NJB 2022/876:Afzien van oproeping van niet verschenen getuige als bedoeld in art. 287 lid 3 Sv indien het onaannemelijk is dat deze zal verschijnen, art. 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv: de rechter is niet verplicht, als hij op deze grond afziet van het oproepen van een getuige, ervan blijk te geven in die beslissing de aard van de zaak en – in het bijzonder – het belang van de getuigenverklaring te hebben betrokken. De mogelijkheid om op grond van die bepaling af te zien van het oproepen van de getuige laat echter onverlet dat de rechter, voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. De Hoge Raad zet uitgebreid uiteen wat de rechtspraak van EHRM hierover inhoudt wat betreft ‘prosecution witnesses’ en ‘defence witnesses’. Het hebben ‘omgezet’ van contante geldbedragen, art. 420ter lid 1 Sr jo. art. 420bis lid 1, aanhef en onder b, Sr: in casu kon het hof oordelen dat met het afgeven van de contante geldbedragen aan een derde met als doel dat elders geldbedragen van vergelijkbare omvang worden uitbetaald, de verdachte die contante geldbedragen tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft ‘omgezet’. Dat (een gedeelte van) die gedragingen mogelijk ook als ‘overdragen’ zouden kunnen worden beoordeeld, maakt dat niet anders.