Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/2.4.1
2.4.1 Autonomie van de schuldenaar met betrekking tot zijn vermogen
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS380782:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Voetnoten
Voetnoten
Van der Feltz I, p. 433.
Zie ook Van der Feltz I, p. 435: '(...) geen verlies van beheer en beschikking, geen faillissement in één woord, dan krachtens een vonnis van faillietverklaring (...)'.
Zie Van der Feltz I, p. 436. De hoofdregel dat de schuldenaar vrij is naar eigen inzicht over zijn vermogen te beschikken wordt pas verlaten wanneer zijn faillissement is uitgesproken. Vanaf dat moment geldt als hoofdregel juist dat het vermogen van de schuldenaar moet dienen als verhaalsobject voor zijn schuldeisers en als zodanig in stand moet worden gehouden. Belangen van anderen, zoals die van met de gefailleerde schuldenaar handelende derden, worden nog slechts bij wijze van uitzondering boven die van de gezamenlijke schuldeisers gesteld, zie bijvoorbeeld art. 52 Fw.
Een van de uitgangspunten die aan de huidige regeling van de faillissementspauliana ten grondslag lijkt te liggen, is dat een succesvol beroep op art. 42 e.v. Fw beperkt moet blijven tot uitzonderingssituaties. Dit blijkt op de eerste plaats uit het feit dat de wetgever de autonomie van de schuldenaar ten aanzien van zijn vermogen — en daarmee ook de geldigheid van de met betrekking tot dat vermogen verrichte handelingen — voorop stelt:
"Daarnevens staat dit andere rechtsbeginsel dat een ieder volkomen tot handelen bevoegd is, en dat eene uitdrukkelijke wetsbepaling noodig is om iemand die bevoegdheid te ontzeggen of hem daarin in het een of ander opzicht te beperken. Is bijgevolg een ieder, ook hij die schulden heeft, volkomen bevoegd naar goeddunken over zijn vermogen te beschikken en moet derhalve de toestand waarin de schuldenaar zijn vermogen, krachtens dat beschikkingsrecht, heeft gebracht, door zijne schuldeischers bij executie op de meest volstrekte wijze geëerbiedigd worden, aan den anderen kant rust evenzeer op eiken schuldenaar de plicht het onderpand zijner schuldeischers niet willens en wetens te hunner nadeele te verminderen of weg te maken. Dit doende mag hij gezegd worden te kwader trouw te handelen."1
Zolang zijn faillissement niet is uitgesproken, is de schuldenaar derhalve - net als ieder ander - vrij om naar eigen inzicht over zijn vermogen te beschikken.2 Dit geldt in beginsel zelfs wanneer hij zich financieel in zwaar weer bevindt en zijn handelen tot een verslechtering van de verhaalsmogelijkheden van zijn schuldeisers leidt. Aan het onvermogen als zodanig wordt door de wetgever geen enkel rechtsgevolg verbonden.3 Een uitzondering geldt slechts als de schuldenaar zijn schuldeisers bewust benadeelt. In dat geval dient de autonomie van de schuldenaar te wijken voor het belang van zijn schuldeisers.