HR, 07-07-2015, nr. 15/01010
ECLI:NL:HR:2015:1802
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2015
- Zaaknummer
15/01010
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1802, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2015; (Herziening)
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0319
Uitspraak 07‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening. Ongegrond.
Partij(en)
7 juli 2015
Strafkamer
nr. 15/01010 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 2 april 2013, nummer 24/000990-11, ingediend door mr. A.A. Dooijeweerd, advocaat te Zutphen, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 mei 2011 - de aanvrager ter zake van onder meer 1. "mishandeling" veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Hoge Raad heeft voorts kennisgenomen van alle nadien, tot aan de datum van dit arrest binnengekomen correspondentie met betrekking tot deze aanvraag.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
De aanvraag berust op de stelling dat uit de bij de aanvraag gevoegde verklaring van [betrokkene 1] blijkt dat [betrokkene 2] is teruggekomen op haar eerder in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring.
3.3.
Vooropgesteld dient te worden dat een aanvrager bij zijn aanvraag tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen op een hem belastende verklaring terugkomen. In zijn verklaring stelt [betrokkene 1] dat hij van [betrokkene 2] heeft gehoord dat zij terugkomt op haar eerder in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring, welke verklaring het Hof voor het bewijs heeft gebezigd. De aanvraag noch de verklaring van [betrokkene 1] houdt in dat door [betrokkene 2] redenen zijn opgegeven voor het terugkomen op haar eerder afgelegde verklaring. Daarom is er onvoldoende grond om aan te nemen dat deze verklaring onjuist is. De bij de aanvraag overgelegde verklaring wekt derhalve niet een ernstig vermoeden als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
3.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2015.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.