Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2022/2560 betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren
Artikel 38 Verjaringstermijnen
Geldend
Geldend vanaf 12-01-2023
- Bronpublicatie:
14-12-2022, PbEU 2022, L 330 (uitgifte: 23-12-2022, regelingnummer: 2022/2560)
- Inwerkingtreding
12-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-12-2022, PbEU 2022, L 330 (uitgifte: 23-12-2022, regelingnummer: 2022/2560)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Staatssteun (V)
1.
Voor de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van de artikelen 10 en 11 geldt een verjaringstermijn van tien jaar, die ingaat op de dag waarop een buitenlandse subsidie aan een onderneming wordt toegekend. De verjaringstermijn wordt gestuit door elke door de Commissie op grond van artikel 10, 13, 14 of 15 ten aanzien van een buitenlandse subsidie gestelde handeling. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn van tien jaar te lopen.
2.
Voor de bevoegdheden van de Commissie om geldboeten of dwangsommen op grond van de artikelen 17, 26 en 33 op te leggen, geldt een verjaringstermijn van drie jaar, die ingaat op de dag waarop de in de artikelen 17, 26 of 33 bedoelde inbreuk is gemaakt. Bij voortdurende of voortgezette inbreuken gaat de verjaringstermijn in op de dag waarop de inbreuk is beëindigd. De verjaringstermijn voor het opleggen van geldboeten of dwangsommen wordt gestuit door elke handeling van de Commissie ten aanzien van een in artikel 17, 26 of 33 bedoelde inbreuk. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn van drie jaar te lopen.
3.
Voor de bevoegdheden van de Commissie om besluiten af te dwingen waarbij geldboeten of dwangsommen op grond van de artikelen 17, 26 en 33 worden opgelegd, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar, die ingaat op de dag waarop het besluit van de Commissie tot het opleggen van geldboeten of dwangsommen is genomen. Iedere handeling die door de Commissie, of door een op verzoek van de Commissie handelende lidstaat, wordt gesteld om de betaling van de geldboete of dwangsom af te dwingen, stuit die verjaringstermijn. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar te lopen.
4.
De verjaringstermijn verstrijkt uiterlijk op de dag waarop tweemaal de verjaringstermijn is verstreken op voorwaarde dat de Commissie:
- a)
geen besluit heeft genomen op grond van artikel 10 of 11 in de gevallen zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, of
- b)
geen boete of dwangsom heeft opgelegd in het geval zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel.
5.
De verjaring wordt geschorst zolang over het besluit van de Commissie een beroep aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.