Uit HR 29 januari 2008, LJN BB4108, NJ 2008/206 m.nt. Mevis volgt dat de algemene taakomschrijving voor de politie in art. 2 Pol.w. niet kan worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of bevelen kunnen worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van art. 184, eerste lid, Sr moet worden voldaan.
HR (A-G), 07-02-2012, nr. 10/02426
ECLI:NL:PHR:2012:BU6936
- Instantie
Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
- Datum
07-02-2012
- Zaaknummer
10/02426
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BU6936
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU6936, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑02‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU6936
Conclusie 07‑02‑2012
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 4 juni 2010 door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en 2. opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren’, veroordeeld tot een maand gevangenisstraf. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen over in beslag genomen voorwerpen.
2.
Namens verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat de als bewijsmiddel gebezigde verklaring van verdachte dat hij flink heeft gescholden niet redengevend is voor de onder 1 bewezenverklaarde bedreiging.
4.
Ten laste van verdachte is onder 1 bewezen verklaard:
‘dat hij op 13 december 2007 in de gemeente Kerkrade [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (beiden hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dreigend de woorden toegevoegd: ‘Ik ga nu naar binnen en haal mijn riotgun en maak jullie af’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking’
5.
Bewijsmiddel 3, het bewijsmiddel waarop de steller van het middel doelt, houdt als zakelijke weergave van een bij de politie afgelegde verklaring van verdachte in:
‘Mijn ouders wonen op de [a-straat 1] te Kerkrade. Ik was (het hof leest: vandaag) bij mijn ouders in de woning aanwezig toen ik geschreeuw hoorde aan de voordeur. Ik ben naar buiten gegaan en zag dat de politie aan kwam lopen, samen met mijn broertje. Mijn broertje was geboeid. Mijn broertje mag niet worden aangehouden. Bij de aanhouding van mijn broertje heb ik flink gescholden en ik weet dat ik weer naar binnen ben gegaan.’
6.
Voor zover het middel klaagt dat de verklaring van verdachte, voor zover inhoudende dat hij flink heeft gescholden, niet redengevend is voor de bewezenverklaring dat hij woorden van dreigende aard of strekking heeft toegevoegd aan de betreffende politieambtenaren, merk ik het volgende op. Deze verklaring houdt het bewijs in dat verdachte woorden aan de betreffende politieambtenaren heeft toegevoegd. Als zodanig is die verklaring redengevend voor het bewezenverklaarde. Dat de inhoud van die woorden van dreigende aard of strekking waren vloeit voort uit het relaas van politieambtenaar [verbalisant 1], zakelijk weergegeven onder bewijsmiddel 2. Het middel faalt.
7.
Het tweede middel klaagt dat het hof het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen had mogen verklaren, nu het verdachte van een essentieel onderdeel van de telastelegging heeft vrijgesproken. Vrijspraak van het onderdeel ‘in het kader van artikel 564, van het Wetboek van Strafvordering’, had, aldus de steller van het middel, moeten leiden tot algehele vrijspraak van de telastelegging.
8.
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd:
‘dat hij op of omstreeks 13 december 2007 in de gemeente Kerkrade, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie, belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, [betrokkene 1] in het kader van artikel 564 van het wetboek van Strafvordering had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vasthad(den), deze door die opsporingsambtena(a)r(en) ondernomen handeling(en) opzettelijk heeft belemmerd, door tegen voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te duwen.’
9.
Bewezen is verklaard:
‘dat hij op 13 december 2007 in de gemeente Kerkrade, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie, belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, [betrokkene 1] hadden aangehouden en vasthadden, deze door die opsporingsambtenaren ondernomen handelingen opzettelijk heeft belemmerd, door tegen voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te duwen.’
10.
De delictsomschrijving van art. 184 Sr luidt als volgt:
‘1.
Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.’
11.
Strafbaar is dus hij die opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar als bedoeld in art. 184 Sr ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt.1.
12.
Anders dan gevorderd door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep, is door het hof bewezen verklaard dat verdachte de aanhouding van [betrokkene 1] door de ambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opzettelijk heeft belemmerd. De bewezenverklaring houdt niet in dat deze handeling van de ambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift. De overweging van het hof dat op grond van het proces-verbaal van aanhouding van [betrokkene 1] d.d. 13 december 2007 en het proces-verbaal van bevindingen van de hiervoor genoemde verbalisanten d.d. 13 december 2007 vaststaat dat [betrokkene 1] destijds in het opsporingsbestand personen gesignaleerd stond ‘ter zake van een openstaande boete of inneming van het rijbewijs’ kan de gevolgtrekking dat genoemde verbalisanten met de aanhouding van [betrokkene 1] handelden ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, zoals bedoeld in art. 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet dragen. Derhalve had het hof, nu het het essentieel onderdeel van de telastelegging ‘in het kader van artikel 564 van het wetboek van Strafvordering’ niet bewezen acht, moeten aangeven op welk wettelijk voorschrift de aanhouding berustte, dan wel verdachte moeten vrijspreken van de algehele telastelegging. Het middel is terecht voorgesteld.
13.
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
14.
Deze conclusie strekt tot vernietiging de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑02‑2012