RvdW 2019/1060
Oplichting kan door aanwending oplichtingsmiddel tegenover een (niet-strafbare) tussenpersoon, mits gehandeld met oogmerk ex art. 326 Sr. Voorwaardelijk opzet dan niet toereikend.
HR 01-10-2019, ECLI:NL:HR:2019:1454
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
1 oktober 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, A.L.J. van Strien, M.T. Boerlage
- Zaaknummer
17/00380
- Conclusie
A-G mr. F.W. Bleichrodt
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS91797:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1454, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑10‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:755, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑07‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑08‑2018
- Wetingang
Essentie
Oplichting kan ook geschieden door tegenover een (niet-strafbare) tussenpersoon het oplichtingsmiddel aan te wenden, mits de verdachte daarbij heeft gehandeld met het in art. 326 Sr bedoelde oogmerk. Voor de vervulling van dat oogmerk is voorwaardelijk opzet niet toereikend.
Samenvatting
Voor oplichting in de zin van art. 326 lid 1 Sr is vereist dat iemand door een oplichtingsmiddel wordt 'bewogen' tot de in die bepaling bedoelde handelingen. Niet vereist is dat het oplichtingsmiddel rechtstreeks wordt aangewend jegens degene die wordt bewogen. Oplichting kan ook geschieden door tegenover een (niet-strafbare) tussenpersoon het oplichtingsmiddel aan te ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.