Einde inhoudsopgave
Artikel 6 EVRM en de civiele procedure (BPP nr. 10) 2008/2.7.2.2
2.7.2.2 Ondercuratelegestelden
Mr. P. Smits, datum 06-03-2008
- Datum
06-03-2008
- Auteur
Mr. P. Smits
- JCDI
JCDI:ADS297651:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 24 oktober 1979, Winterwerp, serie A, vol 33, § 75 jo. 60.
De processuele onbekwaamheid wordt algemeen afgeleid uit de materiële handelingsonbekwaamheid (art. 1:381 lid 2 BW); zie voor literatuur dienaangaande de conclusie van A-G Asser voor HR 28 januari 1994, NJ 1994, 687 UdB) onder 33, noot 6. Gelijk de wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige heeft de curator van de meerderjarig onbekwame voor het voeren van een procedure de machtiging van de kantonrechter nodig (zie art. 1:386 lid 1 jo. art. 1:349 BW).
Blankman (1991), p. 20, met betrekking tot art. 886 (oud) Rv, welk artikel ongewijzigd naar art. 1:381 lid 6 BW is overgebracht.
Zie Blankman (1995), p. 77.
HR 28 maart 1980, NJ 1980, 378 (EAAL).
HR 28 januari 1994, NJ 1994, 687 OdB).
Op een dergelijke stellingname in de rechtspraak was vanuit de literatuur reeds aangedrongen. Zie het standpunt van het Juristenfonds Personae Miserabiles, NJ B 1992, p. 449-450.
Uit het Winterwerp-arrest kan worden opgemaakt dat beperkingen op het recht op toegang voor ondercuratelegestelden niet zo ver mogen gaan dat dit recht in zijn kern wordt aangetast.1 De situatie ter zake in Nederland laat zich als volgt weergeven.
Evenals voor de minderjarige geldt voor de curandus principieel procesonbekwaamheid; in rechte dient hij in beginsel vertegenwoordigd te worden door zijn (door de rechtbank ex art. 1:383 BW benoemde) curator.2
Art. 1:381 lid 6 BW (art. 886 (oud) Rv) vormt een uitzondering op dit principe:
'In zaken van curatele is degene wiens curatele het betreft, bekwaam in rechte op te treden en tegen een uitspraak hoger beroep in te stellen.'
Het artikel bestrijkt in de eerste plaats de procedures tot instelling en opheffing van de curatele of de vervanging ervan door een onderbewindstelling. Als voornaamste overige 'zaken van curatele' noemt Blankman de instelling en opheffing van een provisioneel bewind op de voet van art. 1:380 BW, de benoeming en het ontslag van een curator of toeziend curator, de benoeming van een bijzonder curator als bedoeld in art. 1:313 lid 2 BW en de rekening en verantwoording aan het einde van de taak van de curator.3 Tot 1 april 1995 bestond de procesbekwaamheid van de onder curatele gestelde niet ten aanzien van bewindsaangelegenheden op grond van art. 893 (oud) Rv. Bij invoering van het nieuwe familieprocesrecht is dit artikel geschrapt, zodat de procesbekwaamheid van de curandus zich ook tot deze zaken uitstrekt.4
De procesbekwaamheid van de curandus wordt aangevuld door de hoorplicht van de rechter ex art. 809 lid 2 jo. lid 1 Rv: de betrokken meerderjarige wordt in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken, tenzij het naar het oordeel van de rechter een zaak van ondergeschikt belang betreft.
Men kan de vraag stellen of de procesbekwaamheid van de curandus niet, net als dat voor de minderjarige zou moeten gelden ten aanzien van de zaken die hen hoogst persoonlijk aangaan, in beginsel moet afhangen van diens redelijke waardering van zijn belangen. Aanwijzingen vóór toepassing van dit criterium zijn in de jurisprudentie aanwezig. De Hoge Raad heeft de vraag of een curanda bekwaam kon worden geacht om zelfstandig een echtscheidingsprocedure te entameren ervan laten afhangen of zij in staat was haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen. 'Wanneer dit het geval is, is er geen reden de "bijstand" ten processe van een curator of een toeziende curator te verlangen, ...', aldus de Hoge Raad.5
Met een beroep op onder andere art. 6 EVRM en art. 17 en art. 18 Gw en het daaruit voortvloeiende recht van ondercuratelegestelden op een effectieve toegang tot de rechter, heeft de Hoge Raad overwogen dat de curandus, ingeval een onmiddellijke voorziening in kort geding nodig is in verband met een conflict met zijn curator betreffende zijn verzorging of verpleging - daaronder begrepen een conflict over zijn verblijfplaats - op de voet van art. 886 Rv zelfstandig in rechte kan optreden en aan zijn advocaat een desbetreffende opdracht kan geven, tenzij hij, ook met behulp van zijn advocaat, niet tot een redelijke waardering van zijn bij dit conflict betrokken belangen in staat iS.6
De Hoge Raad benadrukt nog de noodzaak van een goede rechtsbijstand voor de curandus, geheel in de lijn van diens recht op een effectieve toegang tot de rechter. Slechts wanneer van het contact tussen raadsman en curandus een zo ongunstige uitwerking op de gezondheidstoestand van de laatste te vrezen valt, is de curator bevoegd - gezien zijn verantwoordelijkheid jegens de persoon van de curandus - dit contact te verbieden.7