheidsbeginsel. Zij voert daartoe aan dat het opportuniteitsbeginsel het openbaar ministerie een grote mate van vervolgingsvrijheid geeft en dat die beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts voor marginale toetsing leent. De selectie van de zaak was in lijn met de AAFD-richtlijnen en schending van het gelijkheidsbeginsel doet zich niet voor.
Ten aanzien van het una via-verweer heeft de officier van justitie gesteld dat er geen sprake is van vereenzelviging van verdachte en [bedrijf 3] BV. De bij de vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) door de Belastingdienst aan [bedrijf 3] BV opgelegde boetes zijn voor de helft indirect voor rekening van verdachte gekomen. In de strafeis zal daarmee rekening worden gehouden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen strijd is met het una via beginsel en dat zij ontvankelijk is in de vervolging van verdachte met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek al dan niet strafvervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing en wel in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Zo'n uitzonderlijk geval kan zich voordoen wanneer de vervolging in strijd is met gepubliceerde richtlijnen, zoals de AAFD-richtlijnen, die bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet zal worden vervolgd.
AAFD-richtlijnen
In de AAFD-richtlijnen wordt beschreven hoe de Belastingdienst de aanmeldingen van
mogelijke delicten die voor strafrechtelijk onderzoek in aanmerking komen selecteert voor de rechtsgebieden belastingen, toeslagen en douane en op welke wijze die aanmeldingen
vervolgens in overleg met het openbaar ministerie worden afgehandeld met het oog op
strafrechtelijke afdoening. Potentieel vervolgingswaardige zaken worden ingedeeld in twee
verschillende categorieën: in categorie I bij een nadeel van meer dan € 10.000,-- en minder
dan € 125.000,-- en in categorie II bij een nadeel van € 125.000,-- of meer. Categorie I-zaken
komen alleen dan voor strafrechtelijke vervolging in aanmerking indien tenminste één van de
in de AAFD-richtlijnen genoemde ‘overige aspecten’ aan de orde is.
In het onderhavige geval bestond de verdenking aanvankelijk hierin dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan
een fiscaal delict met een nadeel van € 29.000,--, zodat sprake was van een categorie I-zaak.
Daarnaast is, zo blijkt uit het verslag van het tripartite overleg van 20 mei 2014, het aspect
‘evenwichtige rechtshandhaving’ reden geweest om de zaak voor strafrechtelijke vervolging
te selecteren. De officier van justitie heeft hier nog aan toegevoegd dat eveneens sprake was
van het aspect ‘een combinatie van een fiscaal delict met een niet fiscaal delict’, omdat er een verdenking van witwassen bestond.
De rechtbank is op grond van vorenstaande overwegingen van oordeel dat van een selectie in
strijd met de Richtlijnen AAFD niet is gebleken. De vervolging van verdachte voor de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 is dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel.
Gelijkheidsbeginsel
Uit het aanvangsproces-verbaal volgt dat bij de FIOD het redelijk vermoeden was ontstaan dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan (gewoonte)witwassen en het onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting. De Belastingdienst kwam deze feiten op het spoor door het zogenoemde debet/credit-project.
Het onderzoek door de Belastingdienst naar de bankafschriften en belastingaangiften van verdachte is een aan de Belastingdienst toekomende controlebevoegdheid die de Belastingdienst in dit geval, in het kader van de belastingheffing, zelfstandig heeft aangewend. Uit het dossier volgt dat gaandeweg de fiscale controle de verdenking rees dat verdachte zich mogelijk ook schuldig had gemaakt aan andere strafbare feiten, waarop de Belastingdienst de zaak met het oog op een (mogelijk) te entameren strafrechtelijk onderzoek heeft overgedragen aan de FIOD. Gesteld noch gebleken is dat er vergelijkbare gevallen zijn, waarin het Openbaar Ministerie zodanig anders is opgetreden dat vervolging van de verdachte niet te verenigen is met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadslieden met betrekking tot alle ten laste gelegde feiten.
Una via/ ne bis in idem
Aan verdachte is onder 4 ten laste gelegd het feitelijke leiding geven aan verboden gedragingen van de rechtspersoon [bedrijf 3] BV, als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Aldus dient bewezen te worden dat het daaraan ten grondslag liggend strafbare feit is gepleegd door [bedrijf 3] BV. De omstandigheid dat een strafvervolging van [bedrijf 3] BV niet (meer) mogelijk is, staat aan een oordeel over die bewijsvraag niet in de weg volgens de Hoge Raad.1.Pas op het moment dat de natuurlijke persoon en rechtspersoon zijn te vereenzelvigen, zal een vervolgingsuitsluitingsgrond van de rechtspersoon in de weg kunnen staan aan de vervolging van de natuurlijke persoon.
Een dergelijke situatie kan zich naar het oordeel van de rechtbank voordoen als de natuurlijke persoon niet alleen (vrijwel) volledige zeggenschap heeft over de rechtspersoon, maar ook als hij over (vrijwel) het gehele vermogen van die rechtspersoon kon beschikken en het verkregen voordeel (vrijwel) volledig heeft kunnen strekken tot voordeel van de natuurlijke persoon.2.
In het onderhavige geval staat vast dat verdachte directeur is geweest van [bedrijf 3] BV vanaf het begin van de ten laste gelegde periode tot en met 31 december 2009. Verder staat vast dat verdachte ten tijde van de ten laste gedragingen houder was van twaalf van de in totaal 44 aandelen. Vanaf 1 januari 2010 hield verdachte (indirect) de helft van de aandelen in [bedrijf 3] BV. [bedrijf 3] BV heeft een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst gesloten over het voldoen van de belastingschulden. Voor zover daarin een bestuurlijke boete is opgenomen is daarvan de helft (indirect) voor rekening van verdachte gekomen.
De rechtbank komt bij deze stand van zaken tot de conclusie dat verdachte niet is te vereenzelvigen met [bedrijf 3] BV, zodat de rechtbank het door de verdediging gedane beroep op het una via dan wel het ne bis in idem beginsel verwerpt.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte voor het ten laste gelegde onder 1, 2, 3, 4 en 5.
3.3
Redenen voor schorsing
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde hebben de raadslieden gesteld dat er goede gronden waren om een deel van de omzet van [bedrijf 3] BV aan Malta toe te rekenen, gelet op het internationale karakter van de ondernemingsactiviteiten. Het bedrag van € 100.000,-- wordt door de FIOD ten onrechte als correctie aangemerkt, nu dit feitelijk een terugbetaling door verdachte aan [bedrijf 3] BV betreft. De correctie die is aangebracht ter zake van de boot Kløvningen dient te vervallen en kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard als zijnde een te laag bedrag aan omzet of te hoog bedrag aftrekbare kosten.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de verdediging gesteld dat verdachte ruiterlijk erkent dat hierin fouten zijn gemaakt en dat hij zich realiseert dat de ontvangen dividenden en het tegoed op zijn bankrekening in Malta in zijn aangiften inkomstenbelasting hadden moeten worden vermeld. De verdediging heeft daarbij aangetekend dat, met uitzondering van de dividenduitkeringen en het saldo op de bankrekening van Malta, veel van de vermeende correcties op de aangiften niet onjuist zijn geweest dan wel niet opzettelijk onjuist zijn gedaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging gesteld dat er onvoldoende bewijs bestaat dat de in de categorieën A, B en C bedoelde facturen niet conform de juridische werkelijkheid zijn en daarmee in strijd met de waarheid. Verdachte heeft erkend dat de factuur van [naam 4] , als bedoeld onder categorie D, niet aan [bedrijf 3] BV had moeten worden gericht.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat de handelingen ten laste gelegd onder A1 en A2 niet kunnen worden bewezen als zijnde verbergings- of verhullingshandelingen, nu het op dat moment legaal geld betreft en dus niet is voldaan aan het vereiste van volgtijdelijkheid. De handelingen beschreven onder A3 en A4 zijn niet gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag, zodat hiervoor geen veroordeling kan volgen.
Met betrekking tot de onder 3 ten laste gelegde valse opgave in een hypotheekakte, die als een loan-back constructie ook deel uitmaakt van de witwas verdenking heeft de verdediging betoogd dat de hypothecaire lening los staat van de geldstroom van verdachte naar [medeverdachte] . De overboekingen van verdachte naar [medeverdachte] houden verband met een gentlemen’s agreement tussen hen als aandeelhouders.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Algemene bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast voor zover van belang ten tijde van de ten laste gelegde periodes.3.
[bedrijf 4]
Verdachte was mede-aandeelhouder van [bedrijf 4] Ltd. op Malta (hierna: [bedrijf 4] ).4.is op 11 oktober 2006 geregistreerd in Malta.5.Het bedrijf werd bestuurd door de heer [getuige] , directeur van trustkantoor [trustkantoor] te Malta. [bedrijf 4] heeft geen eigen personeel, beschikt niet over voorraden en de beslissingen aangaande [bedrijf 4] werden door verdachte genomen.6.Uit de jaarstukken over 2009 en correspondentie van verdachte blijkt dat de enige waarde die [bedrijf 4] heeft, voortvloeit uit een vordering van [bedrijf 4] op [bedrijf 3] BV ten bedrage van € 278.274,--.7.
Getuige [getuige] heeft verklaard op de vraag wie er diensten en/of goederen afnemen van [bedrijf 4] : “ [bedrijf 4] .” Het wordt doorberekend. Het gaat niet om werkelijke aankopen.”8.
[bedrijf 17]
Op 3 mei 2007 is [bedrijf 11] . Ltd geregistreerd in St. Kitts and Nevis (hierna: [bedrijf 17] ).9.Verdachte was mede-aandeelhouder en ‘Ultimate Beneficial Owner (UBO, uiteindelijke belanghebbende) in [bedrijf 17] . Ook medeverdachte [medeverdachte] was UBO in [bedrijf 17] .10.Uit de door [bedrijf 17] gestuurde facturen over de jaren 2006 tot en met 2013 wordt vermeld dat zij marketing en sales werkzaamheden hebben verricht voor [bedrijf 4] .11.Op die facturen staan echter geen bankrekeningnummers vermeld.
[bedrijf 3] Groep
Daarnaast hield verdachte vanaf 2006 twaalf aandelen in [bedrijf 3] BV (Kamer van Koophandel (KvK) nummer [nummer 1] ).12.Vanaf 21 december 1998 tot 1 januari 2010 was verdachte ook directeur van [bedrijf 3] BV. Per 28 mei 2010 werd van de rechtspersoon [bedrijf 3] BV de statutaire naam gewijzigd in [bedrijf 1] BV.13.Op 15 september 2010 werd vervolgens een nieuwe rechtspersoon met de naam [bedrijf 3] BV (KvK nummer [nummer 4] ) opgericht. Vanaf het moment van oprichting tot 14 december 2011 is [bedrijf 1] BV enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] BV.14.Na 14 december 2011 is [bedrijf 1] BV een belang van 90 % in [bedrijf 3] BV blijven houden en staan de overige 10% van de aandelen op naam van [bedrijf 18] BV.15.
Ook [bedrijf 2] BV (KvK nummer [nummer 2] ) is onderdeel van de [bedrijf 3] Groep.16.In de periode van begin 2006 tot en met 1 januari 2010, was de enig aandeelhouder [naam 3] , ingeschreven in Luxemburg onder nummer [nummer 5] .17.[medeverdachte] was bevoegd de vennootschap [naam 3] te vertegenwoordigen in zijn hoedanigheid van bestuurder.18.[bedrijf 2] BV is met ingang van 1 januari 2010 voor de vennootschapsbelasting als maatschappij gevoegd aan [bedrijf 1] BV. Vanaf dat moment wordt de vennootschapsbelasting van [bedrijf 2] BV geheven bij de moedermaatschappij [bedrijf 1] BV, alsof er één belastingplichtige is.19.
In dit vonnis dient onder [bedrijf 3] BV zowel [bedrijf 1] BV (voorheen [bedrijf 3] BV, met KvK nummer [nummer 1] ) en [bedrijf 3] BV (KvK nummer [nummer 4] ) te worden begrepen.
Verdachte heeft zelf verklaard dat er in de juridische entiteiten [bedrijf 4] en [bedrijf 17] geen bedrijfsactiviteiten werden verricht. Verdachte heeft erkend dat hij de facturen opmaakte of liet opmaken en dat er werd gefactureerd vanuit de bedrijven [bedrijf 4] en [bedrijf 17] , terwijl die gefactureerde diensten niet door deze juridische entiteiten waren geleverd, maar door [bedrijf 3] BV.20.
De rechtbank stelt op basis van het hiervoor overwogene in onderling verband en samenhang bezien vast dat door de juridische entiteiten [bedrijf 4] en [bedrijf 17] geen bedrijfsactiviteiten werden verricht.
Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank bij de bespreking van de ten laste gelegde feiten hierna, niet de volgorde zoals opgenomen in de tenlastelegging aanhouden.
4.3.2
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2 (valsheid in geschrift)
(Categorieën A, B en C) De rechtbank neemt de hiervoor onder 4.3.1 getrokken conclusie dat door de juridische entiteiten [bedrijf 4] en [bedrijf 17] geen bedrijfsactiviteiten werden verricht, als uitgangspunt. Zoals reeds vermeld heeft verdachte ook erkend dat er werd gefactureerd vanuit [bedrijf 4] aan [bedrijf 3] BV en aan derden (categorieën A en B) en vanuit [bedrijf 17] aan [bedrijf 4] (categorie C), terwijl die juridische entiteiten niet de gefactureerde diensten hadden geleverd.21.[bedrijf 4] en [bedrijf 17] factureerden voor werkzaamheden en diensten die daadwerkelijk werden geleverd door [bedrijf 3] BV, dat eveneens aan verdachte is gelieerd.22.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de onder het eerste, tweede en derde gedachtestreepje ten laste gelegde facturen door verdachte opzettelijk valselijk zijn opgemaakt of dat hij ze valselijk heeft doen opmaken, nu in die facturen telkens in strijd met de waarheid dat [bedrijf 4] respectievelijk [bedrijf 17] de in die facturen genoemde diensten hebben geleverd.
(Categorie D) De facturen van [bedrijf 12] BV zijn gericht aan [bedrijf 3] BV.23.[naam 4] heeft daarover verklaard dat zijn bedrijf een hekwerk heeft geplaatst bij de woning van verdachte aan [adres 1] . [naam 4] heeft verder verklaard dat verdachte hem heeft gevraagd om de factuur naar [bedrijf 2] BV te sturen, omdat hij hem anders niet wilde betalen.24.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat hij [naam 4] heeft gezegd de facturen voor het plaatsen van het hekwerk op naam van [bedrijf 3] BV te stellen, maar hij realiseerde zich toen niet dat dit fout was.
De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring van verdachte. Met zijn handelwijze bewerkstelligde hij dat in de betreffende factuur in strijd met de waarheid tot uitdrukking werd gebracht dat [naam 4] de werkzaamheden bij en in opdracht van [bedrijf 3] BV heeft verricht. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook deze facturen opzettelijk in strijd met de waarheid heeft doen opmaken.
4.3.3
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde (aangiften vennootschapsbelasting)
Zoals hiervoor onder 4.3.2 vastgesteld stuurde [bedrijf 4] facturen aan [bedrijf 3] BV25., die deze facturen vervolgens opvoerde als zakelijke kosten. Door deze constructie werd ten onrechte de belastbare winst van [bedrijf 3] BV verlaagd. Daarnaast werd ook omzet van [bedrijf 3] BV ten onterechte verplaatst naar [bedrijf 4] , doordat [bedrijf 4] facturen stuurde aan derden voor werkzaamheden die feitelijk waren verricht door [bedrijf 3] BV. Het verlagen van de belastbare winst en verschuiven van de omzet resulteerde in een lager belastbaar bedrag voor de vennootschapsbelasting in [bedrijf 3] BV. Derhalve werd in de jaren 2006 tot en met 2012 opzettelijk een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting gedaan met als gevolg dat over die jaren te weinig vennootschapsbelasting is afgedragen.26.
Feitelijk leidinggeven
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [bedrijf 1] BV (voorheen [bedrijf 3] BV) onderscheidenlijk [bedrijf 2] BV is voldaan, aangezien deze rechtspersonen geadresseerde zijn van de norm en de verboden gedragingen aan hun kunnen worden toegerekend, nu deze bij uitstek gelden als gedragingen verricht in de sfeer van deze rechtspersonen. De rechtbank acht het opzet van deze rechtspersonen ook wettig en overtuigend bewezen, gelet op de feitelijke gang van zaken binnen de door hen gedreven ondernemingen en het gevoerde beleid door de (feitelijke) directie zoals hiervoor beschreven.
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene en in het bijzonder de centrale rol die verdachte binnen de [bedrijf 3] -groep en de daartoe behorende rechtspersonen, alsmede [bedrijf 4] en [bedrijf 17] heeft gespeeld en de wijze waarop met omzet tussen die vennootschappen is geschoven binnen de aan hem gelieerde bedrijven, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk feitelijk leiding heeft gegeven aan het doen van opzettelijke onjuiste aangiften vennootschapsbelasting door [bedrijf 1] BV (voorheen [bedrijf 3] BV) en [bedrijf 2] BV.
4.3.4
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde (valse opgave in authentieke akte)
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De hypotheekakte van 14 oktober 2010
In 2010 heeft verdachte in privé de woning aan [adres 1] te Breda gekocht voor € 865.000,--.27.
In een e-mail die verdachte op 2 september 2010 aan [getuige] heeft gestuurd schrijft hij dat aan [medeverdachte] een bedrag van € 700.000,-- moet worden overgemaakt, met als omschrijving ‘dividend’. Verdachte stelt in die e-mail dat dit de dividend warrents zijn waar hij, verdachte, als aandeelhouder van [bedrijf 17] toe gerechtigd is.28.Vervolgens laat verdachte in een e-mail van 3 september 2010 aan [getuige] weten dat het genoemde bedrag niet onder omschrijving van ‘dividend’ moet worden overgemaakt, maar dat daarbij ‘reimbursement of loan’ moet worden vermeld.29.
Uit de bankafschriften van [medeverdachte] volgt dat op 6 september 2010 en 7 september 2010 een aantal overboekingen heeft plaatsgevonden, waardoor [medeverdachte] in totaal ongeveer € 700.000,-- op zijn rekening gestort heeft gekregen, aanvankelijk onder vermelding van: ‘as per shareholder agreement’ en vervolgens onder de vermelding van ‘reimbursement of loan’.30.
Vervolgens werd op 12 oktober 2010 een bedrag van € 700.000,-- door [medeverdachte] overgeboekt naar notaris [notaris 2] , ten behoeve van de financiering van de hiervoor genoemde woning van verdachte.31.Verdachte en zijn echtgenote hebben een hypotheekrecht ten gunste van [medeverdachte] gevestigd tot een bedrag van € 700.000,--, te vermeerderen met rente en kosten begroot op € 245.000,--, derhalve in totaal tot een bedrag van € 945.000,--, op de woning aan [adres 1] in Breda.32.In die akte is opgenomen dat het hypotheekrecht wordt gevestigd tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen [medeverdachte] blijkens zijn administratie van verdachte en zijn echtgenote, zowel van hen samen als van ieder van hen afzonderlijk, te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van:
“- verstrekte en/of te verstrekken geldleningen,
- verleende en/of te verlenen kredieten,
- door de debiteur ten behoeve van de schuldeiser gestelde en/of te stellen
borgtochten en/of contragaranties,
- door de schuldeiser afgegeven en/of af te geven borgtochten en/of
(schuldeiser)garanties,
- huidige en/of toekomstige parallelle schulden jegens de schuldeiser als
zekerhedenagent,
- huidige en/of toekomstige regresvorderingen,
- huidige en/of toekomstige vorderingen krachtens subrogatie,
- huidige en/of toekomstige financiële instrumenten, waaronder mede
begrepen derivatencontracten, en/of
- uit welken anderen hoofde dan ook.”
Verdachte heeft niet ontkend dat de genoemde betalingen aan [medeverdachte] hebben plaatsgevonden, maar hij heeft gesteld dat de betalingen aan [medeverdachte] het aflossen van een door hem als zodanig aangeduide ‘ereschuld’ betreffen. Ook [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de betalingen ontving in het kader van het aflossen van een ereschuld.
De rechtbank acht deze verklaringen niet aannemelijk geworden nu deze schuld nergens is gedocumenteerd en uit de overige inhoud van het dossier evenmin blijkt wanneer en, gelet op de in de hypotheekakte genoemde mogelijke bronnen daarvan, op welke wijze verdachte deze omvangrijke financiële verplichting - ineens dan wel, in delen - is aangegaan.
Het hiervoor overwogene en in het bijzonder het gegeven dat [medeverdachte] in totaal een bedrag van (ongeveer) € 700.000,-- van verdachte kreeg overgemaakt dat overeenkomt met het aan verdachte toekomende dividend, net voordat hij zelf een bedrag van € 700.000,-- overmaakte aan de notaris, leidt de rechtbank tot de conclusie dat tegenover het hypotheekrecht geen lening of andere (financiële) verplichting van verdachte stonden en, gezien op het hypotheekrecht dat bij akte van 20 september 2012 is gevestigd tot zekerheid van de in die akte bedoelde financiële verplichtingen, evenmin zouden komen te staan. Naar het oordeel van de rechtbank wilde verdachte met het doen opstellen van de hypotheekakte van 14 oktober 2010 fingeren dat hij dit bedrag van [medeverdachte] had geleend en tot zekerheid van nakoming van zijn verplichting tot terugbetaling van die ‘lening’ aan [medeverdachte] , vermeerderd met rente en kosten, ten gunste van [medeverdachte] een recht van hypotheek op de hiervoor genoemde woning met aanhorigheden werd gevestigd, terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een lening maar van een zogenoemde loan-back constructie.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] in de hypotheekakte van 14 oktober 2010 in strijd met de waarheid heeft doen opnemen dat een hypotheekrecht wordt gevestigd tot zekerheid voor de betaling van schulden uit hoofde van een geldlening van € 700.000,--, vermeerderd met rente en kosten, terwijl er op het moment van het vestigen van dat hypotheekrecht geen lening of andere (financiële) verplichtingen van verdachte en/of zijn echtgenote tegenover stonden.
De hypotheekakte van 20 september 2012
Bij deze notariële akte hebben verdachte en zijn echtgenote een (tweede) hypotheekrecht ten gunste van [medeverdachte] gevestigd op de woning aan [adres 1] in Breda. Blijkens deze akte is dit recht van hypotheek verleend tot een bedrag van € 500.000,-- in hoofdsom, te vermeerderen met rente en kosten begroot op € 175.000,--, derhalve in totaal tot een bedrag van € 675.000,--. In de akte is opgenomen dat dat het hypotheekrecht wordt gevestigd tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen [medeverdachte] blijkens zijn administratie van verdachte en zijn echtgenote, zowel van hen samen als van ieder van hen afzonderlijk, te vorderen heeft of mocht hebben, waarbij de mogelijke bronnen van die vordering(en) op identieke wijze zijn opgesomd als in de hypotheekakte van 14 oktober 2010.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat dit hypotheekrecht is gevestigd zonder dat daar enige financiële verplichting uit één of meer van de in die akte genoemde bronnen tegenover stond. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.5
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde (aangiften inkomstenbelasting)
Box 2
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte zijn aandelenbelang in [bedrijf 4] en [bedrijf 17] niet als aanmerkelijk belang in zijn aangiften inkomstenbelasting heeft vermeld. Ook de daaruit als dividend verkregen inkomsten heeft hij in die aangiften niet opgegeven. Tevens volgt uit die bewijsmiddelen, zoals hiervoor is overwogen (zie. 4.3.2), dat omzet is verplaatst van [bedrijf 3] BV naar [bedrijf 4] doordat [bedrijf 3] BV de facturen ter zake van de volgens die facturen door [bedrijf 4] verleende diensten heeft betaald hoewel die werkzaamheden in werkelijkheid niet door [bedrijf 4] zijn verricht. De betreffende betalingen van [bedrijf 3] BV moeten naar het oordeel van de rechtbank (deels) worden aangemerkt als een uitdeling door [bedrijf 3] BV aan verdachte als haar aandeelhouder, welke uitdeling verdachte in zijn aangiften als inkomsten uit aanmerkelijk belang had dienen op te geven. [bedrijf 3] BV is als gevolg van deze facturen verarmd en verdachte is verrijkt. Het voordeel dat verdachte heeft gehad is een uitdeling aan verdachte als aandeelhouder en dient te worden belast als inkomen uit aanmerkelijk belang in box 2. Verdachte heeft deze bedragen niet opgegeven bij zijn aangiften inkomstenbelasting. Nu hij zijn aanmerkelijk belang in de [bedrijf 3] BV en [bedrijf 4] BV wel in zijn aangiften inkomstenbelasting heeft vermeld, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat verdachte wist dat hij ook zijn aanmerkelijk belang in [bedrijf 4] en [bedrijf 17] en de inkomsten daaruit diende op te geven. Door dit niet te doen heeft verdachte daarmee opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting gedaan, waardoor een te laag bedrag aan inkomstenbelasting werd afgedragen.33.
Box 1
Hiervoor onder 4.3.4 is door de rechtbank vastgesteld dat er geen sprake is van een geldlening ter financiering van een deel van de koopprijs voor het huis van verdachte en zijn echtgenote aan [adres 1] , maar dat sprake was van een loan back-constructie. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat verdachte geen hypotheekrenteaftrek mocht claimen.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 ook opzettelijk onjuist zijn gedaan, doordat verdachte wel hypotheekrente in aftrek heeft gebracht.
Box 3
Verdachte had gedurende de ten laste gelegde periode vermogen bij diverse buitenlandse banken staan. Zo kon hij in privé beschikken over de bankrekeningen [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] bij een Maltese bank.
Ter zitting heeft verdachte erkend dat hij de bankrekeningen en creditcards met saldo in Malta heeft aangehouden, en deze niet heeft opgenomen in zijn aangifte inkomstenbelasting. Ook heeft verdachte verklaard dat hij de structuur op Malta niet met de Belastingdienst heeft besproken en zich niet heeft laten voorlichten door ter zake kundige fiscale adviseurs omtrent het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland.34.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op het doen van een onjuiste of onvolledige aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2006 tot en met 2013.
4.3.6
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde ((gewoonte)witwassen)
Tot slot wordt besproken het verwijt dat verdachte onder 1 wordt gemaakt, te weten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt haar conclusies met betrekking tot de feiten 4 en 5 dat verdachte jarenlang belastingfraude – met betrekking tot vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting – heeft gepleegd alsmede haar conclusie met betrekking tot feit 3 dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van een valse opgave in een hypotheekakte.
Vermenging
De Hoge Raad heeft bepaald dat als een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer laat individualiseren, het geval zich kan voordoen dat het vermogen – en nadien elke betaling daaruit – wordt aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen.35.
In dit geval staat vast dat verdachte een deel van zijn vermogen had moeten afdragen aan de Belastingdienst, als over de jaren 2006 tot en met 2012 juiste aangiften vennootschapsbelasting waren gedaan en hij over de jaren 2006 tot en met 2013 juiste aangiften inkomstenbelasting had ingediend. Dit deel is dus van misdrijf afkomstig. Thans laat zich niet meer individualiseren welk bedrag verdachte over dat deel van zijn vermogen aan belasting had moeten afdragen. Nu verdachte gedurende een lange periode vermogen voor de Belastingdienst heeft verzwegen en gelet op het feit dat het van misdrijf afkomstige deel van zijn vermogen een aanzienlijke waarde had, heeft dit naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat het gehele vermogen van verdachte dient te worden aangemerkt als ‘geheel of gedeeltelijk’ van misdrijf afkomstig.
Verbergen of verhullen van de criminele herkomst
Het betreft hier de verdenking van witwassen van de opbrengsten uit eigen misdrijf.
Voor een bewezenverklaring van gewoontewitwassen moet er in dergelijke gevallen sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Daarbij geldt dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp.
Valse facturen
Zoals hiervoor onder 4.3.1 en 4.3.2 overwogen en vastgesteld heeft verdachte vanaf 2006 een structuur van juridische entiteiten in Nederland, Malta en St. Kitts and Nevis opgezet. Vanaf dat moment tot begin 2014 vonden er jaarlijks factureringen plaats van [bedrijf 4] aan [bedrijf 3] BV dan wel aan derden, waarvan de omzet feitelijk aan [bedrijf 3] BV toebehoorde. Op de facturen van [bedrijf 4] volgden telkens facturen van [bedrijf 17] voor een deel van 90% van het bedrag. Via deze constructie vloeide het geld uiteindelijk voor een belangrijk deel terug naar verdachte, omdat hij mede UBO was van [bedrijf 17] . Daardoor is er sprake geweest van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard, herkomst en rechthebbende van dat geld en het overdragen, voorhanden hebben en omzetten van dat geld.
Omzetten giraal in chartaal geld
Verdachte heeft in de periode van 2006 tot en met 2014 verschillende keren een contant geldbedrag van zijn Maltese bankrekening opgenomen.36.Ook heeft verdachte meermalen met zijn buitenlandse creditcard goederen en diensten voor zichzelf gekocht.37.Daardoor is er sprake geweest van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard en herkomst van dat geld en het voorhanden hebben, omzetten en gebruikmaken van dat geld.
Loan back constructie
Zoals hiervoor onder 4.3.4 vastgesteld heeft verdachte in totaal ongeveer € 700.000,-- laten overmaken op de bankrekening van [medeverdachte] . Vervolgens is door [medeverdachte] een bedrag van € 700.000,-- overgeboekt naar de derdenrekening van notaris [notaris 2] , ter financiering van de aankoop van de privéwoning van verdachte en zijn echtgenote. Tussen [medeverdachte] enerzijds (schuldeiser) en verdachte en zijn vrouw anderzijds (hypotheekgevers) werd een hypotheekakte opgesteld. Hierdoor heeft verdachte in feite zijn eigen (criminele) geld terug geleend door een op het eerste gezicht legale herkomst voor te wenden. Daardoor is er sprake geweest van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard, herkomst en rechthebbende van dat geld en het overdragen, voorhanden hebben en omzetten van dat geld.
Conclusies
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, zoals ten laste gelegd onder 1.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het verbergen en/of verhullen van de herkomst van het criminele geld in zekere mate inherent is aan het feit dat het (criminele) geld afkomstig is uit een fiscaal delict. Kenmerkend voor dergelijke fiscale delicten is immers dat men niet wil dat het geld zichtbaar is voor de Belastingdienst om zo te voorkomen dat hierover verantwoording dient te worden afgelegd en belasting wordt geheven.
Hoewel bewezen kan worden dat verdachte zelf regelmatig contante uitgaven heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de zinsnede ‘op moeilijk traceerbare wijze’ in dat verband niet kan worden bewezen. Verdachte zal dus partieel worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 20 juni 2006 tot en met 10 juni 2014 in Nederland en/of in Malta
tezamen en in vereniging met natuurlijke personen en rechtspersonen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte, telkens krachtens die gewoonte,
- van geldbedragen en
- van een woning gelegen aan [adres 1] in Breda,
(sub a)
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en
(sub b)
van een woning gelegen aan [adres 1] in Breda gebruik heeft gemaakt, door toen en daar telkens opzettelijk,
(Al)
- een of meer overboeking(en) te (laten) verrichten tussen bankrekeningen ten name van [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] Ltd en daarbij door middel van valse facturen voor te wenden dat die overboekingen waren gedaan naar aanleiding van geleverde goederen en verrichte diensten; en
(A2)
- betalingen door anderen (te weten: door [bedrijf 5] Inc. en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 5] SA en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 4] Ltd. en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 4] (California, USA) en/of [bedrijf 6] Inc. en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of [bedrijf 7] , en/of [bedrijf 8] ) te laten plaatsvinden op een bankrekening ten behoeve van [bedrijf 4] Ltd en daarbij door middel van valse facturen voor te wenden dat die overboekingen waren gedaan naar aanleiding van geleverde goederen en verrichte diensten; en
(A3)
- vervolgens overboekingen te laten verrichten tussen bankrekeningen ten name van [bedrijf 4] Ltd en [bedrijf 9] en daarbij door middel van valse facturen voor te wenden dat die overboekingen waren gedaan naar aanleiding van geleverde goederen en verrichte diensten; en
(A4)
- vervolgens geldbedragen van bankrekeningen die te naam waren gesteld van [bedrijf 9] over te (laten) boeken naar een of meer buitenlandse bankrekeningen die te naam waren gesteld van [verdachte] en/of [bedrijf 4] Ltd; en
(B)
vervolgens, volgend op (A4), girale geldbedragen om te zetten in chartale geldbedragen; en
(C)
- vervolgens, volgend op (A4), een of meer girale en chartale geldbedragen aan te wenden ten behoeve van zichzelf en/of een ander(en); en
( [bedrijf 10] )
- vervolgens, volgend op (A4), geldbedragen van bankrekeningen die te naam waren gesteld van [bedrijf 9] tot een totaal bedrag van ongeveer EUR 700.000 over te laten boeken naar een bankrekening die te naam was gesteld van [medeverdachte] met als omschrijving reimbursement of loan; en
- vervolgens [medeverdachte] een gedeelte van de koopsom van EUR 865.000, te weten EUR 700.000, te laten betalen op de derdengeldrekening van [notariskantoor] , terwijl de koopsom eigenlijk gefinancierd was door [verdachte] ; en
- vervolgens een hypotheekrecht te (laten) vestigen tot een bedrag van EUR 700.000 (te vermeerderen met EUR 245.000 aan renten, vergoedingen, boeten en kosten) op een woning gelegen aan [adres 1] in Breda ten behoeve van [medeverdachte] en [naam 2] ; en
- vervolgens fictieve rentebetalingen te laten verrichten aan [medeverdachte] en [naam 2] ;
en
- geldbedragen, en
- een woning gelegen aan [adres 1] in Breda,
(sub b)
heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn medeverdachten wisten, dat die geldbedragen en/of de woning gelegen aan [adres 1] in Breda - onmiddellijk of middellijk - geheel of gedeeltelijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 20 juni 2006 tot en met 15 januari 2014 in Nederland en Malta
facturen, waaronder:
- ( Categorie) A
Een factuur afkomstig van [bedrijf 4] Ltd en gericht aan [bedrijf 3] B.V. d.d. 5 december 2007; en
- ( Categorie) B
Een factuur afkomstig van [bedrijf 4] Ltd en gericht aan [bedrijf 4] Ltd d.d. 14 augustus 2007; en
- ( Categorie) C
Een factuur afkomstig van [bedrijf 11] Ltd en gericht aan [bedrijf 4] Ltd d.d. 24 mei 2010; en
- ( Categorie) D
Een factuur afkomstig van [bedrijf 12] B.V. en gericht aan [bedrijf 2] B.V. d.d. 28 april 2011,
- zijnde telkens een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen –
valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door een of meer andere(n) te doen gebruiken, hebbende die valsheid hierin bestaan, dat in strijd met de waarheid op die facturen is vermeld,
(algemeen)
- dat er goederen en/of diensten waren geleverd aan [bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4] Ltd en/of [bedrijf 4] Ltd en/of [bedrijf 2] B.V.; en
(meer specifiek)
- A. [bedrijf 13] of [bedrijf 14] ; en
- B. [bedrijf 15] ; en
- C. [bedrijf 16] , Re. Job no. 2893; en
- D. Eind nota voor het veranderen van bestaand hekwerk Pand [adres 2] te Terneuzen;
3.
hij op 14 oktober 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met een natuurlijk persoon in een hypotheekakte, zijnde een authentieke akte, op 14 oktober 2010 te Hulst verleden door notaris [notaris 1] als plaatsvervanger van notaris [notaris 2] , beiden notaris met plaats van vestiging Hulst, opzettelijk een valse opgave heeft doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, bestaande de valse opgave hierin dat in vorenbedoelde hypotheekakte in strijd met de waarheid is opgenomen dat
- een hypotheekrecht is gevestigd tot een bedrag van EUR 700.000 (te vermeerderen met EUR 245.000 aan renten, vergoedingen, boeten en kosten) op een woning gelegen aan [adres 1] in Breda ten behoeve van [medeverdachte] en/of [naam 2] ,
zulks met het oogmerk om die akte of een afschrift daarvan te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid;
4.
[bedrijf 1] B.V. (voorheen: [bedrijf 3] B.V.) (KvK nummer: [nummer 1] ) en/of
[bedrijf 2] B.V. (KvK nummer: [nummer 2] ), in de periode van 1 april 2008 tot en met 4 juni 2014, in Nederland, als belastingplichtige in de zin van de wet op de vennootschapsbelasting 1969, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2006; en
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2007; en
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2008; en
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2009; en
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2010; en
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2011; en
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2012,
die te naam waren gesteld van [bedrijf 1] B.V. (fiscaal nummer: [nummer 3] ) en/of de fiscale eenheid [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V., onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft doen doen, terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat in die aangiften telkens
- een te laag bedrag aan omzet werd aangegeven; en
- een te hoog bedrag aan aftrekbare kosten werd aangegeven,
waardoor een te laag belastbaar bedrag werd aangegeven,
zulks, terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedragingen;
5.
hij in de periode van 11 juni 2007 tot en met 30 mei 2014, in Nederland, als belastingplichtige in de zin van de wet inkomstenbelasting 2001, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten:
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2006; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2008; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2009; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2013
die te naam waren gesteld van [verdachte] en [naam 1] , onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft laten doen, terwijl die feiten er telkens toe strekten, dat te weinig belasting werd geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat in die aangiften telkens
(Box I)
- een te hoog bedrag aan aftrekbare kosten eigen woning werd aangegeven, en
(Box II)
- een te laag bedrag aan inkomen uit aanmerkelijk belang werd aangegeven, en
(Box III)
- een te laag bedrag aan belastbaar inkomen uit sparen en beleggen werd
aangegeven;
waardoor een te laag bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting werd aangegeven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
5. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 51, 225, 227 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 69 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
feit 2
het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid;
feit 4
het misdrijf: feitelijke leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 5
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.
7. De op te leggen straf of maatregel
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden en een geldboete ten bedrage van € 240.000,--.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, in het geval van een bewezenverklaring, rekening moet worden gehouden met de omstandigheden dat het gaat om tamelijk oude feiten, verdachte een ‘first offender’ is en hij een regeling met de Belastingdienst heeft getroffen, waarmee het financiële nadeel is gecompenseerd. Verder heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en dat dit moet leiden tot matiging van een eventueel op te leggen straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich vanaf 2006 tot en met 2014 schuldig gemaakt aan belastingfraude en valsheid in geschrift. Verdachte heeft op ingenieuze wijze een constructie opgezet waardoor gelden door middel van valse facturen vanuit aan hem gelieerde juridische entiteiten toevloeiden naar onder meer verdachte zelf, zonder dat hij daar inkomstenbelasting over betaalde. Doordat verdachte de gelden ten laste bracht van het resultaat van [bedrijf 3] BV, resulteerde dit ook in een lager belastbaar bedrag voor de vennootschapsbelasting. Door deze handelwijze heeft verdachte het vertrouwen dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad. Tevens heeft hij door zijn handelen financieel nadeel toegebracht aan de Staat der Nederlanden. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt bovendien niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingontduiking kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
Verdachte heeft daarnaast zijn door belastingontduiking verkregen vermogen witgewassen. Witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien heeft het in omloop zijn van witgewassen geldbedragen een sterk corrumperende werking en faciliteert dit veelal ander strafbaar handelen.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij puur uit eigen financieel gewin handelde, temeer nu verdachte in Nederland ook al een royaal inkomen genoot. Hoewel op grond van het dossier niet precies kan worden bewezen hoe hoog het belastingnadeel als gevolg van het handelen van verdachte is geweest, is aannemelijk dat dit ten minste
€ 1.000.000,-- bedraagt.
Op grond van de door de rechtbank gehanteerde landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt dat bij een benadelingsbedrag van boven de € 1.000.000,-- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vierentwintig maanden wordt opgelegd. De rechtbank neemt dit bij haar overwegingen over de straftoemeting als vertrekpunt.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad als uitgangspunt heeft geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat op 10 juni 2014 een doorzoeking in de woning van verdachte heeft plaatsgevonden in verband met de ten laste gelegde feiten. Dit geldt als startpunt van de redelijke termijn. De zaak is voor het eerst op zitting behandeld op 30 oktober 2017. Het vonnis wordt gewezen op 15 februari 2021, ongeveer zes jaren en acht maanden na aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met vier jaren en tien maanden. Een deel van die overschrijding is te verklaren door de omvang en gecompliceerdheid van de zaak, nu het gaat om feiten die naar hun aard lastig te onderzoeken zijn en er op verzoek van de verdediging ook getuigen in het buitenland zijn gehoord.
Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte nooit eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte met de Belastingdienst een regeling is overeengekomen over de bedragen die hij in verband met nagevorderde belasting en renten daarover dient te betalen, dat hij deze bedragen inmiddels heeft betaald vooruitlopend op de uitkomst van de door hem geïnitieerde procedure bij de belastingrechter en dat hij zijn belangen in [bedrijf 3] BV intussen heeft verkocht en op dit moment geen beroepsmatige activiteiten ontplooit.
Gelet op de aard, ernst en omvang van de strafbare feiten kan, mede gelet op in vergelijkbare zaken opgelegde straffen, niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de aard, lange duur en omvang van de feiten acht de rechtbank in beginsel de door de officier van justitie gevorderde straf passend. In verband met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf beperken tot een duur van 24 maanden. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf, te weten zes maanden, voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank bepaalt de proeftijd op twee jaren.
Omdat verdachte zich bij zijn strafbare gedrag heeft laten leiden door de wens ten koste van de staatskas aanzienlijke sommen geld te vergaren, acht de rechtbank daarenboven de door de officier van justitie gevorderde geldboete ten bedrage van € 240.000,-- op zijn plaats.
8. De toegepaste wettelijke voorschriften
9. De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
feit 2
het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid;
feit 4
het misdrijf: feitelijke leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 5
het misdrijf: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 240.000,-- (tweehonderdveertigduizend euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen vervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. H. Manuel en mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.
Buiten staat
Mr. Manuel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑02‑2021
Gerechtshof Den-Haag 21 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1097 en HR 6 februari 2007, ECLI:NL:PHR:2007:AZ4672.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Zwolle met dossiernummer 54759. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
D-084, pagina’s 1510 tot en met 1520.
D-046, pagina 1394.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 januari 2021, voor zover inhoudende de verklaring verdachte.
D-097, pagina’s 1588 tot en met 1590; D-166, pagina’s 1857 tot en met 1872.
G-001-01a, pagina 211.
D-132, pagina’s 1691 tot en met 1710.
AMB-026, pagina’s 566 en 567; D-018, pagina 1339.
D-225 tot en met D-231, pagina’s 2169 tot en met 2175 en D-242 tot en met D-249, pagina’s 2270 tot en met 2340.
AMB-026, pagina’s 568 tot en met 570.
D-135, pagina’s 1717 tot en met 1727.
D-140, pagina’s 1766 tot en met 1770.
D-142, pagina’s 1775 tot en met 1804.
AMB-026, pagina 569.
D-138, pagina’s 1749 tot en met 1758.
D-139, pagina’s 1759 tot en met 1765.
D-307, pagina 2590.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 januari 2021, voor zover inhoudende de verklaring verdachte.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 januari 2021, voor zover inhoudende de verklaring verdachte.
D-218, pagina’s 2153 tot en met 2156; D-246, pagina’s 2321 tot en met 2323.
D-271, pagina 2371; D-272, pagina 2372.
AMB-031, pagina’s 735 en 736.
D-218 tot en met D-224, pagina’s 2153 tot en met 2168.
AMB-029, pagina’s 618 tot en met 728.
D-078, pagina’s 1480 tot en met 1488.
D-063, pagina 1440.
D-063, pagina 1439.
D-160, pagina 1847; D-161, pagina 1848; D-162, pagina 1849; D-163, pagina 1850.
D-083, pagina’s 1508 en 1509.
D-080, pagina’s 1491 tot en met 1497.
AMB-025, pagina’s 503 tot en met 562.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 januari 2021, voor zover inhoudende de verklaring verdachte.
Hoge Raad 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578.
D-050, pagina’s 1398 tot en met 1400.
D-109, pagina’s 1614 tot en met 1616.