Rb. Overijssel, 18-09-2018, nr. ak, 17, 1780, 1781, 1782
ECLI:NL:RBOVE:2018:3398
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
18-09-2018
- Zaaknummer
ak_17_1780_1781_1782
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2018:3398, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 18‑09‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 18‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Aanslag zuiveringsheffing bedrijven opgelegd voor de jaren 2013, 2014 en 2015; verweerder heeft uitsluitend van haar eigen onderzoeksgegevens mogen uitgaan; beroepen ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummers: Awb 17/1780, Awb 17/1781 en Awb 17/1782
uitspraak van de meervoudige belastingkamer in de geschillen tussen
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres,gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT), verweerder,
gemachtigde: M. Vliegenthart.
1. Procesverloop
Verweerder heeft uit naam van het Waterschap Zuiderzeeland met dagtekening van
31 oktober 2016 aan eiseres voor het jaar 2013 een definitieve aanslag zuiveringsheffing bedrijven opgelegd ten bedrage van € 42.622,71. Deze aanslag is gebaseerd op 737,8 vervuilingseenheden (hierna: v.e.).
Met dagtekening van eveneens 31 oktober 2016 heeft verweerder eiseres voor het jaar 2014 een definitieve aanslag zuiveringsheffing bedrijven opgelegd van € 51.683,80, gebaseerd op 891,1 v.e.
Voor het jaar 2015 heeft verweerder eiseres op 31 oktober 2016 een definitieve aanslag zuiveringsheffing bedrijven opgelegd van € 90.027,60, gebaseerd op 1552,2 v.e.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 juli 2017 heeft verweerder de door eiseres tegen voormelde aanslagen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gesplitst in drie zaken. Awb 17/1780 ziet op het belastingjaar 2013, Awb 17/1781 op het belastingjaar 2014 en Awb 17/1782 op het belastingjaar 2015.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door [naam 3] extern deskundige.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Vliegenthart en
H.J. Vossenbeld.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Overwegingen
1. Eiseres produceert diepgevroren visproducten in een bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres] te Urk.
2. Op 11 mei 2015, 15 mei 2015 respectievelijk 30 mei 2016 heeft eiseres over de jaren 2013, 2014 respectievelijk 2015 aangifte zuiveringsheffing gedaan. Daarvoor heeft eiseres gebruik gemaakt van data zoals door haar zijn verzameld in een beperkt aantal, bij meetbeschikkingen van 10 januari 2013 voor belastingjaar 2013, 21 januari 2014 voor belastingjaar 2014 en 16 januari 2015 voor belastingjaar 2015, aangegeven meetmomenten.
3. Bij brieven van 13 september 2016 en 14 oktober 2016 heeft verweerder eiseres bericht dat van de aangiftes over 2013, 2014 en 2015 zal worden afgeweken, omdat onvoldoende is onderbouwd waarom van zowel de onderzoeksresultaten van haar als van die van verweerder moet worden uitgegaan, zoals zij dat in haar aangiftes heeft gedaan. Verweerder heeft de berekening van de aanslagen over 2013, 2014 en de periode van 1 januari 2015 tot en met 17 juli 2015, voor wat betreft de zuurstofbindende stoffen, gebaseerd op uitsluitend de meetdagen van het GBLT. Met betrekking tot het tijdvak 18 juli 2015 tot en met 24 september 2015 is de berekening van de heffing gebaseerd op de resultaten van onderzoek op meetdagen volgens de beschikking, de resultaten van onderzoek op extra meetdagen en op de resultaten van onderzoek door het GBLT. Voor de periode van 25 september 2015 tot en met 31 december 2015 wordt de vervuilingswaarde door zuurstofbindende stoffen berekend op gegevens van eiseres en het GBLT.
Eiseres heeft verweerder bij brief van 28 oktober 2016 verzocht de afkeuring van alle onderzoeksresultaten van eiseres in heroverweging te nemen.
4. Vervolgens heeft verweerder eiseres met dagtekening van 31 oktober 2016 de definitieve aanslagen zuiveringsheffing bedrijven voor de belastingjaren 2013, 2014
en 2015 opgelegd.
In reactie op het verzoek van eiseres heeft verweerder op 11 november 2016 aangegeven dat in de brief van 28 oktober 2016 geen verklaring kan worden gevonden voor de aanzienlijke afwijking in de resultaten van analyse van afvalwatermonsters namens eiseres en de resultaten van analyse namens verweerder in de jaren 2013 en 2014 en in de periode januari tot en met medio 2015. Op grond hiervan bestaat voor verweerder geen aanleiding de aanslagen zuiveringsheffing 2013, 2014 en 2015 te herzien.
5. In het kader van het tegen de opgelegde aanslagen gemaakte bezwaar heeft eiseres een Rapport Meetresultaten [eiseres] vs GBLT, opgemaakt op 10 februari 2017 door
K.J.D. Hakvoort, student aan de Rijksuniversiteit Groningen in de masters Wiskunde en Natuurkunde, overgelegd. In dit rapport is geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te stellen dat de resultaten van eiseres en verweerder significant verschillen, en lijkt de 25% verwerpingsgrens arbitrair vastgesteld.
Dit rapport is aangevuld op 31 maart 2017 en 16 mei 2017, waarbij in de analyse ook de meetfout bij monstername (regulier 5%) is meegenomen.
Op 14 juni 2017 heeft [naam 4] werkzaam bij Statistisch Bureau Icastat, op verzoek van verweerder, de rapportage van [naam 3] beoordeeld. In dit rapport komt deze deskundige tot een aantal kritiekpunten, zoals het verwijderen van uitschieters, het verdisconteren van de analysefout, de methode waarmee de standaardfout van de afvalwatercoëfficiënt is bepaald en de gehanteerde statistische toets.
6. Bij de thans bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder overwogen dat met het zeer grote verschil tussen de gewogen gemiddelde afvalcoëfficiënt van de resultaten van afvalwateronderzoek uitgevoerd door eiseres en de controlegegevens van het GBLT blijkt dat de gegevens van eiseres niet geschikt zijn om de vervuilingswaarde voor het gehele heffingsjaar mee te bepalen. Er zijn derhalve goede redenen om de onderzoeksresultaten van eiseres ter zijde te schuiven en de aanslagen, voor wat betreft zuurstofbindende stoffen, uitsluitend te baseren op de resultaten van afvalwateronderzoek door het GBLT, conform de richtlijnen voor meting, bemonstering, analyse en berekening.
Eiseres heeft haar aangiftes gebaseerd op gegevens van zowel haarzelf als van het GBLT, hetgeen volgens verweerder al aangeeft dat haar eigen analyseresultaten onvoldoende betrouwbaar zijn.
Het verschil tussen de vastgestelde aanslag op basis van controlegegevens van het GBLT en de berekening op basis van de aangifte van eiseres is zowel relatief als absoluut aanzienlijk.
De verschillen van berekening van de aanslag op basis van respectievelijk de analyseresultaten van eiseres, de aangifte van eiseres en de gegevens van het GBLT heeft verweerder in een tabel weergegeven.
7. Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat zij pas in een zeer laat stadium door verweerder is geïnformeerd over het afkeuren van al haar onderzoeksresultaten. Hierdoor is eiseres in bewijsnood gebracht. Indien blijkt dat de onderzoeksresultaten van eiseres en verweerder uiteen gaan lopen, zou dat een goed moment zijn om nader onderzoek te doen naar de oorzaak daarvan. Verweerder heeft de controlemonsters genomen zonder belanghebbende hierover te informeren; verweerder kwam onaangekondigd en vertrok weer na monstername zonder zich te hebben gemeld. Eiseres heeft dus nooit kunnen vaststellen hoe verweerder de monsters samengesteld heeft. Dit heeft tevens als gevolg dat eiseres nooit een contramonster heeft kunnen nemen en deze door een ander laboratorium te laten analyseren. Op grond hiervan heeft verweerder zo laat niet meer mogen overgaan tot het afkeuren van alle onderzoeksresultaten van eiseres, en mocht zij erop vertrouwen dat de vervuilingswaarden zouden worden vastgesteld op de wijze waarop de aangiftes zijn ingediend, namelijk op basis van zowel de onderzoeksresultaten van haarzelf, als die van verweerder.
Als verweerder de onderzoeksresultaten van eiseres toch wil afkeuren rust de bewijslast dat deze onderzoeksresultaten onjuist zouden zijn, op verweerder.
Eiseres heeft over de feitelijke gang van zaken nog opgemerkt dat een ander visverwerkend bedrijf, wiens bedrijfsafvalwater eveneens via haar afvalwaterzuivering werd afgevoerd, steeds meer ging produceren en dus ook steeds meer afvalwater aanvoerde op haar afvalwaterzuivering. Maar vanaf eind 2015 kreeg eiseres dit langzamerhand onder controle, waarbij ook meespeelt dat een renovatie van de afvalwaterzuivering deze beter heeft doen functioneren. Dit vertaalde zich niet alleen in een lager wordende vervuilingswaarde, maar ook tot een lagere afwijking tussen de afvalwatercoëfficiënten van eiseres en verweerder.
In verweerders beleidsregels is vastgesteld dat als de door de betrokkene vastgestelde afvalwatercoëfficiënt meer dan 25% afwijkt van de door verweerder vastgestelde afvalwater-coëfficiënt, de vervuilingswaarde wordt berekend aan de hand van alleen de onderzoeksresultaten van verweerder. Eiseres acht het afwijkingspercentage arbitrair gekozen en voor discussie vatbaar. Zij meent daarom dat verweerder, indien hij de meetresultaten van eiseres afkeurt, dient aan te tonen, of aannemelijk te maken dat de meetresultaten van eiseres niet valide zijn.
8. De rechtbank stelt vast dat, zoals ook door eiseres ter zitting is bevestigd, het geschil zich toespitst op de vraag of verweerder bevoegd is, bij een meetverschil van meer dan 25%, zonder nader onderzoek de onderzoeksresultaten van de belastingplichtige ter zijde kan schuiven.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
9.1
Een waterschap is binnen het wettelijke kader van de Waterschapswet autonoom ten aanzien van de heffing van waterschapsbelastingen. Het algemeen bestuur van een waterschap kan daartoe belastingverordeningen vaststellen. Het dagelijks bestuur van een waterschap kan met betrekking tot de hem toekomende bevoegdheid tot belastingheffing beleidsregels vaststellen.
Op grond van artikel 122d van de Waterschapswet kan door een waterschap een zuiveringsheffing worden geheven. Als heffingsgrondslag geldt daarvoor de hoeveelheid en hoedanigheid van de afgevoerde stoffen (artikel 122e van deWaterschapswet).
9.2
Artikel 122g van de Waterschapswet bepaalt dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Bij deze maatregel kan worden bepaald dat ter uitvoering van de maatregel nadere regels worden gesteld bij verordening van het algemeen bestuur.
9.3
Artikel 6.12, eerste lid van het Waterschapsbesluit geeft aan dat de meting, bemonstering en analyse elk etmaal geschiedt overeenkomstig de door het algemene bestuur bij belastingverordening gegeven nadere regels. Het tweede lid van artikel 6.12 bepaalt dat op aanvraag van de gebruiker de ambtenaar onder voorwaarden toestaat dat, in afwijking van het eerste lid, met een aantal etmalen kan worden volstaan.
9.4.
De Algemene Vergadering van het Waterschap Zuiderzeeland heeft op respectievelijk 27 november 2012, 26 november 2013 en 25 november 2014 de Verordening Zuiveringsheffing Waterschap Zuiderzeeland voor de jaren 2013, 2014 en 2015 vastgesteld.
Ingevolge artikel 8van deze Verordeningen kan het aantal vervuilingseenheden van zuurstofbindende en andere stoffen worden berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse in een beperkt aantal etmalen verkregen gegevens. De meting, bemonstering, analyse en berekening geschieden met in achtneming van de in Bijlage I opgenomen voorschriften.
9.5
Het Dagelijks Bestuur van het GBLT heeft voor de jaren 2013, 2014 en 2015 aanvullende regels op Bijlage I bij de Verordeningen vastgesteld. Deze zijn bekend onder de naam Richtlijnen voor meting, bemonstering, analyse en berekening GBLT. In de vergadering van 7 januari 2013 van het Dagelijkse Bestuur van het waterschap zijn de aanvullende regels besproken. Tevens is bepaald dat de aanvullende regels aan de betreffende bedrijven toegezonden worden als bijlage bij het besluit op hun aanvraag, zijnde de meetbeschikking. Ter zitting is desgevraagd door beide partijen aangegeven dat de Richtlijnen aan eiseres bekend zijn gemaakt c.q. aan haar bekend waren.
In paragraaf 8 van deze Richtlijnen is het volgende opgenomen:
“8. Rapportage en acceptatie
Rapportage
Op 1 januari 2011 heeft GBLT de applicatie WebisMeet in gebruik genomen. Met behulp van deze applicatie hebben bedrijven via een webomgeving (via internet) toegang tot zowel hun eigen onderzoeksresultaten als tot de onderzoeksresultaten m.b.t. de door GBLT genomen monsters. Met ingang van voornoemde datum zijn bedrijven (of het aan het betreffende bedrijf gelieerde adviesbureau/laboratorium) verplicht de onderzoeksgegevens in de voornoemde applicatie in te (laten) voeren.
Indien onderzoeksgegevens d.m.v. een koppeling (interface) tussen een database van een adviesbureau/laboratorium automatisch in WebisMeet worden ingelezen, dan kunnen de schriftelijke rapportages achterwege blijven. Echter wanneer onderzoeksresultaten handmatig in WebisMeet worden ingevoerd (dan wel handmatig worden geüpload), dan dienen de betreffende onderzoeksresultaten tevens (ter controle) schriftelijk aan GBLT te worden gerapporteerd (rapportagetermijnen, zie onder).
Na afloop van ieder afvalwateronderzoek moeten de onderzoeksresultaten worden gerapporteerd aan GBLT.
Wanneer de afvalwateronderzoeken worden uitgevoerd door middel van afzonderlijke meetweken, moeten de onderzoeksverslagen binnen zes weken na afloop van elke meetweek aan GBLT te worden toegezonden.
In alle overige gevallen dienen de onderzoeksresultaten maandelijks aan GBLT te worden gezonden. GBLT wordt zodoende in de gelegenheid gesteld een tijdige beoordeling van de verkregen onderzoeksresultaten uit te voeren.
Acceptatie
Wanneer GBLT tegelijk met het bedrijf een afvalwateronderzoek uitvoert (in serie) dat bestaat uit meting, bemonstering en analyse, geldt dat de afwijking tussen de etmaalvervuilingswaarde berekend op grond van de onderzoeksresultaten van het bedrijf en die, berekend op grond van de onderzoeksresultaten van GBLT, niet meer mag bedragen dan 9,2% van de gemiddelde etmaalvervuilingswaarde van het bedrijf en die van GBLT. Wanneer de afwijking gelijk is aan, of lager dan 9,2%, worden de onderzoeksresultaten van het bedrijf geaccepteerd. Ligt de afwijking boven de 9,2% dan worden de onderzoeksresultaten van GBLT in de berekening van de gemiddelde vervuilingswaarde meegenomen.
Indien door GBLT afvalwateronderzoek is uitgevoerd náást de in de beschikking aangegeven meetdagen en de gewogen gemiddelde afvalwatercoëfficiënt van het bedrijf wijkt meer dan 10% t.o.v. gewogen gemiddelde afvalwatercoëfficiënt van GBLT, dan worden zowel de onderzoeksresultaten van het bedrijf als die van GBLT bij het berekenen van de definitieve vervuilingswaarde meegenomen (tenzij er aantoonbare redenen zijn dat de onderzoeksresultaten van GBLT voor de betreffende periode als niet representatief kunnen worden aangemerkt).
Wijkt de gewogen gemiddelde afvalwatercoëfficiënt van het bedrijf meer dan 25% af van de gewogen gemiddelde afvalwatercoëfficiënt van GBLT dan wordt de definitieve vervuilingswaarde gebaseerd op de onderzoeksgegevens van GBLT.”
9.6
Zoals hiervoor reeds is opgemerkt zijn deze richtlijnen te duiden als aanvullende regels op de in Bijlage I bij de Verordening neergelegde voorschriften welke aan eiseres bekend waren c.q. aan haar bekend zijn gemaakt.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat hetgeen in paragraaf 8 van de Richtlijnen is weergegeven als voorwaarde dient te worden aangemerkt in de zin van artikel 6.12, tweede lid, van het Waterschapsbesluit aan de in de beschikking gegeven bevoegdheid om de vervuilingswaarde middels bemonstering in een beperkt aantal etmalen vast te stellen. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om de richtlijn op dit punt op voorhand onredelijk of onzorgvuldig te achten, dan wel in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
9.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de gewogen gemiddelde afvalwatercoëfficiënt over de jaren 2013 en 2014 en van
1 januari 2015 tot medio 2015 van eiseres meer dan 25% afwijkt van die van het GBLT.
Reeds op grond hiervan heeft verweerder, gelet op het bepaalde in paragraaf 8, de onderzoeksgegevens van eiseres ter zijde kunnen schuiven. Verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank zonder nader onderzoek kunnen doen, nu de richtlijnen over een zodanig onderzoek niets inhouden. Het oordeel zou anders kunnen luiden indien aannemelijk zou zijn dat de meetresultaten van het GBLT structureel op een onjuiste wijze zijn verkregen, zodat aan de validiteit ervan getwijfeld kan worden. Daarvan is in het onderhavige geval evenwel niet gebleken.
9.8
De rechtbank kan eiseres evenmin volgen in haar betoog dat er sprake is van bewijsnood aan haar kant. Eiseres heeft immers al de gegevens van verweerder, vrij kort na iedere meting, kunnen inzien via het digitale loket Webismeet.
9.9
Gelet op vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in dit geval, met inachtneming van paragraaf 8 van de Richtlijnen, uitsluitend van haar eigen onderzoeksgegevens uit mogen gaan voor het vaststellen van definitieve aanslagen zuiveringsheffing bedrijven over de jaren 2013, 2014 en 2015.
10. Hieruit volgt dat de beroepen ongegrond zijn.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. L.Y. Gramsbergen, rechters, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter, in tegenwoordigheid van Y. van Arnhem als griffier, op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.