Einde inhoudsopgave
Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties kinderopvangpersoneel
Artikel 3 Aanvraag erkenning beroepskwalificaties
Geldend
Geldend vanaf 06-10-2016
- Bronpublicatie:
29-09-2016, Stcrt. 2016, 52466 (uitgifte: 05-10-2016, regelingnummer: 2016-0000192009)
- Inwerkingtreding
06-10-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-09-2016, Stcrt. 2016, 52466 (uitgifte: 05-10-2016, regelingnummer: 2016-0000192009)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Vrij verkeer
Onderwijsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De aanvrager verstrekt aan de minister bij de aanvraag de volgende documenten, bedoeld in artikel 13 van de wet:
- a.
een bewijs van de nationaliteit alsmede, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de wet onder 2° van toepassing is, een door Nederland afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EG-verblijfsvergunning en een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 of, indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de wet onder 3° van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229);
- b
- 1°
een kopie van de bekwaamheidsattesten of de opleidingstitels, gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst, op grond waarvan de aanvrager in die betrokken staat recht heeft op toegang tot en uitoefening van hetzelfde beroep als dat waarvoor de aanvrager erkenning van beroepskwalificaties wenst, of
- 2°
een kopie van de opleidingstitel die door het in een derde land bevoegde gezag is afgegeven, gewaarmerkt door dat bevoegde gezag, en een bewijsstuk, gewaarmerkt door het bevoegde gezag in de betrokken staat van oorsprong of herkomst waaruit blijkt dat dit bevoegde gezag de opleidingstitel heeft erkend alsmede dat de aanvrager ten minste drie jaar beroepservaring in het betrokken beroep heeft opgedaan op het grondgebied van die betrokken staat;
- c.
in voorkomend geval een overzicht van de relevante opleidingsgegevens, in ieder geval bevattende de totale cursusduur, de bestudeerde vakken, en zo mogelijk een door de onderwijsinstelling opgestelde globale leerstofomschrijving van deze vakgebieden met de daarbij behorende studietijd;
- d.
in voorkomend geval een bewijs van de beroepservaring;
- e.
voor de gereglementeerde beroepen, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3° en 6°, een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens of een met die verklaring overeenkomend document als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet, of een attest waaruit blijkt van een verklaring onder ede of plechtige verklaring als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de wet;
- f.
indien de aanvraag en de onder b tot en met e bedoelde stukken in een andere dan de Nederlandse, Duitse of Engelse taal zijn gesteld, een door een beëdigd tolk/vertaler opgestelde vertaling daarvan in één van deze talen.
2.
Bij toepassing van artikel 11, derde lid, van de wet verstrekt de aanvrager de minister bij de aanvraag een bewijs van kennis, vaardigheden en competenties in het kader van een leven lang leren als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de wet.