Volgens de voetnoot in het vonnis zijn deze zes bedragen bijgeschreven tussen 30 november 2007 en 2 februari 2009.
HR, 05-02-2019, nr. 17/00005
ECLI:NL:HR:2019:166
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-02-2019
- Zaaknummer
17/00005
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:166, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑02‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1476
ECLI:NL:PHR:2018:1476, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:166
- Vindplaatsen
NTFR 2019/823 met annotatie van De redactie
Uitspraak 05‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Verduistering en diefstalen. Middelen over onvoldoende respons op uos’en en over ontoereikende bewijsmotivering. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 17/00270.
Partij(en)
5 februari 2019
Strafkamer
nr. S 17/00005
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 16 december 2016, nummer 21/002086-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twintig maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2019.
Conclusie 11‑12‑2018
Inhoudsindicatie
-
Nr. 17/00005 Zitting: 11 december 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 16 december 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, niet-ontvankelijk verklaard voor zover het hoger beroep is gericht tegen de gegeven vrijspraken van de zaakdossiers 6, 11 en 12. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte wegens “verduistering, meermalen gepleegd, en diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd en medeplegen van verduistering [AEH ik lees: diefstal door twee of meer verenigde personen], waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel”, bevestigd, met aanvulling van gronden en met uitzondering van de straf, de strafmotivering en de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij Woning Onderhoud Stichting (hierna: de WOS). Het hof heeft vervolgens de verdachte veroordeeld tot 21 maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het hof de benadeelde partij WOS niet-ontvankelijk verklaard en nog de teruggave gelast van inbeslaggenomen voorwerpen.
Er bestaat samenhang met de zaak 17/00270. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
Ik schets de casus. De WOS houdt zich bezig met onderhoud aan woningen. Participanten (woningeigenaren) storten geld op de rekening van WOS om onderhoud aan de deelnemende woningen te realiseren. Verdachte is een van de bestuurders van WOS. Verdachte en/of medebestuurders beheren de rekening van de stichting. Uit de bewijsvoering blijkt onder meer dat gelden vanaf deze rekening worden overgeschreven naar mensen, die op het eerste gezicht niets met WOS te maken hebben. Deze mensen krijgen de opdracht van de verdachte of een medeverdachte om ten behoeve van hen het geld contant op te nemen, of door te storten. Verder gaan er geldstromen naar eigen bedrijven van de bestuurders. [A] is een bedrijf van verdachte, dat de administratie van WOS zou doen. Dat tegenover het verkrijgen van deze gelden (administratie-) werkzaamheden staan, heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht. Gelden worden ook ’uitgeleend’ aan personen als ’investering’ en er worden rekeningen betaald voor werkzaamheden aan de eigen, niet in de WOS participerende woning. Een en ander heeft geresulteerd in veroordelingen voor kort gezegd verduistering en diefstal door middel van een valse (want niet gerechtigde) sleutel.
Het eerste middel klaagt dat met betrekking tot zaaksdossier 2 het hof niet of onvoldoende heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, inhoudende dat de rekeningen die door [A] werden ingediend bij WOS wél in verhouding staan met de werkzaamheden, omdat nadat een ander bedrijf die werkzaamheden over heeft genomen (Portaal), de rekening die Portaal indiende minst genomen gelijk of zelfs hoger waren dan die van [A].
De rechtbank heeft in het bevestigde vonnis uitgelegd en toegelicht wat er volgens haar mis is met de facturen van [A]:
“[A] bestaat sinds 7 maart 2006 en werd gedreven voor rekening van [verdachte] en [betrokkene 1]. Beiden waren onbeperkt bevoegd.
In de periode 21 november 2007 tot en met 27 januari 20091. zijn verschillende bedragen vanuit de WOS overgemaakt naar de bankrekening van [A]. Het totaalbedrag van deze overboekingen is € 28.262, 50 (€ 7.735,-- + € 3.570,-- + € 3.570,-- + € 4.462,50 + €4.462, 50+ € 4.462,50).
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [verdachte] voor al deze bedragen daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht.
Dit volgt uit de notulen van bestuursvergaderingen van de WOS, waarbij [verdachte] als penningmeester aanwezig was. In de vergadering van 30 januari 2007 is besproken dat op dat moment de financiële administratie werd beheerd door Portaal. Geconstateerd wordt onder meer dat het onderhouden van de administratie door Portaal en de door die instantie opgevoerde kosten niet in verhouding lijken te staan. Het bestuur wil onderzoeken of de WOS haar eigen financiële administratie kan verzorgen en beheren.
Ter terechtzitting verklaarde [verdachte] dat [A] de administratie heeft verricht, omdat het bestuur van de WOS van mening was dat het programma Twinq niet was wat ze zochten.
Deze omstandigheid, noch het bedrijf [A] zijn echter in de notulen genoemd. Toch factureert het bedrijf administratiewerkzaamheden aan de WOS.
Ter terechtzitting kon [verdachte] geen duidelijkheid verschaffen over concreet verrichtte werkzaamheden voor deze facturen. Dat [verdachte] enige administratieve werkzaamheden heeft verricht voor de WOS kan echter niet worden uitgesloten, nu getuige [betrokkene 1] (vennoot [A]) schriftelijk heeft verklaard dat de administratie van de WOS tijdens het penningmeesterschap van [verdachte] door [A] werd verzorgd. Ten overstaan van de politie heeft hij echter verklaard dat hij niet precies weet welke werkzaamheden [A] voor de WOS uitvoerde. De betalingen voor de WOS werden door [verdachte] gedaan. De werkzaamheden hielden verband met ‘Excel lijsten, wat simpele dingen’, aldus [betrokkene 1].
In het licht van het feit dat het WOS bestuur van mening was dat de door Portaal verrichte opgevoerde kosten niet in verhouding stonden tot de verrichte werkzaamheden, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat de aan [A] overgeboekte bedragen - in minder dan drie maanden tijd een bedrag van bijna € 30.000,- - wél in verhouding zouden staan tot door verdachte onder de vlag van dat bedrijf verrichte werkzaamheden, waarvan de inhoud en omvang onduidelijk zijn gebleven. Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook schuldig gemaakt aan verduistering van enig geldbedrag.”
7. Het hof heeft deze overweging, na schrapping van een hier niet weergegeven zin, nog aldus aangevuld in het arrest:
“Uit de stukken blijkt dat de administratie bij Portaal is weggehaald omdat het bedrag dat voor die administratie jaarlijks betaald moest worden, bovenmatig was. Nu blijkt dat over een periode van dertien maanden een bedrag van € 28.262,50 is betaald aan [A]. In dat licht bezien had het op de weg van verdachte gelegen om een uitleg te geven waarom [A] recht had op een bedrag dat vele malen hoger was dan hetgeen Portaal voor eenzelfde periode in rekening had gebracht.”
8. Hier heeft het hof de overweging van de rechtbank klaarblijkelijk verbeterd wat betreft het tijdsbestek. Het hof heeft in plaats van de drie maanden van de rechtbank dertien maanden genoemd, hetgeen overeenkomt met de door de rechtbank genoemde periode van 21 november 2007 tot en met 27 januari 2009. Uit het vonnis blijkt dat voor niet op bestuursvergaderingen besproken, onduidelijke werkzaamheden binnen dertien maanden bijna een bedrag van € 30.000,- is overgemaakt naar [A]. Dit bedrag is, ook gelet op de overige feiten en omstandigheden waaronder het feit dat het bedrijf niet terugkomt in de notulen van de bestuursvergaderingen alsmede dat de werkzaamheden zouden bestaan uit “Excel lijsten, wat simpele dingen”, bijzonder te noemen. Het gaat in de bewezenverklaring erom of de verdachte deze gelden heeft verduisterd en omdat hij geen (aannemelijke) verklaring kan geven voor het overboeken van gelden van de WOS naar zijn bedrijf [A] omdat daar vooralsnog geen aantoonbare, redelijke wederdienst tegenover staat, oordelen de rechtbank en het hof dat de verdachte deze gelden heeft verduisterd. Een vergelijking met de rekeningen van het bedrijf Portaal dat vóór [A] is ingeschakeld om de administratie te doen is niet wezenlijk van belang voor dit oordeel. De rekening die Portaal inleverde, gaf in ieder geval aanleiding om te bezien of de WOS de administratie niet in eigen hand kon houden én om de rekeningen die zijn betaald aan [A] eens nader te bekijken.
9. Het middel dat klaagt dat door het hof niet is gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt wekt reeds verbazing omdat tevens wordt geklaagd over de begrijpelijkheid van de reactie van het hof op hetgeen is aangevoerd. In zoverre faalt het middel dus wegens het ontbreken van feitelijke grondslag. De reactie op hetgeen is aangevoerd is voorts niet onbegrijpelijk.
10. Het eerste middel faalt.
11. Het tweede middel klaagt dat het hof niet of onvoldoende heeft gereageerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, inhoudende dat bij het overboeken van € 1.955,- van de WOS naar een bedrijf dat is ingeschakeld voor (riool)werkzaamheden aan het eigen huis van de verdachte, welke woning niet participeerde in de stichting, sprake is van een vergissing.
12. De rechtbank heeft in het bevestigde vonnis het volgende opgenomen:
“Op 26 juni 2008 is vanaf de Rabobank rekening van de WOS een bedrag van € 1.955,98 overgeboekt naar de rekening [rekeningnummer 1] op naam van [betrokkene 4]. Op het afschrift is erbij geschreven “[a-straat 1], vernieuwing buitenriolering”.
In het dossier zit een factuur van [B] B.V., gedateerd 26 mei 2008 en gericht aan de WOS. De factuur betreft onder meer “in overleg, de verstopte buitenriolering/put door […] ontstopt” en heeft als onderwerp [a-straat 1].
Uit de gegevens van het kadaster volgt dat het adres [a-straat 1] in eigendom was bij [verdachte]/[betrokkene 5]. Dit pand staat echter niet op de deelnemerslijsten van de WOS.
Getuige [betrokkene 4] heeft onder meer verklaard dat hij vaker opdrachten heeft verricht voor de WOS en dat zijn aanspreekpunt bij de WOS [betrokkene 6] was. Hij verklaart voor het pand aan de [a-straat 1] in Arnhem voor de WOS werkzaam te zijn geweest en dat hij de opdracht hiervoor van [betrokkene 6] had gekregen.
Eerder is al aan de orde geweest het bestuur van de WOS op 26 juni 2008 onder meer bestond uit verdachte, die met ingang van 8 maart 2007 penningmeester was. Verdachte is als penningmeester uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel met ingang van 1 december 2008.
Ter terechtzitting van 12 maart 2015 heeft verdachte verklaard dat deze overboeking een vergissing is geweest.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van € 1.955,98. Verdachte heeft uit hoofde van zijn functie als penningmeester dit bedrag vanuit de WOS overgeboekt naar [betrokkene 4] B.V., terwijl dit een bedrag betrof voor werkzaamheden aan een pand, zijn eigen woning, dat niet op de deelnemerslijst van de WOS stond. Dat dit een vergissing zou zijn acht de rechtbank in het licht van het gehele strafdossier niet geloofwaardig, zeker niet nu het de eigen woning van verdachte betreft en het adres bij de omschrijving van de overboeking staat vermeld.”
13. Vastgesteld is dat de verdachte zelf vanaf de rekening van de WOS de overboeking heeft verricht naar aannemer [betrokkene 4], degene die klaarblijkelijk middels inschakeling van de RRS de riolering heeft ontstopt van het woonhuis van de verdachte. De factuur gericht aan WOS kent als omschrijving de werkzaamheden die zijn verricht op verdachtes eigen adres. Vast staat ook dat deze woning niet een van de woningen is waarvoor de WOS belangen behartigt. Voorts staat het adres van die woning met de hand geschreven bij de overboeking vermeld. Uit deze feiten en omstandigheden konden de rechtbank en in haar voetspoor het hof afleiden dat overboeking als gevolg een vergissing geheel onwaarschijnlijk was. Onbegrijpelijk is dat niet en daarmee is tevens op toereikende wijze gerespondeerd op het standpunt van de verdediging.
13. Het tweede middel faalt ook.
13. Het derde middel klaagt dat uit de bewijsvoering van zaaksdossier 4, de overboeking van € 50.000,-, niet kan worden afgeleid dat de verdachte zich dat geld wederrechtelijk heeft toegeëigend.
13. Het vierde middel klaagt dat uit de bewijsvoering van zaaksdossier 5, het overmaken van € 15.600,- in verband met veilingkosten voor het kopen van een huis door [betrokkene 7], niet kan worden afgeleid dat de verdachte dat geld wederrechtelijk heeft toegeëigend.
13. Beide middel kunnen gezamenlijk worden besproken omdat in beide gevallen het twistpunt is of de verdachte, als bestuurder, legitiem investeringen kon en mocht doen die, mits winstgevend, ten goede kwamen van de WOS.
13. De rechtbank heeft in het bevestigde vonnis met betrekking tot zaaksdossier 4 het volgende overwogen:
Het dossier bevat een overeenkomst van geldlening betreffende € 50.000,- tussen de Joint Venture WPC en Malimpso SA en de WOS. De overeenkomst is op 16 december 2008 ondertekend door [verdachte] namens de WOS in functie van penningmeester als geldgever en [betrokkene 8] namens WPC en Malimpso SA als geldnemer. Voorts bevat het dossier een provisieovereenkomst tussen - opvallend genoeg - [A] en WPC en Malimpso SA. Ook deze overeenkomst is op 16 december 2008 ondertekend door [verdachte] en [betrokkene 8]. [verdachte] tekende deze keer als provisieontvanger en [betrokkene 8] als provisiebetaler. De tekst vermeldt ‘dat de provisie overeenkomst onlosmakelijk is verbonden met de geldleningsovereenkomst tussen provisiebetaler (in de betreffende overeenkomst genoemd; geldnemer) en de WOS Arnhem als zijnde geldgever. Overeengekomen is dat [A] een provisie van € 5.000,-, zijnde tien procent van de geldlening, ontvangt binnen tien weken na inwerkingtreding van de geldleningovereenkomst.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij voor de WOS op zoek was naar beleggingen met een hoog rendement. De investering in WPC was zo’n belegging.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. In de eerste plaats constateert de rechtbank dat het banksaldo van WPC voordat de € 50.000,- vanuit de WOS werd overgemaakt, negatief was. In de tweede plaats werd binnen drie maanden na ontvangst van het geldbedrag, nagenoeg het gehele bedrag van de rekening afgeschreven. Het dossier bevat in de derde plaats een mailwisseling tussen [verdachte] en [betrokkene 8] en tussen [verdachte] en [betrokkene 9]. Op 11 maart 2009 schreef [betrokkene 8] onder meer aan [verdachte] dat ‘de opname van gelden nogal wat voeten in de aarde heeft gehad’ en ‘Ik stel derhalve voor dat we de 1e week van april (of de laatste week van maart) de aflossing en wederopname realiseren. Ik zal je dan contant de bedragen overleggen zodat je je ervan kunt vergewissen dat alles gaat zoals voorgesteld’. Hiermee geconfronteerd ter terechtzitting, kon [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien hiervan geen duidelijke verklaring geven. Het enige dat hij verklaarde was dat hij niet kan zeggen dat hij de e-mail niet kent, ontkent dat [betrokkene 8] contanten aan hem heeft gegeven en dat hem afspraken over opnames en contante bedragen niets zeggen en dat hij ervan uit gaat dat het om rendement gaat.
Aangever [betrokkene 3] heeft in de vierde plaats verklaard dat het huidige WOS bestuur geen enkel inzicht heeft in de achtergronden van de betaling á € 50.000,-. Duidelijk is wel dat deze ‘lening’ niet besproken is in een bestuursvergadering en dat hiervoor ook geen toestemming is verleend. De betaling is geschied aan een insolvabele partij en vond plaats toen [verdachte] als enige over een betaalpas beschikte. [verdachte] heeft geweigerd de gang van zaken aan [betrokkene 3] te expliciteren.
Ter terechtzitting is [betrokkene 6] als getuige in de zaak van [verdachte] gehoord. [betrokkene 6] heeft toen verklaard dat het wel ter sprake is gekomen in een bestuursvergadering. Het WOS bestuur is uitgegaan van de expertise van [verdachte] en heeft verder zelf geen onderzoek gedaan. Geconfronteerd met de omstandigheid dat hijzelf eerder had verklaard dat op dat moment al geen bestuursvergaderingen meer plaatsvonden, verklaarde [betrokkene 6] dat er wel overleg is geweest, telefonisch. De rechtbank acht deze verklaring van [betrokkene 6] ter terechtzitting, zonder concrete onderbouwing niet geloofwaardig.
In de vijfde plaats weegt de rechtbank de verklaring van verdachte zelf mee dat hij geheel is afgegaan op de deskundigheid van [betrokkene 9] en zich op geen enkele wijze heeft verdiept in het bedrijf met wie de lening werd aangegaan. Het gestelde onder de punten eerste tot en met vijfde maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van wederrechtelijk gebruik van gelden van de WOS door [verdachte].
Op het moment van overboeken van de € 50.000,- beschikte [verdachte] als heer en meester over het bedrag. Gelet op het vorengaande maakt dat, dat [verdachte] zich het bedrag op dat moment wederrechtelijk heeft toegeëigend. Of (een deel van) de gelden nu uiteindelijk in het bezit van [verdachte] terecht zijn gekomen of niet, is dan ook niet meer relevant. Het verweer van de raadsman hieromtrent treft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen doel.
De rechtbank heeft dan ook op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering.”
19. De rechtbank heeft in het bevestigde vonnis met betrekking tot zaaksdossier 5 het volgende overwogen:
“Op 16 september 2008 wordt er vanaf de Rabobank rekening van de WOS
€ 15.600,- overgeboekt naar de rekening [rekeningnummer 2] op naam van [C] onder vermelding van “veiling [b-straat 1] te Arnhem”. Op de bankrekening van [betrokkene 7] wordt op 21 november 2008 een bedrag van € 17.769,18 bijgeschreven afkomstig van [C] onder vermelding van “inzake veiling aankoop [b-straat 1]”.
Vervolgens wordt op 30 december 2008 een bedrag van € 11.600,- bijgeschreven op de Rabobank rekening van de WOS vanaf de rekening van [betrokkene 7] met nummer [rekeningnummer 3] onder vermelding van “verkeerde overboeking”.
In het dossier bevindt zich een deelnemerslijst van de panden die aangesloten zijn bij de WOS. De rechtbank stelt vast dat het pand aan [b-straat 1] te Arnhem niet op deze lijst staat vermeld.
[betrokkene 7] heeft over dit pand onder meer het volgende verklaard. Op advies van verdachte heeft hij deze woning op een veiling gekocht. Hij heeft ook op advies van verdachte tijdens de veiling geboden op het pand. Voor de gunning van de veiling van dit pand moest ruim € 15.600,- worden overgemaakt naar de notaris. [betrokkene 7] had dit geld echter niet en verdachte heeft dit toen voorgeschoten voor [betrokkene 7]. [betrokkene 7] moest het geld wel terugbetalen aan verdachte.
De rechtbank constateert dat uit de gegevens van het kadaster volgt dat [betrokkene 7] op 20 november 2008 eigenaar was van het pand aan [b-straat 1] en dat hij hiervoor een hypotheek had afgesloten ter hoogte van € 136.000,-.
De getuige [betrokkene 10] heeft onder meer verklaard dat hij zich erover verbaasd heeft dat het pand aan [b-straat 1] door [betrokkene 7] werd gekocht voor een in zijn ogen te hoog bedrag. Aan de getuige was door deurwaarder [betrokkene 11] verteld dat deze was benaderd door ene [verdachte] die vertelde de eigenaar van het pand te zijn. [betrokkene 10] ontdekte na de aankoop van [betrokkene 7] dat er in het pand hennep werd gekweekt.
Uit het dossier volgt uit een mailbericht dat verdachte zich tegenover de gerechtsdeurwaarder ook voordeed als eigenaar van het pand aan [b-straat 1] te Arnhem.
Door verdachte is ter zitting onder meer verklaard dat er overleg is geweest om geld te kunnen genereren voor de WOS. Een manier daarvoor was het kopen van panden op een veiling, deze opknappen en weer verkopen. Het rendement was voor de WOS bestemd. De WOS kan echter geen hypotheekaanvraag doen, dat kan alleen een natuurlijk persoon. Vandaar dat [betrokkene 7] de koop van het pand moest doen, aldus verdachte. Verdachte verklaart ook dat hij aanwezig is geweest bij de veiling met [betrokkene 7]. Ten slotte verklaart verdachte dat de woning verhuurd is geweest om de rentelasten van de hypotheek te drukken maar dat hij niet weet wie de woning heeft verhuurd. Hem is verder niet bekend dat er een hennepkwekerij in de woning heeft gezeten.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, dat verdachte een bedrag heeft overgeboekt vanaf de bankrekening van de WOS ten behoeve van een aankoop van een woning op naam van [betrokkene 7]. Dat dit pand werd aangekocht als rendement voor de rekening van WOS zoals door verdachte ter zitting is verklaard, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier. Nergens blijkt dat verdachte toestemming had om dit bedrag over te maken vanaf de bankrekening van de WOS. Hij weet ook niets te verklaren over de huurders die in het pand hebben verbleven. Dit terwijl hij zich tegenover derden voordoet als eigenaar van het pand. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat de aankoop van het pand is gedaan als investering voor de WOS, zoals door verdachte is verklaard. Derhalve zijn de gelden van de WOS voor een ander doel gebruikt dan waarvoor deze bedoeld zijn. Nu verdachte als penningmeester de bedragen naar de rekening van [betrokkene 7] heeft overgeschreven, beschikte hij in die hoedanigheid als heer en meester over het geld en is daarmee sprake van een wederrechtelijke toe-eigening van het bedrag van € 15.600,- die op dat moment reeds is voltooid. Het verweer van de raadsman dat het bedrag daarna is terugbetaald treft, gelet op het voorgaande, dan ook geen doel.
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 september 2008 een bedrag ter hoogte van € 15.600,- toebehorende aan Stichting WOS, heeft verduisterd.”
20. Het hof heeft vastgesteld dat bij het overmaken van een bedrag à € 50.000,- en het voldoen van veilingkosten voor het kopen van een huis op de veiling, zodanige vaagheden en opmerkelijkheden bestaan dat - in mijn woorden - niet van een serieuze, transparante en legitieme poging om gelden van de WOS te investeren sprake kan zijn. Uit de bewijsmiddelen kan aldus op niet onbegrijpelijke wijze worden afgeleid dat de verdachte deze bedragen heeft aangewend voor andere doeleinden dan waarvoor ze bestemd waren en dusdoende als heer en meester over deze bedragen heeft beschikt. In termen van art. 321 Sr levert dat de wederrechtelijke toe-eigening van die geldbedragen op..
20. Het derde en het vierde middel falen ook.
20. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
20. Ambtshalve wijs ik erop dat de redelijke termijn op het moment dat de Hoge Raad uitspraak zal doen, reeds zal zijn overschreden omdat tussen het instellen van het cassatieberoep en het arrest meer dan twee jaren zullen zijn verstreken. Dit dient te leiden tot matiging van de opgelegde gevangenisstraf aan de hand van de gebruikelijke maatstaf.
20. Andere gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑12‑2018