Einde inhoudsopgave
Handhaving van privaatrecht door toezichthouders (R&P nr. CA17) 2017/4.3.3
4.3.3 Vervolg; Wet handhaving consumentenbescherming
mr. C.A. Hage, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. C.A. Hage
- JCDI
JCDI:ADS446991:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Aangezien er sprake is van een verordening is er sprake van rechtstreekse werking en hoeft de regelgeving, voor zover dwingend voorgeschreven, ook niet geïmplementeerd te worden.
Zie ook W.H. van Boom, Handhaving Consumentenbescherming. Een toelichting op de Wet handhaving consumentenbescherming, Rotterdam: Uitgeverij Paris, 2010, p. 12.
E.S. van Nimwegen, ‘Handhaving door de Consumentenautoriteit: een goed samenspel met het Burgerlijk Wetboek en Europese regelgeving?’, Contracteren juni 2010/2.4, p. 55.
Waar het besluiten van voor 1 april 2013 betreft zal worden verwezen naar de Consumentenautoriteit. Waar het de autoriteit in het algemeen betreft, zal worden verwezen naar de ACM.
Zie artikel 3 sub a Vo 2006/2004.
In Nederland is met de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) de Verordening 2006/2004 uitgewerkt.1 De Whc bevat zelf geen materieel recht. Het ‘consumentenacquis’ is neergelegd in regelingen van het BW en in de Europese richtlijnen die in het BW zijn geïmplementeerd.2 Maar de wet is ook een herijking van het consumentenbeleid. Voor deze herijking bestond een drietal aanleidingen:
een sterke markt verdient een waar nodig sterke overheid;
in verschillende onderzoeken naar de ‘witte vlekken’ op het gebied van consumentenbescherming zijn vele problemen gesignaleerd die een oplossing behoeven; en
het nationale handhavingsstelsel behoeft aanpassing aan Verordening 2006/ 2004.3
Naast de bepalingen uit de Verordening 2006/2004 zijn in de Whc bepalingen opgenomen die zien op de nationale situatie. Het betreft onder meer de bepaling dat de ACM bevoegd is om op te treden tegen zuiver nationale inbreuken (artikel 2.2 Whc), de samenwerking tussen de ACM en consumentenorganisaties (artikel 6.1 Whc), de bepaling dat consumentorganisaties belanghebbenden zijn bij besluiten (artikel 7.2 Whc) en de bepaling met betrekking tot de afwikkeling van massaschade (artikel 2.6 Whc).4
Het uitgangspunt van de Whc is dat de toezichthouder pas handhaaft bij mogelijke inbreuken op het consumentenrecht als de markt daartoe niet in staat is.5 Het ingrijpen moet dus worden gezien als een ultimum remedium. Als binnen de individuele relatie tussen de consument(en) en de onderneming geen oplossing bereikt kan worden en de markt evenmin onder invloed van consumentenorganisaties, bedrijven of zelfregulering het gedrag van de onderneming kan corrigeren bestaat de mogelijkheid om in te grijpen.6 De ACM is dan ook niet bevoegd om in individuele gevallen tussen consument(en) en onderneming op te treden. De ACM heeft alleen bevoegdheid tot handhaven wanneer er sprake is van collectieve inbreuken op het consumentenrecht (artikel 1.1 sub f Whc).
Met de totstandkoming van de Whc is ook een nieuwe toezichthouder opgericht, de Consumentenautoriteit. De Consumentenautoriteit is per 1 april 2013 opgegaan in de ACM.7 Er is destijds gekozen voor een nieuwe toezichthouder omdat de verbeterde bescherming tegen (intracommunautaire) inbreuken met een collectief karakter niet zo goed zouden passen bij de bestaande toezichthouders als OPTA, NMa en AFM.8
In de bijlage onderdeel a van de Whc staan de conform de Verordening 2006/2004 te handhaven consumentenregels vermeld. De Nederlandse regels zijn er ook bij vermeld. De te handhaven regels hebben uitsluitend een Europese oorsprong.9 Er worden door de ACM op grond van de Whc geen regels gehandhaafd die louter van Nederlandse oorsprong zijn.