Vergelijk in dat verband HR 17 februari 2009, LJN BG7763 en HR 15 april 1997, NJ 1997, 653, als ook HR 28 augustus 2006, NJ 2006, 486 ten aanzien van (al dan niet defecte) radarontvangstapparaten.
HR, 05-01-2010, nr. 08/00608
ECLI:NL:HR:2010:BK3503
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-01-2010
- Zaaknummer
08/00608
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BK3503
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK3503, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑01‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK3503
ECLI:NL:PHR:2010:BK3503, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑11‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK3503
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Wapen waarmee ‘personen weerloos kunnen worden gemaakt’ a.b.i. art. 2.1.5° WWM. De opvatting dat geen sprake is van een stroomstootwapen in de zin van art. 2 WWM indien dit defect is, is in haar algemeenheid onjuist omdat een defect op zichzelf niet eraan in de weg behoeft te staan dat het voorwerp nochtans kan worden aangemerkt als een handwapen waarmee personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht.
5 januari 2010
Strafkamer
Nr. 08/00608
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 23 januari 2008, nummer 21/001482-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt over 's Hofs verwerping van het verweer dat geen sprake is van een wapen waarmee 'personen weerloos kunnen worden gemaakt' nu het stroomstootwapen van de verdachte defect was.
3.2. Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 20 april 2006 te Zeist een wapen van categorie II onder 5°, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad."
3.3.1. De tenlastelegging is toegesneden op art. 2, eerste lid categorie II onder 5°, Wet wapens en munitie (WWM).
3.3.2. Art. 2 WWM luidt, voor zover hier van belang:
"1. Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
(...)
Categorie II
(...)
5° voorwerpen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, met uitzondering van medische hulpmiddelen;
(...)."
3.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat het stroomstootwapen defect was en dat daarmee niet door een elektrische stroomstoot personen weerloos kon worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, zodat verdachte behoort te worden vrijsproken van dit feit. Het hof is van oordeel dat het feit dat het stroomstootwapen defect was niet afdoet aan de bewezenverklaring, omdat de in de tenlastelegging gebruikte bewoordingen "waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht" een algemene omschrijving van het type wapen geven. Er wil niet / niet mede mee gezegd zijn dat het aldus omschreven wapen ook correct functioneert. Het verweer wordt verworpen."
3.5. Het middel berust op de opvatting dat geen sprake is van een stroomstootwapen in de zin van art. 2 WWM indien dit defect is. Die opvatting is echter in haar algemeenheid onjuist omdat een defect op zichzelf niet eraan in de weg behoeft te staan dat het voorwerp kan worden aangemerkt als een handwapen waarmee personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht.
3.6. Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 5 januari 2010.
Conclusie 10‑11‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, wegens 1. ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II onder 5’, 2. ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ en 3. ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Hetgeen in de schriftuur als eerste middel wordt gepresenteerd, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Buiten een weergave van het verweer dat de raadsman van de verdachte ter zitting in hoger beroep zou hebben gevoerd en van de overweging van het Hof naar aanleiding van dat verweer, wordt de stelling dat ‘het Gerechtshof het namens requirant gevoerde verweer onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd’ immers op geen enkele wijze onderbouwd.
4.
De stellingen in de schriftuur dat de in deze zaak aanwezige CIE-informatie onvoldoende specifiek is om een redelijk vermoeden in de zin van artikel 49 WWM op te kunnen leveren en dat zulks niet een machtiging tot binnentreden in verdachtes woning rechtvaardigt, kunnen evenmin als zelfstandig(e) middel(en) van cassatie worden aangemerkt, al was het maar omdat het hier geen klachten betreft over een beslissing van de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen.
5.
Het tweede middel klaagt over de verwerping van het verweer dat geen sprake is van een wapen waarmee, zoals tenlastgelegd en bewezenverklaard, ‘personen weerloos kunnen worden gemaakt’, nu verdachtes stroomstootwapen defect was.
6.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, heeft het Hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 20 april 2006 te Zeist een wapen van categorie II onder 5, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad’.
7.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
‘De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat het stroomstootwapen defect was en dat daarmee niet door een elektrische stroomstoot personen weerloos kon worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, zodat verdachte behoort te worden vrijsproken van dit feit.
Het hof is van oordeel dat het feit dat het stroomstootwapen defect was niet af doet aan de bewezenverklaring, omdat de in de tenlastelegging gebruikte bewoordingen ‘waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht’ een algemene omschrijving van het type wapen geven. Er wil niet / niet mede mee gezegd zijn dat het aldus omschreven wapen ook correct functioneert. Het verweer wordt verworpen.’
8.
Hetgeen in de toelichting op het middel ter adstructie wordt aangevoerd, komt neer op een herhaling van het verweer dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger heeft gevoerd: nu het stroomstootwapen van de verdachte niet functioneert, is geen sprake van een wapen waarmee personen weerloos kunnen worden gemaakt.
9.
Het Hof heeft dat verweer verworpen en daarbij kennelijk, zoals hiervoor is weergegeven, geoordeeld dat de in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende woorden ‘handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt’ geacht moeten worden aldaar in dezelfde betekenis te zijn gebezigd als daaraan toekomt in artikel 2, eerste lid, categorie II onder 5, WWM, en dat aldus de aard van het wapen beslissend moet worden geacht. 's Hofs oordeel dat een eventueel defect aan het onderhavige stoomstootwapen er niet aan afdoet dat het hier gaat om een voorwerp dat naar zijn aard is een ‘handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt’, is niet onbegrijpelijk.1.
10.
Het middel faalt.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑11‑2009