type: JJcoll:
Rb. Limburg, 12-03-2019, nr. C/03/259731 / HA RK 19-10
ECLI:NL:RBLIM:2019:2261
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
12-03-2019
- Zaaknummer
C/03/259731 / HA RK 19-10
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2019:2261, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 12‑03‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 12‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Beroepschrift ex artikel 315 jo. 349a lid 2 Fw. Verzoek tot verkorten looptijd van de WSNP. Gelet op de discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris dient de rechtbank terughoudend te toetsen, dat wil zeggen te toetsen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/03/259731 / HA RK 19-10
Beschikking van 12 maart 2019 van de enkelvoudige kamer op het hoger beroep van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BUDGET EN BEWINDVOERING HEUVELLAND B.V.,
gevestigd te Beek,
2. [appellant 2],
wonend te [woonplaats appellant 2] ,
appelanten,
advocaat mr. Q.J. van Riet te Venlo,
tegen de beschikking zoals neergelegd in het e-mailbericht namens de rechter-commissaris mr. B.R.M. de Bruijn (hierna: de rechter-commissaris) van 14 januari 2019 in de schuldsaneringsregeling van de heer [appellant 2] .
1. Het verloop van de procedure
1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- -
het verzoek van de bewindvoerder mevrouw Brekelmans (bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling) van 14 januari 2019;
- -
de reactie per e-mailbericht van 14 januari 2019 namens de rechter-commissaris:“Geachte bewindvoerder,Onderstaande is aan de rc voorgelegd;
- -
De informatie in het verslag geeft geen aanleiding om, met inachtneming van artikel 1.2 onder 6 recofa-richtlijnen en de recofa notitie verkorte looptijd schuldsanering, tot verkorting over te gaan;
- -
De bewindvoerder behoort te weten dat voor de kosten beschermingsbewind bijzondere bijstand aangevraagd moet worden en dat deze niet zonder meer vrijgelaten worden;
- -
Omdat er nog geen uitsluitsel is over de kosten bsbv is de beslissing t.a.v. het boedelsurplus inderdaad aangehouden, de bewindvoerder alsmede de budgetbeheerder en de saniet riskeren een boedelachterstand, maar als bepaalde toeslagen onterecht aan de boedel zijn betaald is het akkoord om deze toeslagen door te betalen aan de budgetbeheerder , nadrukkelijk voor eigen risico en verantwoording;
- -
T.a.v. de huur zijn er geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht en wordt de eerdere beslissingen gehandhaafd;
- -
Er zal geen verhoor gehouden worden.
Als bijlage stuur ik de mail n.a.v. het 1e verslag van 27 juni 2018.
Met vriendelijke groet,M.P.J. (Marie-José) Huijs”;
- -
het beroepschrift ex artikel 315 Faillissementswet (Fw);
- -
de zienswijze van de rechter-commissaris neergelegd in zijn brief van 30 januari 2019;
- -
het e-mailbericht van mr. van Riet van 26 februari 2019 met daarin de zienswijze van mevrouw Brekelmans en een tweetal bijlagen.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 28 februari 2019 zijn verschenen: de heer [appellant 2] en namens Budget en Bewindvoering Heuvelland B.V. (de beschermingsbewindvoerder), mevrouw [medewerker appellant 1] , bijgestaan door mr. van Riet, mevrouw A.T.M. Brekelmans (de wsnp-bewindvoerder) en mevrouw [naam kantoorgenote bewindvoerder] (kantoorgenote van mevrouw Brekelmans).
2. De feiten
2.1.
[appellant 2] is op 2 juni 2015 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is op 1 mei 2018 opgeheven, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken en de rechter-commissaris en de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling zijn benoemd.
2.2.
Op 14 januari 2019 heeft de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling de rechter-commissaris verzocht de looptijd van de schuldsanering te verkorten. Middels e-mailbericht van 14 januari 2019 is dit verzoek namens de rechter-commissaris afgewezen.
3. Het beroep
3.1.
[appellant 2] en de beschermingsbewindvoerder verzoeken de rechtbank de beschikking van 14 januari 2019 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig met aanvulling en/of verbetering van gronden, uit te spreken dat de schuldsanering van [appellant 2] vanwege diens voorafgaande faillissement wordt verkort met de duur van 18 maanden, zodat de schuldsaneringsregeling zal eindigen op 1 december 2019.
4. De beoordeling
4.1.
Het beroep is tijdig ingesteld. Aan het verzoek ligt ten grondslag dat het e-mailbericht van 14 januari 2019 niet voldoet aan de eisen waaraan een beschikking moet voldoen. Voorts wordt gesteld dat de termijn van de schuldsaneringsregeling kan worden verkort nu [appellant 2] voldoet aan de voorwaarden die in artikel 1.2 sub b van de Recofa-richtlijn worden gesteld. Tevens wordt aangevoerd dat de rechter-commissaris in vergelijkbare gevallen wel de termijn van de schuldsaneringsregeling heeft verkort.
4.2.
Ten aanzien van de vraag of het e-mailbericht van 14 januari 2019 is aan te merken als een (voor hoger beroep vatbare) beschikking overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 67 Fw bepaalt dat van alle beschikkingen van de rechter-commissaris hoger beroep openstaat, met uitzondering van de beschikkingen als genoemd in de laatste zin van artikel 67 lid 1 Fw. Deze uitzondering doet zich hier niet voor. Het begrip beschikking is niet als zodanig in de Faillissementswet gedefinieerd. Wat onder een beschikking van de rechter-commissaris in zaken als de onderhavige moet worden begrepen is wel nader bepaald in de jurisprudentie. Van een beschikking is sprake als de rechter-commissaris iets heeft kunnen beslissen op een verzoek dat volgens de Faillissementswet in aanmerking komt voor een beslissing (HR 27 augustus 1943, NJ 1943/680). Beslissingen die de rechter-commissaris in het kader van de uitoefening van zijn taak neemt, dienen te worden aangemerkt als beschikkingen, tenzij het gaat om een door de wet voorgeschreven beslissing, een mededeling van informatieve aard of een maatregel van orde. De vorm waarin de beslissing wordt genomen is niet doorslaggevend. De heersende opvatting is dat zelfs een mondelinge beslissing van de rechter-commissaris kan worden aangemerkt als een beschikking. Gelet hierop kan een e-mailbericht ook worden aangemerkt als een beschikking, ook als deze niet door maar namens de rechter-commissaris is verzonden door een van diens medewerkers, mits duidelijk is dat de beschikking is genomen door de daartoe bevoegde rechter-commissaris. Zoals blijkt uit het beroepschrift bestaat daarover in dit geval ook geen onduidelijkheid.
Nu uit het e-mailbericht van 14 januari 2019 blijkt dat de rechter-commissaris een beslissing heeft genomen op het verzoek dat is gebaseerd op artikel 349a lid 2 Fw (verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling) en duidelijk was dat deze beslissing afkomstig was van de rechter-commissaris heeft het e-mailbericht voor [appellant 2] materiële rechtsgevolgen en kan het niet worden afgedaan als slechts een mededeling van informatieve aard en/of een ordemaatregel. De conclusie is dan ook dat het e-mailbericht een voor beroep vatbare beschikking in de zin van artikel 67 Fw is.
4.3.
Met betrekking tot de vraag of de beschermingsbewindvoerder hoger beroep kan instellen tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 14 januari 2019 overweegt de rechtbank het volgende. Het instellen van hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris kan niet worden beschouwd als een daad van beheer over de onder bewind staande goederen waartoe de beschermingsbewindvoerder ingevolge artikel 1:438 lid 1 BW bij uitsluiting bevoegd is. Het is ook geen daad van beschikking over de onder bewind staande goederen, die de schuldenaar ingevolge artikel 1:438 lid 2 slechts met zijn medewerking (of machtiging van de kantonrechter) zou kunnen verrichten. Het indienen van een hoger beroep behoort dan ook niet tot de in artikel 1:441 BW bedoelde taak van de beschermingsbewindvoerder, zodat die de schuldenaar niet in rechte vertegenwoordigt bij de indiening van het hoger beroep (zie onder meer Hoge Raad 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010). Hierbij komt dat enkel de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling, de saniet of een of meer schuldeisers een wijziging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling kunnen verzoeken ex artikel 349 lid 2 Fw. De beschermingsbewindvoerder zal gelet op het hiervoor overwogene niet-ontvankelijk worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep.
4.4.
Ten aanzien van de beoordeling van de door de rechter-commissaris gegeven beschikking stelt de rechtbank voorop dat de bevoegdheid om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten ex artikel 349a Fw een discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris betreft, hetgeen ook tot uitdrukking komt in artikel 1.2 sub b van de Recofa-richtlijn. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 349a Fw blijkt dat de wetgever in beginsel een looptijd van drie jaar heeft gewild, niet alleen om voldoende tijd te hebben om tot een redelijke mate van voldoening van de schulden te kunnen komen, maar ook omwille van het maatschappelijk draagvlak van de schuldsaneringsregeling in het algemeen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt verder dat de wetgever gemeend heeft dat verlening van de schone lei bij wijze van uitzondering mogelijk moet zijn in individuele gevallen waarbij de schuldenaar ‘zich netjes gedraagt’ in de schuldsaneringsregeling maar er geen andere inkomsten te verwachten zijn waaruit de schulden voldaan kunnen worden, zodat het ‘uitzitten’ van de wettelijke schuldsaneringstermijn zinloos zou zijn. Voorzetting van de schuldsaneringsregeling dient gerechtvaardigd te zijn, in de zin dat het geen strafregeling is maar een regeling ten behoeve van de schuldeisers, om alsnog zoveel mogelijk baten voor de boedel te verzamelen. Gelet op de discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris dient de rechtbank terughoudend te toetsen, dat wil zeggen te toetsen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Hierbij dient in acht te worden genomen dat de termijn van de schuldsaneringsregeling in beginsel drie jaar bedraagt en dat verkorting van deze termijn dus een uitzondering is op deze hoofdregel. Dit maakt dat de rechter-commissaris kan volstaan met een beperkte motivering van zijn beslissing: het volgen van de hoofdregel is immers uitgangspunt.
4.5.
De rechter-commissaris heeft geconcludeerd dat [appellant 2] niet in aanmerking komt voor een verkorting van de duur van zijn schuldsaneringsregeling en heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. Allereerst oordeelt de rechter-commissaris dat er niet is voldaan aan de eis dat er geen aflossingscapaciteit is, laat staan dat het te voorzien is dat deze ook niet meer ontstaat. Hierbij komt volgens de rechter-commissaris dat de saniet niet direct heeft willen meewerken aan de verkoop van zijn woning om zo zijn woonlast te beperken. Hierdoor is de faillissementsboedel minder gevoed dan wanneer de saniet beter had meegewerkt. Voorts is gebleken dat de saniet in 2016 zijn afspraken op het punt van informatieplicht en inkomensbeheer niet is nagekomen. Tevens is tijdens de looptijd van de schuldsanering gebleken dat de saniet als gevolg van een recente verhuizing opnieuw een te hoge woonlast heeft en dat hij voor deze recente verhuizing niet vooraf toestemming heeft gevraagd.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beslissing van de rechter-commissaris niet onredelijk is en acht de rechtbank de beslissing niet onjuist of ontoereikend gemotiveerd. De rechtbank zal ook voorbij gaan aan de stelling dat er in soortgelijke gevallen wel door de rechter-commissaris is besloten tot verkorting van de termijn van de schuldsaneringsregeling. Er is namelijk niet concreet gesteld in welke gevallen dit is gebeurd en het is dan ook niet controleerbaar of dit soortgelijke gevallen waren. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door [appellant 2] ingestelde hoger beroep ongegrond is en dat de bestreden beslissing moet worden bekrachtigd.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart Budget en Bewindvoering Heuvelland B.V niet-ontvankelijk in haar hoger beroep,
5.2.
bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris van 14 januari 2019.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2019.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑03‑2019