Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/4.7.4.2:4.7.4.2 Wel arbitraal kort geding, doch niet tevens arbitraal bodemgeding
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/4.7.4.2
4.7.4.2 Wel arbitraal kort geding, doch niet tevens arbitraal bodemgeding
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS507174:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Met laatstgenoemde ruime interpretatie van art. 1051 lid 1 Rv rijst tevens de vraag of partijen arbitraal kort geding kunnen overeenkomen zónder dat zij arbitrage voor het bodemgeding overeenkomen.
Het gaat thans niet om de vraag of volgend op een arbitraal kort geding nog een (arbitraal) bodemgeding moet volgen. Algemeen wordt aangenomen dat het niet noodzakelijk is dat op een arbitraal kort geding een (arbitraal) bodemgeding volgt. Als partijen over de hele linie (dus zowel voor het bodemgeding als voor het kort geding) arbitrage zijn overeengekomen en een bodemgeding volgt, zal dit een arbitraal bodemgeding zijn (tenzij een partij het geschil in een bodemgeding bij de gewone rechter aanhangig maakt en de wederpartij zich niet op de overeenkomst tot arbitrage beroept) (art. 1022 lid 1 Rv).
Het gaat thans om de vraag of partijen slechts voor een voorlopige voorziening in kort geding voor arbitrage kiezen, doch voor een beslissing ten gronde het geschil aan de gewone rechter willen voorleggen. Bij mijn weten komt dit in de praktijk zelden of nooit voor, doch het is niet denkbeeldig dat de wens daartoe bestaat. De regeling in de wet, met name art. 1051 lid 1 Rv en art. 1022 leden 1 én 2 Rv, lijkt slechts uit te gaan van een arbitraal kort geding waarbij partijen ook voor het bodemgeding arbitrage zijn overeengekomen voor de beslechting van hun geschillen. Volgens het aanvankelijk voorstel van wet was het zelfs zo dat partijen slechts in de overeenkomst tot arbitrage het scheidsgerecht dan wel de voorzitter daarvan bevoegd konden verklaren om in arbitraal kort geding vonnis te wijzen.1 Uiteindelijk heeft de wetgever het mogelijk gemaakt dat een arbitraal kort geding bij "nadere" overeenkomst wordt overeengekomen.2 Hieruit moet worden afgeleid dat de wetgever kennelijk slechts heeft gedacht aan een overeenkomst tot arbitraal kort geding die is opgenomen in de overeenkomst tot arbitrage (voor het arbitraal bodemgeding) of in een nadere overeenkomst (een overeenkomst die volgt op de overeenkomst tot arbitrage voor het arbitraal bodemgeding). Ik meen niettemin dat partijen kunnen overeenkomen dat slechts het kort geding ten overstaan van arbiters plaatsheeft, terwijl voor het bodemgeding de gewone rechter bevoegd blijft. Wie het meerdere mag, mag ook het mindere. Indien partijen voor het bodemgeding én het kort geding arbitrage mogen overeenkomen, mogen zij mijns inziens ook slechts arbitrage voor één van beide categorieën gedingen overeenkomen. Op dit punt prevaleert het beginsel van de partij-autonomie dat juist op het punt van het arbitraal kort geding van groot belang is:
’Dit artikel [art. 1051 Rv] introduceert het arbitraal kort geding. Het beginsel van de autonomie van partijen hetwelk bij de arbitrage een grote rol speelt, brengt naar de mening van de ondergetekende met zich mede dat partijen in beginsel de vrijheid dienen te hebben, een arbitraal kort geding te verkiezen.”3
Hierbij komt dat, als partijen wel voor beide categorieën gedingen arbitrage zijn overeengekomen, het ook aan partijen is overgelaten om, als eenmaal een arbitraal kortgedingvonnis is gewezen, al dan niet een bodemgeding te laten volgen (als dit niet al aanhangig was). Voorts is het ook aan partijen overgelaten, als zij zowel voor het bodemgeding als voor het arbitraal kort geding arbitrage zijn overeengekomen, om alsnog te kiezen voor een bodemgeding bij de gewone rechter. De gewone rechter mag zich ingevolge art. 1022 lid 1 Rv immers niet ambtshalve onbevoegd verklaren op grond van de tussen partijen bestaande arbitrageovereenkomst en de verweerder kan ervoor kiezen geen beroep te doen op de arbitrageovereenkomst.
Art. 1022 lid 2 Rv jo. art. 1051 lid 2 Rv komen mijns inziens gewoon voor toepassing in aanmerking als partijen slechts voor de beslechting van hun geschil in kort geding arbitrage zijn overeengekomen (zie 12.5.3.2).