NJB 2014/820
Geen ‘rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ in de zin van art. 180 Sr hoewel tegen aangehouden verdachte gegronde heterdaadverdenking bestond? Aan de rechtmatigheid van de aanhouding – en dus aan de rechtmatigheid van de uitoefening van de bediening – staat niet in de weg dat het opsporingsonderzoek naar het op heterdaad ontdekte feit, achteraf bezien, onvolledig of gebrekkig is geweest, zoals een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ook kan hebben bestaan indien bij nader onderzoek mocht blijken dat iemand het feit waarvan hij is verdacht niet heeft begaan of dat feit niet een volgens de wet strafbaar feit oplevert
HR 25-03-2014, ECLI:NL:HR:2014:709
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25 maart 2014
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma
- Zaaknummer
12/01193
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Politierecht / Bevoegdheden
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:709, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑03‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:212, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑01‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑05‑2013
- Wetingang
Essentie
Geen ‘rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ in de zin van art. 180 Sr hoewel tegen aangehouden verdachte gegronde heterdaadverdenking bestond? Aan de rechtmatigheid van de aanhouding – en dus aan de rechtmatigheid van de uitoefening van de bediening – staat niet in de weg dat het opsporingsonderzoek naar het op heterdaad ontdekte feit, achteraf bezien, onvolledig of gebrekkig is geweest, zoals een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ook kan hebben bestaan indien bij nader onderzoek mocht blijken dat iemand het feit waarvan hij is verdacht niet heeft begaan of dat feit niet een volgens de wet strafbaar feit ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.