Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-05-2021, nr. 200.286.843
ECLI:NL:GHARL:2021:4345
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-05-2021
- Zaaknummer
200.286.843
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:4345, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑05‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 04‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Art. 1:253a BW. Bekrachtiging. Verzoek vervangende toestemming verhuizing afgewezen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.843
(zaaknummer rechtbank Gelderland 372661)
beschikking van 4 mei 2021
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem,
en
[verweerder] ,
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.C. Meure te Ede.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 december 2020;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 april 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- D. Wubbels, namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).
3. De feiten
3.1
Partijen zijn gehuwd geweest en zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 te [A] , en
- [de minderjarige2] , verder te noemen: [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 te [A] ,
gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij ouderschapsplan, ondertekend op 30 juni 2017, hebben partijen afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van de kinderen. De ouders zijn onder meer overeengekomen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en de ouders hebben de navolgende zorgregeling afgesproken:
“(…) Op maandag brengt de vader de kinderen naar school. De moeder haalt ze op. Maandagavond tot en met vrijdagochtend zijn de kinderen bij de moeder. Vrijdag uit school gaan de kinderen naar de gastouder. Daar haalt de vader de kinderen op. Zaterdag en zondag zijn de kinderen bij de vader. (…)”
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de verzoeken van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [B] te verhuizen en [de minderjarige2] op een andere basisschool in [B] in te schrijven, alsmede het verzoek de zorgregeling te wijzigen, afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof, uitvoer bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover beroep, haar verzoeken alsnog toe te wijzen.
4.2
De vader voert verweer en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de moeder af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen, kosten rechtens.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind en - daarmee samenhangend - de aanmelding van het kind op een school, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.3
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de
verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in
een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de
verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is
in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om te verhuizen op basis van die belangenafweging te rechtvaardigen valt.
5.5
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met de kinderen naar [B] te verhuizen, heeft afgewezen. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Het hof is van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat een verhuizing van haar met de kinderen naar [B] noodzakelijk is, en in het belang van de kinderen moet worden geacht. Gebleken is dat de noodzaak voor een verhuizing naar [B] voornamelijk ligt in de belangen van de partner van de moeder. Het hof is van oordeel dat de wijziging van de afstand woon-werkverkeer van de partner van de moeder van 52 kilometer in plaats van 27 kilometer geen noodzaak tot verhuizing oplevert, zeker niet nu de partner op dit moment ook af en toe thuiswerkt en niet is onderbouwd dat dit in de toekomst niet meer mogelijk zou zijn. Voorts valt niet in te zien waarom de zorgregelingen die de partner heeft met zijn twee dochters uit eerdere relaties dienen te prevaleren boven de mogelijkheden van de vader om invulling te geven aan het ouderschap en zijn rol als vader, en aldus een noodzaak tot verhuizing zouden opleveren. Door de verhuizing ontstaat de situatie dat het voor de vader moeilijker gaat worden betrokken te blijven bij het dagelijkse leven van de kinderen. Naarmate de kinderen ouder worden en zij meer spontane contacten kunnen hebben met de vader, bijvoorbeeld na schooltijd, zal dit bij verhuizing, door de afstand die de verhuizing teweegbrengt, in praktische zin niet mogelijk zijn.
Verder is onvoldoende komen vast te staan dat hetgeen de moeder aanvoert met betrekking tot de nare herinneringen aan [A] en de confrontatie met haar traumatische verleden met de vader, een dusdanige invloed heeft op haar mentale toestand dat dit een noodzaak tot verhuizing oplevert. Dat de woonsituatie van de moeder noopt tot een verhuizing naar [B] is evenmin aannemelijk geworden. Desgevraagd heeft de moeder verklaard dat zij, indien haar verzoek ook in hoger beroep wordt afgewezen, met haar partner ook in [A] kan wonen.
5.6
Het hof is voorts met de rechtbank van oordeel dat een verhuizing negatieve gevolgen heeft voor het contact tussen de vader en de kinderen. De huidige zorgregeling waarbij de kinderen in de weekenden bij de vader zijn en doordeweeks bij de moeder, zal bij verhuizing van de kinderen naar [B] in de toekomst steeds meer gaan knellen. Doordat het sociale netwerk en de activiteiten van de kinderen zich uitbreiden naarmate ze ouder worden, zullen zij steeds meer behoefte krijgen aan een flexibelere zorgregeling. Bovendien spreekt de moeder zelf de wens uit dat de gesprekken bij [C] een positief effect zullen hebben in die zin dat de kinderen ook wel eens een weekend bij haar kunnen/mogen doorbrengen. Bij een verhuizing zal het voor de ouders moeilijker worden om een andere zorgregeling overeen te komen, dan wel flexibeler om te gaan met de huidige zorgregeling zonder dat dit gaat leiden tot contactvermindering tussen de vader en de kinderen. De kinderen zullen na een verhuizing hun leven immers steeds meer gaan vormgeven in [B] , omdat zij daar meer dagen per week zijn. Dat [de minderjarige1] na de zomervakantie naar de middelbare school in [D] gaat, maakt dit oordeel niet anders. Bij een verhuizing met de moeder naar [B] zal zijn sociale leven toch grotendeels in [B] en omgeving vorm gaan krijgen en niet in [A] .
De raad heeft ter mondelinge behandeling benadrukt dat het in het algemeen in het belang van kinderen is dat zij één leefwereld hebben, één plaats waar zij naar school gaan, hun vrienden en activiteiten hebben en waar hun ouders wonen. Een verhuizing heeft hoe dan ook tot gevolg dat deze kinderen twee leefwerelden krijgen.
Alles overwegende komt het hof tot het oordeel dat een verhuizing van de moeder met de kinderen naar [B] - nog los van de eerdere overweging dat de noodzaak onvoldoende is onderbouwd - niet in het belang van de kinderen en de vader is te achten. Er bestaat een aanmerkelijk risico dat bij de verhuizing op de langere termijn sprake zal zijn van verminderd contact tussen de vader en de kinderen en het gevolgen zal hebben voor de mogelijkheden van de vader om invulling te geven aan het ouderschap en zijn betrokkenheid bij de kinderen. De kinderen zijn erbij gebaat dat zij twee betrokken ouders in hun directe omgeving blijven houden, zoals ook uit het advies van de raad blijkt.
5.7
Het hof is van oordeel dat de belangen van de moeder bij de verhuizing, zoals die door haar naar voren zijn gebracht, minder zwaar wegen dan het belang van de kinderen bij het behoud van een (goede) relatie met hun beider ouders en het belang van de vader bij bestendiging van het bestaande contact tussen hem en de kinderen. Het hof zal de beschikking van de rechtbank bekrachtigen. Ook de afwijzing van het verzoek van de moeder vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige2] in te schrijven op een basisschool in [B] , zal worden bekrachtigd, aangezien de moeder bij dit verzoek gelet op de beslissing ten aanzien van de verhuizing geen belang meer heeft.
5.8
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
14 oktober 2020;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K.A.M. van Os-ten Have en
E. de Boer, bijgestaan door de griffier, is getekend door mr. R. Feunekes, en is op 4 mei 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.