Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/7.4.4
7.4.4 Verschoningsrecht kan slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden doorbroken worden
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS375946:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 8 januari 1982, NJ 1982, 423(Ouwendijk c.s/Notaris Pons).
HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173, r.o. 3.6(Slager en Ophof/Notaris Maas).
HR 20 april 2001, NJ 2001, 600, r.o. 3.7(A/Stichting): zie voor wel succesvol voorbeeld: Rb. Arnhem 15 augustus 2005, LJN AU4760(X/Traianus Apotheek c.s.)
Art. 98 lid 2 Sv; HR 29 maart 1994, NJ 1994, 537; HR 20 februari 2007, NJ 2008, 113, r.o. 4.2.3.
HR 9 mei 2006, NJ 2006, 622 (Savanna); HR 15 mei 2007, NJ 2007, 300; HR 30 oktober 2007, NJ 2008, 114.
HR 9 mei 2006, NJ 2006, 622(Savanna).
Zie voor een voorbeeld van een situatie, waarbij de beroepsbeoefenaar zelf niet verdacht was: HR 29 juni 2004, NJ 2005, 273, waarin psychiatrisch centrum personalia moet verstrekken van twee oudere jongens die verdacht werden van seksueel misbruik van een kind van tien of elf jaar. Daarentegen: HR 26 mei 2009, NJ 2009, 263, waarbij een instelling melding deed van mogelijke kindermishandeling en vervolgens wel bereid was tot verstrekking van haar gegevens aan patholoog anatoom, maar niet zonder meer aan justitie: die weigering om informatie aan justitie te verstrekken was geoorloofd.
Zie voor voorbeelden: HR 30 november 1999, NJ 2002, 438, waarin een advocaat verdacht werd van betrokkenheid bij grootschalige fraude; HR 12 september 2006, NJ 2006, 512, waarin een verschoningsgerechtigde verdacht werd van witwassen van grote hoeveelheden geld; HR 30 oktober 2007, NJ 2008,115, waarineen notaris verdacht werd van betrokkenheid bij valsheid in geschrifte, belastingmisdrijven en deelneming aan een criminele organisatie van oplichters; HR 27 mei 2008, NJ 2008, 407 waarin een apotheker verdacht werd van het structureel in strijd met wettelijke voorschriften declareren; HR 21 oktober 2008, NJ 2008, 630 waarin een overleden patiënte naar werd verondersteld toestemming zou hebben gegeven voor opvragen van bescheiden en een arts werd verdacht van ernstig ondeskundig handelen met als gevolg overlijden; HR 19 mei 2009, NJ 2009, 443 welbewuste persoonlijke betrokkenheid van een advocaat bij onder meer witwastransacties.
HR 30 november 1999, NJ 2002, 438.
HR 14 juni 2005, NJ 2005, 353 r.o. 4.4.
De Hoge Raad heeft in een civiele zaak uitgemaakt, dat een beroep op verschoningsrecht niet gedaan kan worden, wanneer een gerechtvaardigd belang bij kennisneming van de informatie zo veel zwaarder moet wegen dat het belang van bescherming van de vertrouwelijkheid, dat dit laatste belang daarvoor moet wijken.1 In zeer uitzonderlijke omstandigheden kan het belang van de waarheidsvinding dan ook prevaleren boven het belang dat derden zich vrijelijk tot een verschonings-gerechtigde kunnen wenden.2 Wil zo'n uitzondering aan de orde komen, dan moeten er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden.3 Dat is niet snel aan de orde, zo laat zich aan één van de zaken illustreren. Die betrof een erflater die in 1983 een hersenbloeding heeft gehad, sindsdien afwezig is, aan geheugenverlies lijdt, moeilijk communiceert en in 1994 terwijl hij in een verpleeghuis verblijft, zijn buurvrouw tot enig erfgenaam benoemt. De zoon van de erflater slaagde er niet in inzage te krijgen in medische bescheiden teneinde het testament aan te vechten.
Ook het strafrecht laat zien, dat het slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mogelijk is het verschoningsrecht te doorbreken. Buiten het geval dat verstrekking wordt gevraagd van bescheiden die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvoor hebben gediend,4 kan het verschoningsrecht slechts doorbroken worden in zeer uitzonderlijke omstandigheden én gelden voor het aannemen van die mogelijkheid zware motiveringseisen.5
De enkele omstandigheid dat een misdrijf aan de orde is, is onvoldoende om doorbreking van het verschoningsrecht te rechtvaardigen bij een verschoningsgerech-tigde die zelf niet verdacht wordt van betrokkenheid bij het misdrijf.6 De arresten, waarin de Hoge Raad doorbreking van het verschoningsrecht toestaat betreffen nagenoeg7 steeds8 situaties, waarin sprake is van een ernstig vermoeden van persoonlijke betrokkenheid van de verschoningsgerechtigde bij het plegen van stafbare feiten. Voor die situatie behoort het verschoningsrecht geen bescherming te bieden.
Of zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen, zo laten deze strafrechtelijke uitspraken zien, is - uiteindelijk - aan de rechter, niet aan de verschonings-gerechtigde om te bepalen.9 Indien evenwel inbreuk op verschoningsrecht mag worden gemaakt, mag die inbreuk niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van het strafbare feit.10