HR 29 januari 2002, LJN AD5578.
HR, 17-04-2012, nr. 11/01495
ECLI:NL:HR:2012:BV9205
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-04-2012
- Zaaknummer
11/01495
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BV9205
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BV9205, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV9205
ECLI:NL:HR:2012:BV9205, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV9205
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV9205
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑06‑2011
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2012/10.9
NJ 2012/322 met annotatie van T.M.C.J. Schalken
Conclusie 17‑04‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/01495
Mr. Vellinga
Zitting: 7 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens "overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994" bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.J. van Vliet, advocaat te Alkmaar, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof de dagvaarding in hoger beroep nietig had dienen te verklaren, nu die dagvaarding niet op de juiste wijze aan de verdachte is betekend.
4.
De aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken houden wat betreft het procesverloop in dat:
- -
de inleidende dagvaarding om op 21 januari 2008 te verschijnen ter terechtzitting van de Kantonrechter in de Rechtbank te Amsterdam blijkens de bij het dubbel van de inleidende dagvaarding behorende akte van uitreiking op 3 december 2007 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam, omdat van de geadresseerde geen woon-of verblijfplaats in Nederland bekend was. Blijkens genoemde akte is op 3 december 2007 door de officier van justitie tevens een afschrift van de dagvaarding verzonden aan het adres [a-straat 1] te [plaats A];
- -
een GBA-overzicht van 3 december 2007 inhoudt dat van de verdachte geen GBA-adres bekend was, en hij niet gedetineerd was;
- -
het adres [a-straat 1] te [plaats A] het door de verdachte bij zijn eerste verhoor door de politie opgegeven postadres voor mededelingen in strafzaken betreft;
- -
verdachte bij bij verstek gewezen vonnis van 21 januari 2008 is veroordeeld tot een geldboete van € 300,--, subsidiair 6 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- -
blijkens de akte rechtsmiddel op 30 maart 2009 hoger beroep is ingesteld tegen voornoemd vonnis, welke akte als adres van de verdachte inhoudt het adres [a-straat 1] te [plaats A];
- -
aan genoemde akte rechtsmiddel een brief van [betrokkene 1] van ASA Legal Assist Netherlands (hierna: ASA) d.d. 25 maart 2009 - blijkens de daarop aangebrachte poststempels op 30 maart 2009 ter griffie van de Rechtbank te Amsterdam ingekomen - is gehecht, onder meer inhoudende dat "Onze cliënt, [verdachte], verzet wenst aan te tekenen tegen de beslissing.";
- -
de dagvaarding om op 28 juli 2009 te verschijnen ter terechtzitting van het Gerechtshof te Amsterdam blijkens de bij de dubbel van de dagvaarding behorende akten van uitreiking op 9 juni 2009 aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam is uitgereikt, nu van de geadresseerde geen woon-of verblijfplaats in Nederland bekend was, en op 9 juni 2009 een afschrift van de dagvaarding per aangetekende brief is verzonden aan het adres [a-straat 1] te [plaats A];
- -
een GBA-overzicht van 9 juni 2009 inhoudt dat van de verdachte geen GBA-adres bekend was, en dat hij niet gedetineerd was;
- -
verdachte blijkens het controleoverzicht VIPS bij het dagvaarden in hoger beroep, vijf dagen voor de zitting en op de dag van de zitting niet gedetineerd was;
- -
verdachte bij bij verstek gewezen arrest van 28 juli 2009 is veroordeeld tot een geldboete van € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis;
- -
namens de verdachte op 15 maart 2011 cassatieberoep is ingesteld tegen voornoemd arrest.
5.
Voor zover wordt geklaagd dat de dagvaarding in hoger beroep niet conform het bepaalde in art. 588 lid 1 onder 3 Sv aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam is betekend, mist het middel feitelijke grondslag. Zoals hiervoor onder 4 reeds is weergegeven is de dagvaarding om op 28 juli 2009 te verschijnen ter terechtzitting van het Gerechtshof te Amsterdam blijkens de bij het dubbel van de dagvaarding behorende akte van uitreiking op 9 juni 2009 aan de griffier van de Rechtbank te Amsterdam uitgereikt, nu van de geadresseerde geen woon-of verblijfplaats in Nederland bekend was (art. 588 lid 1 onder b sub 3 Sv). Betekening van de dagvaarding aan de griffier is overigens in een geval als het onderhavige, waarin het adres van de verdachte in het buitenland bekend is, niet vereist; zie art. 588 lid 2 Sv.1.
6.
Voor zover wordt aangevoerd dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van een bericht van een buitenlandse autoriteit of instantie over de uitreiking aan verdachte van de dagvaarding, en het dossier evenmin een afzonderlijk opgemaakte akte met betrekking tot die uitreiking inhoudt, wordt eraan voorbij gezien dat het afschrift van de dagvaarding door de Advocaat-Generaal rechtstreeks - via aangetekend schrijven - is verzonden aan het bekende adres van de verdachte in het buitenland ([a-straat 1] te [plaats A], en er bij de toezending - in het kader van een rechtshulpverzoek - geen inschakeling heeft plaatsgevonden en behoeven plaats te vinden2. van de bevoegde buitenlandse autoriteiten c.q. instanties.
7.
Voorts wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat de verdacht een eerlijk proces is onthouden omdat aan zijn gemachtigde is medegedeeld dat deze van de procedure op de hoogte zou worden gehouden doch dat niet is geschied. Kennelijk wordt daarmee beoogd te betogen dat dusdoende verdachtes aanwezigheidsrecht is geschonden.
8.
Nadat verdachtes gemachtigde Asa Legal Assist zich bij brief van 25 maart 2009 tot de Rechtbank te Amsterdam had gericht met - onder meer - de mededeling dat verdachte verzet wenste aan te tekenen tegen het vonnis van de Kantonrechter, heeft de griffier van de Rechtbank te Amsterdam een akte instellen rechtsmiddel opgemaakt, inhoudende - kort gezegd dat verdachte op 30 maart 2009 ter griffie is verschenen en heeft verklaard hoger beroep in te stellen tegen voormeld vonnis. Aan de akte is de brief van 25 maart 2009 gehecht. Deze is door de griffier kennelijk en niet onbegrijpelijk opgevat als een machtiging tot het instellen van genoemd rechtsmiddel, zij het dat dit in de akte niet met zoveel woorden tot uitdrukking komt. In de omstandigheid dat de akte inhoudt dat de verdachte ter griffie is verschenen en aldaar een verklaring houdende het instellen van hoger beroep heeft afgelegd terwijl aan de akte een brief houdende een machtiging tot het instellen van dat rechtsmiddel is gehecht en dus moet worden gevreesd dat de akte niet naar waarheid is opgemaakt heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geen beletsel gezien voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
9.
Na 30 maart 2009 heeft blijkens de aan de schriftuur gehechte kopieën van een viertal brieven een briefwisseling plaatsgevonden tussen de gemachtigde van de verdachte en de griffier van de Rechtbank respectievelijk de Advocaat-Generaal bij het Hof:
- -
bij brief van 1 april 2009 schrijft de griffier aan de gemachtigde van de verdachte:
"Hierbij stuur ik u een bewijsstuk dat uw cliënt [verdachte] in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam d.d. 30 maart 2009.
Te zijner tijd zult u hierover nader worden bericht."
- -
bij brief van 23 juli 2009 - vijf dagen voor de behandeling van verdachtes zaak in hoger beroep - schrijft verdachtes gemachtigde aan de griffier:
"Hiermee komen wij terug op bovengenoemde zaak.
Zijn er reeds nieuwe ontwikkelingen te melden?
Uw schriftelijke reactie zien wij graag tegemoet."
- -
bij brief van 16 november 2009 schrijft verdachtes gemachtigde aan de griffier:
"Hiermee komen wij terug op bovengenoemde zaak.
Graag vernemen wij de stand van zaken.
Uw schriftelijke reactie zien wij graag tegemoet."
- -
bij brief van 16 december 2009 schrijft de Advocaat-Generaal bij het Hof aan de gemachtigde van de verdachte:
"In antwoord op uw hierboven genoemde brief, berichtte ik u dat het een verstek zaak is en de verdachte gesignaleerd is i.v.m. onbekend adres en woonplaats.
Hoop hiermee voldoende te hebben geïnformeerd."
10.
Een kopie van de twee laatstgenoemde brieven bevindt zich ook bij de stukken die de griffier van de Hoge Raad op de voet van bepaalde in art. 434 lid1 Sv van de griffier van het Hof heeft ontvangen. Mede gelet op deze omstandigheid is er geen reden er in cassatie aan te twijfelen dat de aan de schriftuur gehechte kopieën van de twee eerstgenoemde brieven kopieën zijn van authentieke, door verdachtes gemachtigde ontvangen dan wel verzonden brieven.
11.
Bij gebreke van enige andersluidende aanwijzing in de stukken van het geding moet er in weerwil van de mededeling van de griffier dat hij verdachtes gemachtigde te zijner tijd over de zaak zou berichten in cassatie van worden uitgegaan dat de griffier verdachtes gemachtigde niet op de hoogte heeft gesteld van de dag van de terechtzitting in hoger beroep. Dit vindt bevestiging in de brief van verdachtes gemachtigde van 23 juli 2009 waarin wordt gevraagd naar nieuwe ontwikkelingen.
12.
Verdachte is in het buitenland woonachtig. De ervaring leert dat het voor in het buitenland wonende verdachten niet steeds eenvoudig is om op de hoogte te geraken van de dag van de terechtzitting. Verdachte, wonende in een land waarin een nauwere band bestaat tussen het afdoen van de strafzaak en de daarmee verbonden civiele zaak dan in Nederland, heeft - naar in de schriftuur wordt gesteld - door tussenkomst van zijn verzekeraar een Nederlandse rechtspersoon gemachtigd om zijn belangen te behartigen. Deze heeft - zij het op naar Nederlandse maatstaven voor een strafzaak niet op de meest voor de hand liggende wijze - gepoogd erin te voorzien dat verdachte door haar tussenkomst op de hoogte werd gesteld van de dag van de terechtzitting. De griffier heeft door zijn brief van 1 april 2009 voor zover inhoudende "Te zijner tijd zult u hierover nader worden bericht" vervolgens de indruk gewekt dat hij de gemachtigde van de verdachte van de dag van de terechtzitting op de hoogte zou stellen. Pas na herhaald verzoek van de gemachtigde heeft niet de griffier maar de Advocaat-Generaal bij het Hof de gemachtigde ervan op de hoogte gesteld dat inmiddels in hoger beroep arrest was gewezen.
13.
Door in voorschreven omstandigheden de gemachtigde van de verdachte niet op de hoogte te stellen van de dag van de terechtzitting, ook wanneer deze voorafgaand aan de dag van de terechtzitting uitdrukkelijk om inlichtingen vraagt, is verdachtes recht om in zijn aanwezigheid te worden berecht niet gerespecteerd en had het Hof verdachtes zaak niet zonder meer buiten diens aanwezigheid mogen berechten. Daarbij teken ik aan dat het bepaalde in art. 588a Sv niet voorziet in het opgeven van een adres in het buitenland en dus in casu niet van toepassing is.
14.
In de toelichting op het middel wordt voorts aangevoerd dat het Hof de inleidende dagvaarding nietig had moeten verklaren omdat het adres waarnaar de dagvaarding in eerste aanleg is verstuurd ([a-straat 1] te [plaats A]) weliswaar ten tijde van het ongeval - te weten 9 september 2006 - het adres van de verdachte was, maar dat de verdachte vanaf september 2007 aan de [b-straat 1] te [plaats B] woonachtig was, hetgeen verdachte in België heeft doen laten registreren middels uitschrijving uit de GBA van [plaats A] en inschrijving in [plaats B]. Verdachte zou derhalve op eenvoudige wijze te vinden zijn geweest, aldus de toelichting op het middel.
15.
Deze klacht gaat reeds daarom niet op omdat de aan de verdachte gezonden brief met de inleidende dagvaarding - voor zover uit de stukken van het geding valt op te maken - niet onbestelbaar retour is gekomen en er derhalve voor de Nederlandse justitiële autoriteiten geen aanwijzing was dat het door de verdachte opgegeven adres toen reeds was achterhaald.
16.
Het middel slaagt.
17.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
18.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑04‑2012
Art. 52 lid 1 Schengen uitvoeringsovereenkomst, art. 5 lid 1 EU-rechtshulpovereenkomst.
Uitspraak 17‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Aanwezigheidsrecht. De mededeling van de griffier van de Rechtbank in het zich bij de stukken van het geding bevindende schrijven kon ASA Legal Assistent - dat geen beroep kan doen op het in art. 51 Sv ten aanzien van de raadsman bepaalde - niet opvatten als “bevestiging dat zij op de hoogte gehouden zou worden van het verdere verloop van de strafzaak in hoger beroep” en van de datum van de behandeling van de zaak in hoger beroep. De door ASA Legal Assistent verstuurde brief naar de griffie van het Hof met de vraag of er nieuwe ontwikkelingen waren te melden, maakt dit niet anders.
Partij(en)
17 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/01495
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 juli 2009, nummer 23/001724-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J. van Vliet, advocaat te Alkmaar, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaardingen in eerste aanleg en in hoger beroep rechtsgeldig zijn betekend.
2.2.
Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(i)een proces-verbaal van de politie Amsterdam-Amstelland, District 3, nummer 2006232073-8, gedateerd 9 september 2006, onder meer inhoudende dat de verdachte heeft opgegeven te wonen te [plaats A];
(ii)een dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in eerste aanleg, met daaraan gehecht een akte van uitreiking inhoudende dat die dagvaarding op 3 december 2007 als gewone brief is verzonden naar het adres [a-straat 1] te [plaats A], alsmede een GBA-overzicht van diezelfde datum dat vermeldt dat van de verdachte geen GBA-adres bekend is en dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd;
- (iii)
een dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep, met daaraan gehecht een akte van uitreiking inhoudende dat die dagvaarding op 9 juni 2009 als aangetekende brief is verzonden naar het adres [a-straat 1] te [plaats A], alsmede een GBA-overzicht van diezelfde datum dat vermeldt dat van de verdachte geen GBA-adres bekend is en dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd.
2.3.
Zowel het vonnis in eerste aanleg als de bestreden uitspraak zijn bij verstek gewezen.
2.4.
Indien op grond van het daartoe ingestelde onderzoek als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte niet is ingeschreven in een GBA en niet in Nederland is gedetineerd, en ook niet een feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland, maar wel een adres in het buitenland bekend is, geschiedt de betekening van de dagvaarding door toezending van de dagvaarding door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks aan het laatstbekende adres van de verdachte in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie (art. 588 lid 2 Sv). Door die toezending is de dagvaarding rechtsgeldig betekend (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.19).
2.5.
Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de inleidende dagvaarding en de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig zijn betekend, geeft derhalve niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De klacht faalt.
2.6.
Het middel beoogt kennelijk voorts erover te klagen dat verzoeker een eerlijk proces als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is onthouden doordat ASA Legal Assist, dat in deze zaak de belangen van de verdachte wenste te behartigen, niet op de hoogte is gebracht van tijd en plaats van de terechtzitting in hoger beroep.
2.7.
Ter ondersteuning van die stelling wordt in de toelichting op het middel beroep gedaan op een schrijven van de Griffier van de Rechtbank te Amsterdam aan ASA Legal Assist van 1 april 2009, inhoudende:
"Hierbij stuur ik u een bewijsstuk dat uw cliënt [verdachte] in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam d.d. 30 maart 2009.
Te zijner tijd zult u hierover nader worden bericht."
2.8.
Anders dan in het middel wordt betoogd kon ASA Legal Assist - dat geen beroep kan doen op hetgeen in art. 51 Sv is bepaald ten aanzien van de raadsman die zich voor de verdachte heeft gesteld - deze mededeling niet opvatten "als bevestiging dat zij op de hoogte gehouden zou worden van het verdere verloop van de strafzaak in hoger beroep. Hieronder valt uitdrukkelijk ook de datum van de behandeling van de zaak in hoger beroep, met een kopie van de dagvaarding." Dit wordt niet anders door de in het middel aangevoerde omstandigheid dat ASA Legal Assist vervolgens (op een vóór die terechtzitting gelegen tijdstip) nog een brief naar de griffie van het Hof heeft gezonden met de vraag of er nieuwe ontwikkelingen waren te melden, welke brief onbeantwoord zou zijn gebleven. Ook deze klacht mist derhalve doel.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 17 april 2012.
Beroepschrift 28‑06‑2011
Dit beroep in cassatie heeft betrekking op het verkorte arrest van het Gerechtshof te Amsterdam zoals op 28 juli 2009 bij verstek gewezen, waarbij het Hof verdachte ter zake van overtreding van art. 5 Wegenverkeerswet 1994 heeft veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
Middelen:
Het recht, in het bijzonder opgemelde artikelen, is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de dagvaarding niet juist aan verdachte is betekend en daaraan door het Gerechtshof niet de consequentie is verbonden de betekening nietig te verklaren. Een elementair beginsel van een eerlijk strafproces vormt het recht van de verdachte om zich, vanuit de onschuldpresumptie, te kunnen verdedigen tegen aanklachten. Dit impliceert dat aan de verdachte voldoende de mogelijkheid wordt geboden om te worden gehoord op de zitting waarop de strafzaak tegen hem wordt behandeld zodat verdachte zijn verdediging kan voeren. Dit brengt onder andere met zich mee dat de wijze waarop de dagvaarding moet worden betekend in de wet met waarborgen omkleed is met als doel het verkrijgen van zo groot mogelijke zekerheid dat de dagvaarding de verdachte ook tijdig bereikt. In eerste aanleg aldus geen sprake is van een eerlijk proces terwijl in hoger beroep is sprake van een vormverzuim.
Doordat de vormen omtrent het uitbrengen van de dagvaarding niet in acht zijn genomen is een elementair beginsel van eerlijk proces in deze zaak geschonden. Daarnaast is hieraan door het Hof hier niet het juist gevolg, te weten nietigheid van de betekening, verbonden. Ditzelfde verzuim heeft zich reeds in eerste aanleg voorgedaan waardoor de verdachte zo ernstig in zijn belangen en verdediging is geschaad dat het proces als geheel niet meer voldoet aan de eisen die gesteld mogen worden aan een eerlijk proces. Dit levert een schending van het recht op eerlijk proces overeenkomstig art. 6 EVRM op. Deze vormverzuimen alsmede de schending van recht nopen ertoe dat de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam vernietigd moet worden.
Toelichting:
1.1
Uit de processtukken in cassatie blijkt verdachte ter zake van overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 te zijn gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de kantonrechter te Amsterdam op maandag 21 januari 2008. Deze dagvaarding, met als adres van verdachte als wonende te [a-plaats], [land], [a-straat] [1] nimmer bereikt. Weliswaar is dit het adres van verdachte geweest ten tijde van het ongeval in 9 september 2006, reeds vanaf september 2007 woont verdachte te [postcode] [b-plaats], [land], aan de [b-straat] [1].
Verdachte heeft zich conform de in [land] toepasselijke regeling uit de gemeentelijke basisadministratie van [a-plaats] uitgeschreven en ingeschreven in [b-plaats] en is op die wijze op eenvoudige wijze te vinden geweest.
1.2
Verdachte zou graag op de zitting van de kantonrechter zijn verschenen om zijn kant van het verhaal rond de aanrijding in Amsterdam op de Middenweg op 9 september 2006, naar aanleiding waarvan hem een strafbare gedraging verweten wordt, toe te lichten. Deze gelegenheid heeft hij niet gehad, omdat de dagvaarding hem nimmer heeft bereikt.
Dit klemt temeer omdat na tussenkomst van zijn verzekeraar, [A] Verzekeringen in [land], verder te noemen [A], met betrekking tot het litigieuze verkeersongeval, door Meeuwisse Verkeersongevallenanalyse een rapport is opgesteld waarvan één van de conclusies luidt: ‘Op het moment dat de Fiat-bestuurder (verdachte) de kerende beweging inzette was de Aprillia vanwege de plaatselijke omstandigheden nog niet zichtbaar’. Op grond hiervan is verdachte van mening dat hem onterecht wordt verweten dat hij vanuit stilstand een parkeervak is uitgereden zonder zich te hebben vergewist dat hij die manoeuvre kon uitvoeren zonder de bromfietser in gevaar te brengen en aldus een artikel 5 WVW overtreding te hebben begaan.
1.3
Verdachte heeft op 27 oktober 2008 eigener beweging bij de rechtbank Amsterdam geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot zijn zaak. Daarbij is hem gebleken dat die al was behandeld en dat hij bij verstek door de kantonrechter was veroordeeld. In dit telefonische contact heeft verdachte overigens naast wie hij was ook aangegeven waar hij woonde, te [b-plaats], [land].
1.4
Andermaal via zijn verzekering, [A], alwaar de Fiat van verdachte in dekking was, is vervolgens aan ASA Legal Assist te Den Bosch, verder te noemen ASA, opdracht gegeven de belangen van verzekerde, ten deze verdachte, te behartigen en in de strafzaak op te treden. Dit heeft ertoe geleid dat ASA op 30 januari 2009 een brief aan de rechtbank Amsterdam heeft geschreven waarin wordt aangegeven dat men optreedt voor de heer [verdachte], verdachte, met het verzoek om als belanghebbende te worden geregistreerd alsmede om, in verband met het behartigen van diens belangen, van de zittingsdatum op de hoogte gesteld te worden.
1.5
In reactie hierop is namens de Officier van Justitie op 17 februari 2009 aan ASA bevestigd dat de behandeling van de zaak op 21 januari 2008 reeds plaatsgevonden had en dat verdachte daarbij werd veroordeeld tot een geldboete van € 300,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Naar aanleiding van deze brief heeft ASA, weer aan de rechtbank Amsterdam, bij brief van 25 maart 2009 gemotiveerd aangegeven waarom verdachte het met deze veroordeling niet eens is.
In deze brief wordt uitdrukkelijk aangegeven: ‘Onze cliënt, de heer [verdachte], wenst verzet aan te tekenen tegen de beslissing’.
Ter informatie voeg ik als productie 1 hierbij afschriften van deze correspondentie, bestaande uit
- —
de brief van ASA Legal Assist aan de rechtbank van 30 januari 2009;
- —
de reactie van het Arrondissementsparket Amsterdam aan ASA Legal Assist van 17 februari 2009; en
- —
de brief van ASA Legal Assist aan de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2009.
1.6
Kennelijk in reactie op de brief van ASA van 25 maart 2009, immers verdachte heeft hiertoe in persoon geen actie ondernomen en heeft zich met name ook niet ter griffie van de rechtbank Amsterdam vervoegd, werd op 30 maart 2009 een ‘akte instellen rechtsmiddel’ opgemaakt door de griffier van de rechtbank Amsterdam. Deze akte bevindt zich bij de processtukken. In de akte wordt beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 21 januari 2008 van de Kantonrechter. Als huidig adres van geïntimeerde wordt [a-straat] [1] vermeld. De akte is ook niet door of namens de comparant, de heer [verdachte], ondertekend.
1.7
Bij brief van 1 april 2009 werd de akte door de griffier van de rechtbank aan ASA verzonden, als bewijsstuk dat ‘uw cliënt’ de heer [verdachte] in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de Kantonrechter. Hierbij wordt uitdrukkelijk de toezegging gedaan dat ASA ‘te zijner tijd hierover nader zal worden bericht’. Dit heeft ASA opgevat en op kunnen vatten als bevestiging dat zij op de hoogte gehouden zou worden van het verdere verloop van de strafzaak in hoger beroep. Hieronder valt uitdrukkelijk ook de datum van behandeling van de zaak in hoger beroep, met een kopie van de dagvaarding. Een aantal malen werd vervolgens door ASA schriftelijk bij de rechtbank Amsterdam geïnformeerd naar de stand van zaken. In ieder geval werd hierover een brief verzonden op 23 juli 2009 en op 16 november 2009. Hierop is niet eerder gereageerd dan bij brief van het ressortsparket Amsterdam van 16 december 2009. De inhoud van dat bericht was kort dat ook in hoger beroep de zaak bij verstek was afgedaan en dat de verdachte gesignaleerd stond in verband met onbekend adres en woonplaats. Ter informatie gaan als productie 2 afschriften hierbij van:
- —
brief van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2009;
- —
brief ASA Legal Assist aan de Rechtbank van 23 juli 2009;
- —
brief ASA Legal Assist aan de Rechtbank van 16 november 2009;
- —
brief van het ressortsparket Amsterdam van 16 december 2009.
1.8
Bij verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam blijkt verdachte op 28 juli 2009 te zijn veroordeeld tot een hogere geldboete, te weten € 500,00, terwijl van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geen sprake meer is. De dagvaarding in verband hiermee heeft verdachte nimmer bereikt terwijl ondanks toezegging dit wel te doen ook ASA, dat zoals bekend in deze zaak de belangen van verdachte behartigde, hiervan niet tijdig voor de zitting op de hoogte is gebracht. Tegen deze uitspraak is vervolgens op 15 maart 2011, tijdig, beroep in cassatie ingesteld.
Gronden:
1.9.1
Ter waarborging van zijn fundamentele recht op een eerlijk strafproces dient de verdachte in de gelegenheid te worden gesteld om door de rechter te worden gehoord op het verwijt dat het Openbaar Ministerie hem maakt. Verdachte dient onverwijld op de hoogte gebracht te worden van aard en reden van de beschuldiging; artikel. 6 lid 3 sub a EVRM. Verdachte dient in staat gesteld te worden zijn verdediging voor te bereiden; artikel 6 lid 3 sub b EVRM. Verdachte heeft het recht zich te verdedigen; artikel 6 lid 3 sub c EVRM. Het is tegen deze achtergrond dat de uitreiking van de dagvaarding, het stuk met de tenlastelegging en de oproeping van de verdachte om ter zitting te verschijnen, ingevolge artikel 258 Sv. altijd aan de verdachte dient te worden betekend. Dit in tegenstelling tot andere gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen ten aanzien waarvan ingevolge artikel 585 jo. 587 Sv. kan worden volstaan met uitreiking door middel van de post of een dienaar openbare macht. Ingevolge artikel 585 lid 3 Sv. wordt de dagvaarding steeds betekend. Wanneer geen inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie — in Nederland — van de verdachte bekend is en er ook verder geen bekende woon- of verblijfplaats hier te lande is, dan wordt de dagvaarding uitgereikt aan de Griffier van de Arrondissementsrechtbank alwaar de zaak zal dienen/heeft gediend, aldus artikel 588 lid 1 onder 3 Sv. Dat in casu de dagvaarding op deze wijze zou zijn uitgebracht, blijkt niet uit een akte of anderszins uit de stukken zodat de dagvaarding niet conform te wettelijke eisen is uitgebracht.
1.9.2
Het tweede lid van artikel 588 Sv geeft aan dat een dagvaarding aan een geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is geschiedt door toezending van de mededeling door het Openbaar Ministerie aan de verdachte, hetzij rechtstreeks, hetzij, wanneer dat niet lukt, door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie. Pas wanneer de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie zal hebben bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat daarvan nog uit een afzonderlijke akte hoeft behoeft te blijken. In casu is geen sprake van een bericht van een buitenlandse autoriteit of instantie over de uitreiking aan geadresseerde van de dagvaarding. Evenmin bevindt zich in het dossier een afzonderlijk hierover opgemaakte akte.
1.9.3
Wanneer op het in de dagvaarding genoemde adres niemand wordt aangetroffen, dan kan ingevolge artikel 588 lid 3 onder b Sv. uitreiking plaatsvinden aan de schriftelijk gemachtigde, in deze zaak middels de brief van 31 januari 2009 ASA, op de plaats die vermeld wordt in dit schriftelijke bericht, te Den Bosch. Aldus zou uitreiking op dat adres jegens verdachte hebben te gelden als betekening in persoon. Wanneer geen uitreiking heeft kunnen geschieden, dan wordt de mededeling teruggezonden aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien blijkt dat de geadresseerde op de dag van de aanbieding en tenminste 5 dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt de mededeling vervolgens uitgereikt aan de griffier van de rechtbank alwaar de zaak zal dienen. De griffier zendt alsdan de mededeling onverwijld als gewone brief over de post aan het adres en tekent zulks aan op de akte van uitreiking als bedoeld in artikel 589 Sv. Van een degelijke situatie is in deze zaak geen sprake geweest.
1.9.4
Verdachte moet op grond van de aan hem beschikbaar gestelde gegevens uit het strafdossier concluderen dat het Openbaar Ministerie in deze zaak zich niet aan de in de wet voorgeschreven wijze van betekening van de dagvaarding heeft gehouden. Het gevolg hiervan is, ingevolge artikel 590 Sv., dat de rechter de betekening nietig kan verklaren. Verdachte is van mening dat de rechter, in laatste instantie het Gerechtshof, in deze zaak ten onrechte daartoe niet is overgegaan. Dit klemt temeer nu het hoger beroep van de uitspraak van de kantonrechter op initiatief van verdachte heeft plaatsgevonden. Het ligt dan niet voor de hand dat namens verdachte eerst hoger beroep wordt ingesteld en vervolgens, bewust, de mogelijkheid om bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn zou worden gepasseerd. Dit vraagt extra aandacht van de rechter voor de wijze van betekening van de dagvaarding. Hierbij komt dat Uw Raad eerder heeft uitgemaakt dat niet naleving van de betekeningsvoorschriften in de regel tot nietigheid van de dagvaarding leidt, ook al volgt dat niet dwingend uit artikel 590 Sv.1. In deze zaak in de nietigheid ook niet gedekt door de aanwezigheid van de verdachte op de zitting.
1.10
Verdachte is van mening door de onjuiste wijze van betekening van de dagvaarding, in laatste door instantie het ressortsparket te Amsterdam, ernstig in zijn belangen, in zijn recht op een eerlijk proces, te zijn geschaad. Zelfs indien het Openbaar Ministerie verschoonbaar niet over de juiste adresgegevens beschikte, ook al woonde verdachte toen al ruim drie jaar op zijn huidige adres, dan nog zou een eenvoudige poging om via de bevoegde Belgische autoriteiten tot uitreiking in persoon van de dagvaarding te komen, zonder veel moeite geslaagd zijn. In de gemeente [a-plaats] was immers bekend dat en per wanneer verdachte was verhuisd en waar naar toe. In de gemeente [b-plaats] is geïntimeerde gewoon in de administratie van de Dienst Bevolking ingeschreven. Bovendien heeft het ressortsparket, ondanks de uitdrukkelijke toezeggingen dit wel te doen, de gemachtigde van verdachte, ASA, niet van het verdere verloop van de strafzaak in hoger beroep op de hoogte gehouden.
1.11
Onder deze omstandigheden is verdachte van mening dat de betekening van de dagvaarding in hoger beroep door de rechter ten onrechte niet nietig verklaard is. Deze dagvaarding is niet op de bij de wet voorgeschreven wijze betekend. Mitsdien is verdachte van mening dat de op die dagvaardingen gevolgde uitspraak niet in stand kan blijven nu er geen sprake is geweest van een eerlijk proces waarin de verdediging van de belangen van de verdachte naar behoren tot zijn recht kon komen.
1.12
Op deze gronden is verdachte van oordeel dat het bestreden arrest van het Gerechtshof te Amsterdam niet in stand kan blijven, zodat verdachte vordert dat deze uitspraak vernietigd zal worden en dat hij alsnog vrijgesproken zal worden van hetgeen hem tenlaste is gelegd althans dat het ressortsparket niet ontvankelijk verklaard zal worden. Althans vordert verdachte dat de bestreden uitspraak vernietigd zal worden en de zaak vervolgens zal worden terugverwezen om te worden afgedaan met inachtneming van de uitspraak van Uw Raad, zonodig na en op grond van nader onderzoek naar de wijze van betekening van de dagvaarding.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.J. van Vliet, advocaat te Alkmaar, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Alkmaar, 28 juni 2011
J.J. van Vliet
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑06‑2011
HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317