Zie voor de (verduidelijkte) criteria onder meer HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394 m.nt. Buruma en HR 1 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013: BZ3571, NJ 2013/177.
HR, 10-06-2014, nr. 12/04924
ECLI:NL:HR:2014:1359
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-06-2014
- Zaaknummer
12/04924
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1359, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑06‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:508, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:508, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1359, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑08‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/316 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0262
Uitspraak 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Kinderpornografie, art. 240b.1 Sr. 1. Klacht over de toewijzing van de vordering tot wijziging van de tll. faalt bij gebrek aan belang. 2. Klacht over ’s Hofs oordeel dat sprake is van afbeeldingen van een seksuele gedraging a.b.i. art. 240b Sr. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BO6446. Het Hof heeft geoordeeld dat de in de tll. genoemde afbeeldingen van de geslachtsdelen van de minderjarige jongen, mede gelet op de wijze waarop zij zijn totstandgekomen onmiskenbaar strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat verdachte de focus van de camera, waarmee de afbeeldingen zijn vervaardigd, (nagenoeg) op de hoogte van de geslachtsdelen van de minderjarige jongen heeft afgesteld, hij de jongen vervolgens heeft opgedragen zich te gaan douchen waarbij filmopnames zijn gemaakt van de ontblote geslachtsdelen van de jongen en hij de filmpjes vervolgens op zijn computer heeft overgebracht en bekeken. Gelet hierop is evenmin onbegrijpelijk ’s Hofs kennelijke oordeel dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de pose waarin de jongen in de gegeven omstandigheden voor de camera heeft gestaan. Opmerking verdient ten slotte dat voor de toepassing van art. 240b Sr niet noodzakelijk is dat vaststaat dat de jeugdige is geschaad.
Partij(en)
10 juni 2014
Strafkamer
nr. 12/04924
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 oktober 2012, nummer 20/004605-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging.
2.2.
In aanmerking genomen dat de tenlastelegging in dier voege is gewijzigd dat daaraan een subsidiair strafbaar feit is toegevoegd, terwijl de verdachte voor het primair tenlastegelegde feit is veroordeeld, heeft de verdachte - mede in aanmerking genomen dat het tweede middel naar hieronder zal blijken niet zal slagen - geen belang bij zijn klacht, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden, heeft geoordeeld dat sprake is van afbeeldingen van een seksuele gedraging als bedoeld in art. 240b Sr.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 26 februari 2011 tot en met 3 maart 2011 te Sprundel, gemeente Rucphen, afbeeldingen, te weten 2 films en gegevensdragers (te weten een computer en een mobiele telefoon) bevattende afbeeldingen heeft vervaardigd en in bezit gehad, terwijl op die afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, welke seksuele gedragingen bestonden uit:
het geheel of gedeeltelijk naakt laten poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, waarbij deze persoon zich in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van de kleding ontdoet waarna door het camerastandpunt en pose van deze persoon nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden en waarbij de afbeeldingen aldus een onmiskenbaar seksuele strekking hebben."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2011, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier, dossierpagina's 62-63, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende bevindingen:
(P- 62)
Op 3 maart 2011 vond er in de woning aan de [a-straat 1] te Sprundel een doorzoeking plaats, waarbij een aantal gegevensdragers, waaronder een laptop, in beslag genomen werd.
Op genoemde datum werd er door [verbalisant 2] van de digitale recherche een voorlopig onderzoek ingesteld aan de in beslag genomen laptop. Bij dit voorlopig onderzoek werden op de harde schijf van deze laptop onder andere twee filmbestanden aangetroffen, gedateerd 26 en 27 februari 2011.
Het filmbestand voorzien van de datum 26 februari 2011, heeft de bestandsnaam [naam] en de tijdsaanduiding 9:35:06, duur 15 minuten.
Het filmbestand voorzien van de datum 27 februari 2011, heeft de bestandsnaam [naam] en de tijdsaanduiding 9:11:00, duur 15 minuten.
Op 3 maart 2011, zijn de beide filmbestanden door mij, verbalisant, bekeken. Ik zag op het eerst genoemde filmbestand, dat een man, gekleed in een blauwe spijkerbroek en wit t-shirt de in werking zijnde filmcamera in een badkamer plaatste en vervolgens deze ruimte verliet. Het gezicht van deze persoon kwam niet in beeld. Korte tijd later zag ik dat de mij ambtshalve bekende [betrokkene], de badkamer in kwam lopen, gevolgd door de mij eveneens ambtshalve bekende [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] dezelfde kleding droeg als de man die de filmcamera in de badkamer had geplaatst, alleen droeg [verdachte] over de kleding nog een bordeaux roodgeruite blouse. Ik zag dat [verdachte] nagenoeg (p. 63) direct de badkamer weer verliet. Ik zag dat [betrokkene] zich uitkleedde, waarbij zijn ontblote geslachtsdelen duidelijk in beeld kwamen. Ik zag dat [betrokkene] vervolgens naakt onder de douche stapte.
Ik zag dat [betrokkene] na enige tijd onder de douche uitkwam en zich begon af te drogen. Ik zag dat de ontblote geslachtsdelen van [betrokkene] in beeld kwamen, zonder dat daarbij het gezicht van [betrokkene] zichtbaar was. Ik zag dat de camera zich op nagenoeg dezelfde hoogte bevond als de ontblote geslachtsdelen van [betrokkene]. Ik zat dat [betrokkene] zich in de badkamer aankleedde.
Ik zag op het tweede filmbestand dat een man de badkamer binnenkwam. Deze man was gekleed in een blauwe spijkerbroek en een licht grijs overhemd. Het gezicht van de man kwam niet in beeld. Ik zag dat er door deze een man een aantal voorwerpen werd opgepakt en weggezet, waarna de man de badkamer weer verliet. Kort hierop zag ik de mij ambtshalve bekende [verdachte] de badkamer in komen. [verdachte] droeg dezelfde kleding als de man die eerder een aantal voorwerpen oppakte en wegzette in de badkamer. Ik zag dat [verdachte] de badkamer weer verliet. Ik zag vervolgens dat de mij ambtshalve bekende [betrokkene] de badkamer binnenkwam, zich uitkleedde en naakt onder de douche stapte.
Na enige tijd zag ik dat [betrokkene] onder de douche vandaan kwam en zich vervolgens begon af te drogen. Op een aantal momenten kwamen de ontblote geslachtsdelen van [betrokkene] duidelijk zichtbaar in beeld. Ik zag dat [betrokkene] zich aankleedde en de badkamer verliet. Ik zag dat ook nu weer de filmcamera op nagenoeg dezelfde hoogte was geplaatst als de geslachtsdelen van [betrokkene].
Opmerking verbalisant:
Ik heb op 2 maart 2011 genoemde [betrokkene] gezien op het moment dat hij een intakegesprek had op het districtsbureau te Breda. [verdachte] heb ik gezien op 3 maart 2011, tijdens de doorzoeking van zijn woning aan de [a-straat 1] te Sprundel.
7. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2011, opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent, en [verbalisant 4], hoofdagent, dossierpagina's 74-75, voor zover – zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende bevindingen:
(...)
Ik heb 43 films gevonden waarin de verdachte het (heimelijk) filmen in de badkamer aan het voorbereiden/testen/uitproberen is.
De verdachte is o.a. in juli 2010 bezig geweest met het uitproberen/testen/voorbereiden van het (heimelijk) filmen in zijn badkamer. Hiervan zijn 43 films aangetroffen. Op de aangetroffen en als kinderpornografisch beoordeelde films is te zien dat de camera door de verdachte [verdachte] wordt geïnstalleerd in zijn badkamer. Te zien is dat [betrokkene] de badkamer binnen komt, zich uitkleedt, gaat douchen en zich vervolgens afdroogt en weer aankleedt. De focus van de camera is gericht op de geslachtsdelen van [betrokkene]. Op de 43 films, waarvan sommige slechts enkele seconden duren, is te zien dat de camera wordt geïnstalleerd in de badkamer van de verdachte [verdachte].
9. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 september 2012, voor zover inhoudende de navolgende waarnemingen van het gerechtshof:
Het filmbestand voorzien van de datum 26 februari 2011, met bestandsnaam [naam] en tijdsaanduiding 9:35:06, duur 15 minuten, wordt in de zittingszaal getoond.
De voorzitter deelt mede:
Het hof neemt waar dat opnameapparatuur in de badkamer wordt neergezet. Daarna gebeurt er enkele momenten niets in beeld. De film wordt doorgespoeld naar het moment dat de deur van de badkamer wordt geopend. Het hof neemt waar dat een jongen de badkamer binnen komt. Hij doet de deur van de badkamer op slot en kleedt zicht uit. Op enig moment is het geslachtsdeel van de jongen in beeld te zien. De jongen stapt onder de douche en gaat douchen. De jongen is steeds in volle lengte te zien voor de camera. Als hij in de douche staat, is hij grotendeels achter het glas te zien. De film wordt doorgespoeld naar het moment dat de jongen uit de douche stapt. Ook dan is de jongen in volle lengte zichtbaar. Op het moment dat de jongen de camera nadert, is duidelijk dat de camera zich op kruishoogte bevindt.
De oudste raadsheer merkt op:
Als de jongen dicht bij de camera staat, is het beeld op kruishoogte.
De voorzitter vervolgt:
Het hof neemt voorts waar dat de jongen zijn onderbroek weer aantrekt en zich verder aankleedt.
Het hof neemt tenslotte aan het einde van het filmpje waar dat de jongen niet zelf de telefoon wegpakt.
Het filmbestand voorzien van de datum 27 februari 2011, met bestandsnaam [naam] en tijdsaanduiding 9:11:00, duur 15 minuten, wordt in de zittingszaal getoond.
De voorzitter deelt mede:
Het hof neemt waar dat opnameapparatuur wordt geplaatst. De jongen komt binnen in de badkamer en doet de deur op slot. Hij gaat weer even de badkamer uit; komt voor een tweede keer binnen en doet opnieuw de deur op slot. De camerapositie is dezelfde als in het eerste filmpje.
Het geslachtsdeel van de jongen is niet te zien in beeld voor hij de douche in stapt. Hij houdt zijn hand voor zijn geslachtsdeel.
De jongste raadsheer merkt op:
Het hof neemt waar dat de jongen, vóór hij de douche in stapt, zoekend rond kijkt. Rechts in beeld is een stukje van een witgoedapparaat te zien.
De voorzitter vervolgt:
Het hof neemt waar dat de jongen met zijn rug gekeerd naar de opnameapparatuur de douche uit komt en vervolgens een handdoek omslaat. Zijn geslachtsdeel is niet in beeld.
De jongste raadsheer merkt op:
Het hof neemt waar dat hij, bij het uitstappen uit de douche, wederom zoekend rondkijkt.
De voorzitter deelt mede:
Het hof neemt waar dat de jongen zich afdroogt. Bij het afdrogen komt zijn geslachtsdeel even in beeld. Vervolgens knoopt de jongen zijn handdoek om en trekt op die manier zijn onderbroek aan. De film wordt tenslotte doorgespoeld naar het moment da de jongen de badkamer uitloopt."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1. primair tenlastegelegde, omdat het strafrechtelijk verwijtbare karakter van de afbeeldingen ontbreekt. Daartoe is aangevoerd dat de afbeeldingen geen "seksuele gedraging" in de zin van artikel 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht bevatten. Volgens de verdediging is geen sprake van een onnatuurlijke context of ambiance, en ligt de nadruk van de afbeeldingen niet op de geslachtsdelen van de minderjarige.
Het hof overweegt als volgt.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De Hoge Raad heeft zich meermalen uitgelaten over de vraag wat onder een “seksuele gedraging” in de zin van artikel 240 b Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan. Artikel 240b Wetboek van Strafrecht ziet vooreerst op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling.
Voorts ziet artikel 240b Wetboek van Strafrecht op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is totstandgekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Hierbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden “onschuldig” zouden kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.
Het hof overweegt dat er in casu geen sprake is van afbeeldingen met gedragingen van expliciet seksuele aard. Het hof oordeelt dat er wel sprake is van afbeeldingen die, gelet op de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, geen ander doel kunnen hebben dan het opwekken van seksuele prikkeling.
Het hof legt de volgende feiten en omstandigheden aan dit oordeel ten grondslag:
De verdachte heeft - tot tweemaal toe - zijn mobiele telefoon op een onzichtbare plaats in de badkamer geplaatst en in de opnamemodus gezet (p. 48 en p. 49 dossier) zonder [betrokkene] daarvan in kennis te stellen;.
vervolgens heeft verdachte de minderjarige [betrokkene] opgedragen te douchen (aldus de verklaring van de verdachte op p. 49 en 60 van het dossier) in de ruimte waar hij de camera had opgesteld; het hof merkt daarbij op dat het deze handelwijze aanmerkt als “doen poseren”;
de minderjarige verbleef in het kader van weekendpleegzorg bij de verdachte, en was in staat om zelfstandig te douchen zodat hulp door de verdachte niet geboden was;
de mobiele telefoon was zodanig opgesteld dat de minderjarige bij het aan- en uitkleden volledig in beeld was, en ook zijn ontblote geslachtsdelen duidelijk in beeld waren (p. 62 en p. 63 dossier), daarbij heeft het hof op de ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde filmfragmenten geconstateerd dat de verdachte de positie van de telefoon heeft geverifieerd;
de afbeeldingen zijn door verdachte van zijn mobiele telefoon op zijn computer overgebracht, en daarop later door de verdachte opnieuw bekeken (p. 49 dossier);
de verdachte heeft de filmpjes van de minderjarige in de douche niet aan de minderjarige laten zien; een ander filmpje van de minderjarige (waarop te zien is dat de minderjarige een spelletje “minute to win” speelt), heeft de verdachte daarentegen (het hof begrijpt: als leuke herinnering aan het weekend) op een CD-tje gebrand en aan de minderjarige meegegeven (p. 49 dossier).
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden oordeelt het hof dat de vervaardiging en het bezit van de afbeeldingen van de minderjarige in de doucheruimte geen ander doel heeft gehad dan het opwekken van een seksuele prikkeling. Het feit dat bij het aan- en uitkleden de minderjarige volledig in beeld is - en er niet expliciet wordt ingezoomd op de geslachtsdelen - doet aan dit oordeel niet af.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen."
3.3.
Art. 240b, eerste lid, Sr luidt als volgt:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft degene die een afbeelding - of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding - van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreidt, aanbiedt, openlijk tentoonstelt, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert, verwerft, in bezit heeft of zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaft."
3.4.
Vooropgesteld moet worden dat art. 240b Sr vooreerst ziet op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Voorts ziet art. 240b Sr op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is totstandgekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Hierbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden "onschuldig" zouden kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft (vgl. HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6446, NJ 2011/81).
3.5.
Het Hof heeft - in lijn met hetgeen hiervoor onder 3.4 is vooropgesteld - geoordeeld dat de in de tenlastelegging genoemde afbeeldingen van de geslachtsdelen van de minderjarige jongen, mede gelet op de wijze waarop zij zijn totstandgekomen – naar in zijn overwegingen besloten ligt – onmiskenbaar strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de verdachte de focus van de camera, waarmee de afbeeldingen zijn vervaardigd, (nagenoeg) op de hoogte van de geslachtsdelen van de minderjarige jongen heeft afgesteld, hij de jongen vervolgens heeft opgedragen zich te gaan douchen waarbij filmopnames zijn gemaakt van de ontblote geslachtsdelen van de jongen en hij de filmpjes vervolgens op zijn computer heeft overgebracht en bekeken. Gelet hierop is evenmin onbegrijpelijk 's Hofs kennelijke oordeel dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de pose waarin de jongen in de gegeven omstandigheden voor de camera heeft gestaan. Opmerking verdient ten slotte dat, anders dan het middel wil, voor de toepassing van art. 240b Sr niet noodzakelijk is dat vaststaat dat de jeugdige is geschaad (vgl. HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6446, NJ 2011/81, rov. 3.4).
3.6.
Het middel faalt.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 95 uren, subsidiair 47 dagen hechtenis, bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014.
Conclusie 08‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Kinderpornografie, art. 240b.1 Sr. 1. Klacht over de toewijzing van de vordering tot wijziging van de tll. faalt bij gebrek aan belang. 2. Klacht over ’s Hofs oordeel dat sprake is van afbeeldingen van een seksuele gedraging a.b.i. art. 240b Sr. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BO6446. Het Hof heeft geoordeeld dat de in de tll. genoemde afbeeldingen van de geslachtsdelen van de minderjarige jongen, mede gelet op de wijze waarop zij zijn totstandgekomen onmiskenbaar strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat verdachte de focus van de camera, waarmee de afbeeldingen zijn vervaardigd, (nagenoeg) op de hoogte van de geslachtsdelen van de minderjarige jongen heeft afgesteld, hij de jongen vervolgens heeft opgedragen zich te gaan douchen waarbij filmopnames zijn gemaakt van de ontblote geslachtsdelen van de jongen en hij de filmpjes vervolgens op zijn computer heeft overgebracht en bekeken. Gelet hierop is evenmin onbegrijpelijk ’s Hofs kennelijke oordeel dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de pose waarin de jongen in de gegeven omstandigheden voor de camera heeft gestaan. Opmerking verdient ten slotte dat voor de toepassing van art. 240b Sr niet noodzakelijk is dat vaststaat dat de jeugdige is geschaad.
Nr. 12/04924
Mr. Vegter
Zitting 8 april 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof ‘s Hertogenbosch heeft bij arrest van 9 oktober 2012 de verdachte ter zake van 1. primair “een afbeelding en (toevoegen: een; PV) gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden als nader in het arrest bepaald alsmede tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met aftrek zoals bedoeld in art. 27 Sr. Voorts zijn nader in het arrest omschreven voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 26 februari 2011 tot en met 3 maart 2011 te Sprundel, gemeente Rupchen, afbeeldingen, te weten 2 films en gegevensdragers (te weten een computer en een mobiele telefoon) bevattende afbeeldingen heeft vervaardigd en in bezit gehad, terwijl op die afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, welke seksuele gedragingen zichtbaar zijn, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, welke seksuele gedragingen bestonden uit:
Het geheel of gedeeltelijk naakt laten poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, waarbij deze persoon zich in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van kleding ontdoet waarna door het camerastandpunt en pose van deze persoon nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden en waarbij de afbeeldingen aldus een onmiskenbare seksuele strekking hebben.”
4. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende in de aanvulling op het arrest vervatte bewijsmiddelen:
“6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2011, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier, dossierpagina's 62-63, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende bevindingen:
(P- 62)
Op 3 maart 2011 vond er in de woning aan de [a-straat 1] te Sprundel een doorzoeking plaats, waarbij een aantal gegevensdragers, waaronder een laptop, in beslag genomen werd.
Op genoemde datum werd er door [verbalisant 2] van de digitale recherche een voorlopig onderzoek ingesteld aan de in beslag genomen laptop. Bij dit voorlopig onderzoek werden op de harde schijf van deze laptop onder andere twee filmbestanden aangetroffen, gedateerd 26 en 27 februari 2011.
Het filmbestand voorzien van de datum 26 februari 2011, heeft de bestandsnaam [naam] en de tijdsaanduiding 9:35:06, duur 15 minuten.
Het filmbestand voorzien van de datum 27 februari 2011, heeft de bestandsnaam [naam] en de tijdsaanduiding 9:11:00, duur 15 minuten.
Op 3 maart 2011, zijn de beide filmbestanden door mij, verbalisant, bekeken. Ik zag op het eerst genoemde filmbestand, dat een man, gekleed in een blauwe spijkerbroek en wit t-shirt de in werking zijnde filmcamera in een badkamer plaatste en vervolgens deze ruimte verliet. Het gezicht van deze persoon kwam niet in beeld. Korte tijd later zag ik dat de mij ambtshalve bekende [betrokkene], de badkamer in kwam lopen, gevolgd door de mij eveneens ambtshalve bekende [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] dezelfde kleding droeg als de man die de filmcamera in de badkamer had geplaatst, alleen droeg [verdachte] over de kleding nog een bordeaux roodgeruite blouse. Ik zag dat [verdachte] nagenoeg
(p. 63)
direct de badkamer weer verliet. Ik zag dat [betrokkene] zich uitkleedde, waarbij zijn ontblote geslachtsdelen duidelijk in beeld kwamen. Ik zag dat [betrokkene] vervolgens naakt onder de douche stapte.
Ik zag dat [betrokkene] na enige tijd onder de douche uitkwam en zich begon af te drogen. Ik zag dat de ontblote geslachtsdelen van [betrokkene] in beeld kwamen, zonder dat daarbij het gezicht van [betrokkene] zichtbaar was. Ik zag dat de camera zich op nagenoeg dezelfde hoogte bevond als de ontblote geslachtsdelen van [betrokkene]. Ik zat dat [betrokkene] zich in de badkamer aankleedde.
Ik zag op het tweede filmbestand dat een man de badkamer binnenkwam. Deze man was gekleed in een blauwe spijkerbroek en een licht grijs overhemd. Het gezicht van de man kwam niet in beeld. Ik zag dat er door deze een man een aantal voorwerpen werd opgepakt en weggezet, waarna de man de badkamer weer verliet. Kort hierop zag ik de mij ambtshalve bekende [verdachte] de badkamer in komen. [verdachte] droeg dezelfde kleding als de man die eerder een aantal voorwerpen oppakte en wegzette in de badkamer. Ik zag dat [verdachte] de badkamer weer verliet. Ik zag vervolgens dat de mij ambtshalve bekende [betrokkene] de badkamer binnenkwam, zich uitkleedde en naakt onder de douche stapte.
Na enige tijd zag ik dat [betrokkene] onder de douche vandaan kwam en zich vervolgens begon af te drogen. Op een aantal momenten kwamen de ontblote geslachtsdelen van [betrokkene] duidelijk zichtbaar in beeld. Ik zag dat [betrokkene] zich aankleedde en de badkamer verliet. Ik zag dat ook nu weer de filmcamera op nagenoeg dezelfde hoogte was geplaatst als de geslachtsdelen van [betrokkene].
Opmerking verbalisant:
Ik heb op 2 maart 2011 genoemde [betrokkene] gezien op het moment dat hij een intakegesprek had op het districtsbureau te Breda. [verdachte] heb ik gezien op 3 maart 2011, tijdens de doorzoeking van zijn woning aan de [a-straat 1] te Sprundel.
7. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2011, opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent, en [verbalisant 4], hoofdagent, dossierpagina's 74-75, voor zover – zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende bevindingen:
(p. 74)
In het onderzoek [verdachte] zijn gegevensdragers in beslag genomen. De op deze in beslag genomen gegevensdragers bevattende digitale gegevens, werden voor nader onderzoek aangeboden aan de digitale recherche van de politie Midden en West Brabant. De ter beschikking gestelde digitale gegevens, bestaande uit afbeeldingen, zijn onderzocht op de aanwezigheid van strafbaar en/of kinderpornografisch materiaal.
1e beoordeling
In totaal bevonden zich op de aangeboden gegevensdragers 1461 bestanden (films), die door mij, verbalisant [verbalisant 4], zijn onderzocht op de aanwezigheid van strafbaar (kinderpornografisch) materiaal.
(p. 75)
Ik heb 43 films gevonden waarin de verdachte het (heimelijk) filmen in de badkamer aan het voorbereiden/testen/uitproberen is.
De verdachte is o.a. in juli 2010 bezig geweest met het uitproberen/testen/voorbereiden van het (heimelijk) filmen in zijn badkamer. Hiervan zijn 43 films aangetroffen. Op de aangetroffen en als kinderpornografisch beoordeelde films is te zien dat de camera door de verdachte [verdachte] wordt geïnstalleerd in zijn badkamer. Te zien is dat [betrokkene] de badkamer binnen komt, zich uitkleedt, gaat douchen en zich vervolgens afdroogt en weer aankleedt. De focus van de camera is gericht op de geslachtsdelen van [betrokkene]. Op de 43 films, waarvan sommige slechts enkele seconden duren, is te zien dat de camera wordt geïnstalleerd in de badkamer van de verdachte [verdachte].
9. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 september 2012, voor zover inhoudende de navolgende waarnemingen van het gerechtshof:
Het filmbestand voorzien van de datum 26 februari 2011, met bestandsnaam [naam] en tijdsaanduiding 9:35:06, duur 15 minuten, wordt in de zittingszaal getoond.
De voorzitter deelt mede:
Het hof neemt waar dat opnameapparatuur in de badkamer wordt neergezet. Daarna gebeurt er enkele momenten niets in beeld. De film wordt doorgespoeld naar het moment dat de deur van de badkamer wordt geopend. Het hof neemt waar dat een jongen de badkamer binnen komt. Hij doet de deur van de badkamer op slot en kleedt zicht uit. Op enig moment is het geslachtsdeel van de jongen in beeld te zien. De jongen stapt onder de douche en gaat douchen. De jongen is steeds in volle lengte te zien voor de camera. Als hij in de douche staat, is hij grotendeels achter het glas te zien. De film wordt doorgespoeld naar het moment dat de jongen uit de douche stapt. Ook dan is de jongen in volle lengte zichtbaar. Op het moment dat de jongen de camera nadert, is duidelijk dat de camera zich op kruishoogte bevindt.
De oudste raadsheer merkt op:
Als de jongen dicht bij de camera staat, is het beeld op kruishoogte.
De voorzitter vervolgt:
Het hof neemt voorts waar dat de jongen zijn onderbroek weer aantrekt en zich verder aankleedt.
Het hof neemt tenslotte aan het einde van het filmpje waar dat de jongen niet zelf de telefoon wegpakt.
Het filmbestand voorzien van de datum 27 februari 2011, met bestandsnaam [naam] en tijdsaanduiding 9:11:00, duur 15 minuten, wordt in de zittingszaal getoond.
De voorzitter deelt mede:
Het hof neemt waar dat opnameapparatuur wordt geplaatst. De jongen komt binnen in de badkamer en doet de deur op slot. Hij gaat weer even de badkamer uit; komt voor een tweede keer binnen en doet opnieuw de deur op slot. De camerapositie is dezelfde als in het eerste filmpje.
Het geslachtsdeel van de jongen is niet te zien in beeld voor hij de douche in stapt. Hij houdt zijn hand voor zijn geslachtsdeel.
De jongste raadsheer merkt op:
Het hof neemt waar dat de jongen, vóór hij de douche in stapt, zoekend rond kijkt. Rechts in beeld is een stukje van een witgoedapparaat te zien.
De voorzitter vervolgt:
Het hof neemt waar dat de jongen met zijn rug gekeerd naar de opnameapparatuur de douche uit komt en vervolgens een handdoek omslaat. Zijn geslachtsdeel is niet in beeld.
De jongste raadsheer merkt op:
Het hof neemt waar dat hij, bij het uitstappen uit de douche, wederom zoekend rondkijkt.
De voorzitter deelt mede:
Het hof neemt waar dat de jongen zich afdroogt. Bij het afdrogen komt zijn geslachtsdeel even in beeld. Vervolgens knoopt de jongen zijn handdoek om en trekt op die manier zijn onderbroek aan. De film wordt tenslotte doorgespoeld naar het moment da de jongen de badkamer uitloopt.”
5. Het arrest bevat de volgende bewijsoverweging:
“De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1. primair tenlastegelegde, omdat het strafrechtelijk verwijtbare karakter van de afbeeldingen ontbreekt. Daartoe is aangevoerd dat de afbeeldingen geen "seksuele gedraging" in de zin van artikel 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht bevatten. Volgens de verdediging is geen sprake van een onnatuurlijke context of ambiance, en ligt de nadruk van de afbeeldingen niet op de geslachtsdelen van de minderjarige.
Het hof overweegt als volgt.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De Hoge Raad heeft zich meermalen uitgelaten over de vraag wat onder een "seksuele gedraging" in de zin van artikel 240b Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan. Artikel 240b Wetboek van Strafrecht ziet vooreerst op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling.
Voorts ziet artikel 240b Wetboek van Strafrecht op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is totstandgekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Hierbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden "onschuldig" zouden kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.
Het hof overweegt dat er in casu geen sprake is van afbeeldingen met gedragingen van expliciet seksuele aard.
Het hof oordeelt dat er wel sprake is van afbeeldingen die, gelet op de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, geen ander doel kunnen hebben dan het opwekken van seksuele prikkeling.
Het hof legt de volgende feiten en omstandigheden aan dit oordeel ten grondslag:
De verdachte heeft - tot tweemaal toe - zijn mobiele telefoon op een onzichtbare plaats in de badkamer geplaatst en in de opnamemodus gezet (p. 48 en p. 49 dossier) zonder [betrokkene] daarvan in kennis te stellen;
vervolgens heeft verdachte de minderjarige [betrokkene] opgedragen te douchen (aldus de verklaring van de verdachte op p. 49 en 60 van het dossier) in de ruimte waar hij de camera had opgesteld; het hof merkt daarbij op dat het deze handelwijze aanmerkt als "doen poseren";
de minderjarige verbleef in het kader van weekendpleegzorg bij de verdachte, en was in staat om zelfstandig te douchen zodat hulp door de verdachte niet geboden was;
de mobiele telefoon was zodanig opgesteld dat de minderjarige bij het aan- en uitkleden volledig in beeld was, en ook zijn ontblote geslachtsdelen duidelijk in beeld waren (p. 62 en p. 63 dossier), daarbij heeft het hof op de ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde filmfragmenten geconstateerd dat de verdachte de positie van de telefoon heeft geverifieerd; de afbeeldingen zijn door verdachte van zijn mobiele telefoon op zijn computer overgebracht, en daarop later door de verdachte opnieuw bekeken (p. 49 dossier);
de verdachte heeft de filmpjes van de minderjarige in de douche niet aan de minderjarige laten zien; een ander filmpje van de minderjarige (waarop te zien is dat de minderjarige een spelletje "minute to win" speelt), heeft de verdachte daarentegen (het hof begrijpt: als leuke herinnering aan het weekend) op een CD-tje gebrand en aan de minderjarige meegegeven (p. 49 dossier).
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden oordeelt het hof dat de vervaardiging en het bezit van de afbeeldingen van de minderjarige in de doucheruimte geen ander doel heeft gehad clan het opwekken van een seksuele prikkeling. Het feit dat bij het aan- en uitkleden de minderjarige volledig in beeld is - en er niet expliciet wordt ingezoomd op de geslachtsdelen - doet aan dit oordeel niet af.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.”
6. Het eerste middel is gericht tegen de toewijzing door het Hof van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging. Blijkens de vordering wijziging tenlastelegging, zoals aangehecht aan het proces-verbaal van de zitting van 25 september 2012, is aan de op een veroordeling ter zake van art. 240b Sr gerichte tenlastelegging een subsidiair toegevoegd gericht op en veroordeling ter zake van art. 139f Sr (huiselijk gezegd het gebruik van een verborgen camera in een woning). Reeds omdat niet in valt in te zien welk belang verdachte heeft bij cassatie nu de veroordeling immers ziet op het primair tenlastegelegde faalt het middel. Ik volsta voorts met op te merken dat –zoals de steller van het middel kennelijk eveneens van oordeel is- de gedraging (het feitencomplex) hier identiek is en het verschil dus moet worden gezocht in de juridische aard van de feiten.1.Er bestaat onmiskenbaar enig verschil in de wettelijke rubricering en het strafmaximum tussen enerzijds art. 240b Sr als misdrijf tegen de zeden met een strafmaximum van vier jaar gevangenisstraf en anderzijds art. 139f Sr als misdrijf tegen de openbare orde met een strafmaximum van zes maanden gevangenisstraf. Dat verschil is echter niet zo groot dat niet meer kan worden gesproken van hetzelfde feit. Dat is ook het oordeel van het Hof dat in dit verband heeft overwogen “dat de strekking van de bepaling die wordt toegevoegd, niet dusdanig anders is dat sprake is van een ander feit. In dat kader overweegt het hof dat er een overlap is in beschermd belang.” Dat laatste begrijp ik zo dat het Hof meent dat de wetgever de bescherming van bepaalde belangen of rechtsgoederen zowel beoogt te realiseren door strafbaarstelling via de weg van art. 139f Sr als via de weg van art. 240b Sr. Het te beschermen belang bij art. 139f Sr is de persoonlijke levenssfeer, terwijl bij art. 240b Sr het tegengaan van seksueel misbruik van jeugdigen en de exploitatie daarvan voorop staat. Onder dat laatste kan echter tevens onder omstandigheden worden begrepen de bescherming van de persoonlijke, seksuele levenssfeer van de jeugdige. In die zin is dus van ‘een’ overlapping sprake. Immers zowel bij art. 139f Sr als bij 240b Sr kan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het geding zijn. Als ik de steller van het middel goed begrijp, acht hij een dergelijke overlap uitgesloten gelet op HR 14 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU5254, NJ 2012/504 m.nt. Keulen. Het heimelijk fotograferen van een ontklede persoon in een badhokje levert in de bewoordingen van de Hoge Raad “op zich zelf niet-tevens- een ontuchtig handeling op in de zin van art. 246 Sr.” Inderdaad levert het heimelijk filmen van een douchende jongen ook op zich zelf nog geen gedraging op die seksueel misbruik of exploitatie daarvan bevordert. De Hoge Raad beperkt de conclusie niet voor niets met de woorden ‘op zich zelf’ en dat betekent mijns inziens dat het afhankelijk van de omstandigheden niet uitgesloten is en dat dus enige overlap wel mogelijk is.
7. Het eerste middel faalt niet alleen wegens gebrek aan belang, maar ook om inhoudelijke redenen.
8. Het tweede middel behelst de klacht dat het oordeel van het Hof dat op de afbeeldingen ‘seksuele gedragingen’ zichtbaar zijn, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is.
9. De steller van het middel wijst allereerst naar de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot art. 240b Sr waarin de Minister2.het volgende opmerkte:
“In het algemeen is de afbeelding van een niet seksuele gedraging van een jeugdige in geheel of gedeeltelijke naakte staat, een afbeelding van een niet-seksuele gedraging, niettegenstaande de omstandigheid dat deze afbeelding op sommige lieghebbers van dit soort afbeeldingen een seksueel prikkelende uitwerking heeft. Er kunnen evenwel zodanige bijkomende –onnatuurlijke – ingrediënten zijn vastgelegd, dat het brengen van de jeugdige in die –onnatuurlijke ambiance een connotatie krijgt die als schadelijk voor het kind kan worden aangemerkt.”
10. Het Hof heeft de maatstaf voor de beoordeling ontleend aan HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:BO6446, NJ 2011/81 m.nt. Schalken. Rechtsoverweging 3.3. luidt als volgt:
“ 3.3. Gelet op onder meer die bronnen moet worden aangenomen dat art. 240b Sr vooreerst ziet op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Voorts ziet art. 240b Sr op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is totstandgekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Hierbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden "onschuldig" zouden kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.”
11. Met de steller van het middel neem ik aan dat het Hof in de hier bestreden beslissing de maatstaf voor de beoordeling aan dit arrest heeft ontleend en gelet daarop valt niet in te zien dat het oordeel van het Hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het heeft er veel van dat de steller van het middel het niet eens is met de door de Hoge Raad als tweede categorie geformuleerde vorm van kinderpornografie. Omdat dat standpunt echter in het middel niet wordt uitgewerkt, meen ik daarop niet verder te behoeven in te gaan. Het middel staat namelijk verder vooral in de sleutel van de begrijpelijkheid. In de toelichting op het middel lees ik in dat verband de volgende bezwaren: (a) gedrag van niet expliciet seksuele aard is pas kinderporno als het gedrag een ‘onmiskenbaar seksuele strekking’ heeft en daarvan is in dit geval geen sprake; (b) het oordeel van het Hof dat de vervaardiging en het bezit van de afbeeldingen van de minderjarige in de doucheruimte geen ander doel heeft gehad dan het opwekken van een seksuele prikkeling kan niet worden gebaseerd op basis van vastgestelde feiten en omstandigheden; (c) de vereiste connotatie die als schadelijk voor het kind kan worden aangemerkt ontbreekt; (d) het is onbegrijpelijk dat het Hof de handelwijze van verdachte als ‘doen poseren’ aanmerkt.
12. De Hoge Raad formuleert anders dan de steller van het middel niet de eis dat gedrag van niet expliciet seksuele aard pas kinderporno is als het gedrag een ‘onmiskenbaar seksuele strekking’ heeft (onder a hierboven), maar overweegt slechts dat het “kan [het] gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden "onschuldig" zouden kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.” Deze onmiskenbaar seksuele strekking komt niet alleen in de bewijsoverweging van het Hof naar voren, maar meer nog in de (hierboven geciteerde) gebezigde bewijsmiddelen. Ik wijs op de passages uit bewijsmiddel 6 waaruit blijkt dat de ontblote geslachtsdelen in beeld komen zonder dat het gezicht in beeld is en de constatering dat de camera zich op nagenoeg dezelfde hoogte bevond als de ontblote geslachtsdelen. Voorts op bewijsmiddel 7 waaruit blijkt dat er 43 films zijn gevonden waarop verdachte het filmen in de badkamer aan het voorbereiden/testen/uitproberen is en de bevinding dat op beide aangetroffen films van het slachtoffer de focus van de camera is gericht op de geslachtsdelen. Uit bewijsmiddel 9 blijkt de waarneming van het Hof dat de camera zich op kruishoogte bevindt. Het gaat dus niet alleen om onschuldige beelden van het douchen door een jongen, maar (ook) om afbeeldingen waarbij door de beelden te bekijken feitelijk is vastgesteld dat de focus van de camera is gericht op de geslachtsdelen. Door dat laatste krijgen de afbeeldingen een onmiskenbaar seksuele strekking. Inzoomen met een camera die de gebruiker niet in de hand heeft zal ongetwijfeld technisch realiseerbaar zijn, maar lijkt mij met het Hof niet alles bepalend. Immers door de camera op een bepaalde wijze te plaatsen en daardoor te richten op geslachtdelen, wordt een met inzoomen vergelijkbaar effect bereikt.
13 De volgende klacht (onder b hierboven) betreft het oordeel van het Hof dat de vervaardiging en het bezit van de afbeeldingen van de minderjarige in de doucheruimte geen ander doel heeft gehad dan het opwekken van een seksuele prikkeling. Dat oordeel kan volgens de steller van het middel niet worden gebaseerd op de vastgestelde feiten en omstandigheden en voor de objectieve toeschouwer zou er bovendien niets opwindends aan een douchende jongen zijn. Verdachte heeft zich niet uitgelaten over motieven voor of het doel van het maken van cameraopnamen van de douchende jongen. Ik vind het moeilijk in te zien waarom in de focus van de camera niet besloten ligt dat het verdachte te doen was om seksuele prikkeling. Een alternatieve verklaring voor dit gerichte en goed voorbereide handelen is door verdachte niet gegeven en het doet niet ter zake dat er voor de objectieve toeschouwer niets opwindends aan is. Verplaatsing in iemand met seksuele voorkeur voor kinderen en daarbij behorende opwinding zal velen, objectief of niet, niet lukken. Dat type argument telt dus mijns inziens niet mee. Het gaat er om dat het niet onbegrijpelijk is dat het Hof hier uit de wijze waarop verdachte zijn opnames heeft voorbereid en gemaakt bij gebrek aan elke alternatieve verklaring wel kon afleiden dat het verdachte te doen was om seksuele prikkeling.
14. De meest verstrekkende, zo niet principiële klacht is dat de vereiste connotatie die als schadelijk voor het kind kan worden aangemerkt ontbreekt (zie boven onder c). Bij deze klacht zijn twee aspecten te onderscheiden. Het eerste is of de steller van het middel het gelijk aan zijn zijde heeft door te eisen dat er sprake moet zijn van een connotatie die als schadelijk voor het kind moet worden aangemerkt. Indien zulks inderdaad het geval is, rijst de vraag of een dergelijke connotatie inderdaad feitelijk aanwezig was. De eis van connotatie is door de steller van het middel ontleend aan de hierboven onder 9 geciteerde uitlating van de Minister. Het gaat in de onderhavige strafbaarstelling niet om aantoonbare daadwerkelijke schade in een concreet geval en dat valt ook niet in de woorden van de Minister te lezen. Dat ligt ook reeds besloten in de strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie (het schijnbaar betrokken kind). Een afgebeelde gedraging moet voor een kind als schadelijk worden aangemerkt. Het antwoord varieert hier weinig van het antwoord op de vorige klachten. Niet onbegrijpelijk is dat het Hof kennelijk heeft aangenomen dat de focus met een camera op de geslachtsdelen van een kind schadelijk is voor een kind. Dat kan zelfs als een kind vrijwillig meewerkt en zelf geen enkele schade heeft ondervonden.3.Zie in dat verband het als bewijsmiddel 3 gebezigde proces-verbaal van bevindingen: “Over [verdachte] vertelde [betrokkene] dat hij dacht dat [verdachte] wel aardig was en dat hij dacht dat hij hem wel kon vertrouwen. Nu heeft hij aan de leiding gevraagd of hij niet meer naar hem toe hoefde. [betrokkene] vindt het niet goed wat [verdachte] heeft gedaan omdat hij het niet eerst heeft gevraagd. Als [verdachte] het wel eerst had gevraagd, had [betrokkene] het ook niet goed gevonden.” Hoewel het Hof de als bewijsmiddel 9 gebezigde eigen waarneming met betrekking tot de opname van 27 februari 2011 niet nader heeft geduid levert het waargenomen gedrag van het slachtoffer een aanwijzing op voor een door hem kennelijk niet vertrouwde situatie: hand voor geslachtdeel, zoekend rondkijken en onderbroek aantrekken met omgeknoopte handdoek. Wat er van dat laatste ook zij het is niet onbegrijpelijk dat het Hof van oordeel is dat de betreffende camerabeelden in het algemeen als schadelijk voor een kind moeten worden aangemerkt.
15. Voor wat betreft de klacht over het aanmerken van de opdracht om te douchen als ‘doen poseren’ (zie boven onder d) merk ik op dat het Hof door het plaatsen van aanhalingstekens al tot uitdrukking brengt dat van doen poseren in de meest letterlijke zin geen sprake is. Het komt mij echter niet als onbegrijpelijk voor dat het iemand opdragen zich te douchen terwijl daar heimelijk een camera op gericht staat wordt aangemerkt als in een goede positie brengen voor opnames dus als doen poseren.
16. Het tweede middel faalt in alle onderdelen.
17. Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
18. Het cassatieberoep is ingesteld op 12 oktober 2012. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 4 juli 2013 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat betekent dat de op acht maanden gestelde inzendingstermijn4.is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
19. Het derde middel treft dus doel.
20. Het derde middel treft doel, terwijl beide andere middelen niet slagen en het eerste middel in ieder geval kan wordt afgedaan met de formulering die is ontleend aan artikel 81 RO. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
21. Deze conclusie strekt tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑04‑2014
TK 1994-1995, 23 682, nr. 5. p. 10.
Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge ECLI:NL:PHR:201:BO6446 onder 76 en 77.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.
Beroepschrift 27‑08‑2013
Zaaknummer: S 12/04924
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor de Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
Namens verzoeker, [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats], draag ik de volgende cassatiemiddelen voor tegen het arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch, uitgesproken op 9 oktober 2012, onder parketnummer 20-004605-11, waarbij verzoeker wegens ‘een afbeelding en gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd’ is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden (proeftijd 2 jaren) met bijzondere voorwaarden, tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, en tot onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
Middel 1:
Dit middel is gericht tegen de toewijzing door het hof van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging. Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het oordeel van het hof dat sprake is van ‘hetzelfde feit’ (in de zin van artikel 313 Sv jo artikel 68 Sr) geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
De oorspronkelijke tenlastelegging was toegespitst op het vervaardigen en / of bezitten van kinderpornografische afbeeldingen (art. 240b Sr). De vordering tot wijziging van de tenlastelegging strekte ertoe een subsidiaire variant toe te voegen die was toegespitst op het gebruik maken van een verborgen camera in een woning (art. 139f Sr).
Het hof oordeelde dat de vordering tot wijziging van de tenlastelegging kon worden toegewezen en overwoog daartoe het volgende:
‘De door de advocaat-generaal gevorderde wijziging van de tenlastelegging wordt toegewezen. Het hof is van oordeel dat het ten laste gelegde feitencomplex niet is veranderd, en dat de strekking van de bepaling die wordt toegevoegd, niet dusdanig anders is dat sprake is van een ander feit. In dat kader overweegt het hof dat er een overlap is in beschermd belang.’
Dit oordeel wordt betwist.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’, dient de rechter in de situatie waarop artikel 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
- (i)
De rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
- (ii)
De strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard van de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ vloeit reeds voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en / of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr.
(vgl. HR 1 februari 2011, NJ 2011/394 en HR 12 maart 2013, NJ 2013/177)
In de onderhavige zaak staat de onder (A) genoemde vergelijkingsfactor centraal. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de juridische aard van de feiten zodanig uiteen loopt dat geen sprake kan zijn van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr. Het andersluidende oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Artikel 240b Sr is een misdrijf tegen de zeden, terwijl artikel 139f Sr een misdrijf tegen de openbare orde is. Het in artikel 240b Sr beschermde belang is het belang van het tegengaan van seksueel misbruik van jeugdigen en van de exploitatie daarvan, terwijl het belang dat de wetgever met artikel 139f Sr beoogt te beschermen het privé-leven is. Het oordeel van het hof dat er een overlap is in beschermd belang, is niet juist. Hooguit zou kunnen worden gezegd dat de te onderscheiden belangen complementair kunnen zijn (in die zin dat ze elkaar kunnen aanvullen). Van overlap is evenwel geen sprake.
Verzoeker vindt steun voor zijn opvatting dat strekking van 139f Sr en die van een zedenmisdrijf in dusdanige mate van elkaar verschilt dat niet van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr kan worden gesproken, in het arrest van Uw Raad van 14 februari 2012, NJ 2012/504. In die zaak ging het om het verschil tussen artikel 246 Sr (ontucht plegen) en artikel 139f Sr (het vervaardigen van afbeeldingen met gebruikmaking van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt). De verdachte in die zaak had heimelijk opnamen gemaakt van een naakte vrouw in een afgesloten kleedhokje. Uw Raad overwoog het volgende:
‘In art. 139f, eerste lid, Sr, waarop de meest subsidiaire tenlastelegging in de onderhavige zaak is toegesneden, is strafbaar gesteld het met gebruikmaking van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen. Een dergelijke gedraging is op zichzelf niet — tevens — een ontuchtige handeling in de zin van art. 246 Sr. Dat is niet anders indien bedoelde persoon naakt is en / of indien de afbeelding is vervaardigd om deze later te (laten) gebruiken ter bevrediging van lustgevoelens.’
Min of meer hetzelfde kan worden gezegd over de verhouding tussen artikel 139f Sr en artikel 240b Sr. De in artikel 139f Sr strafbaar gestelde gedraging — het heimelijk filmen of fotograferen — is op zichzelf geen gedraging die seksueel misbruik van jeugdigen of de exploitatie daarvan bevordert. Dat is niet anders indien de persoon die wordt gefilmd of gefotografeerd naakt is en / of indien de afbeelding is vervaardigd om deze later te (laten) gebruiken ter bevrediging van lustgevoelens. In artikel 139f Sr staat het heimelijke karakter van het handelen van de verdachte centraal, terwijl het in artikel 240b Sr draait om het vastleggen van seksuele gedragingen van minderjarigen.
Daar komt bij dat de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in hoge mate verschillen. Op artikel 240b Sr is naar de wettelijke omschrijving een maximum gevangenisstraf van vier jaren gesteld, terwijl het strafmaximum van artikel 139f Sr slechts zes maanden bedraagt. Dit verschil in strafmaximum brengt onder meer met zich mee dat voor het ene feit voorlopige hechtenis kan worden toegepast, terwijl ten aanzien van het andere feit voorlopige hechtenis niet aan de orde kan zijn.
Het enkele feit dat het feitencomplex in dit geval wellicht onder beide strafbepalingen zou kunnen worden gebracht, zegt (vanzelfsprekend) niets over de juridische aard van de feiten. Aangezien de strekking van de strafbepalingen in aanzienlijke mate verschilt en de strafmaxima zeer uiteenlopen (met alle consequenties van dien), had het hof moeten oordelen dat er in dit geval geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr en had het hof de vordering tot wijziging van de tenlastelegging niet (althans niet op de gronden zoals die door het hof aan zijn beslissing ten grondslag zijn gelegd) mogen toewijzen.
Middel 2:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het oordeel van het hof dat verzoeker zich heeft schuldig gemaakt aan het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of is onbegrijpelijk. In het bijzonder gaat het hierbij om het oordeel van het hof dat op de afbeeldingen (films en gegevensdragers) ‘seksuele gedragingen’ zichtbaar zijn.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verzoeker [betrokkene] heimelijk gefilmd heeft, terwijl deze [betrokkene] onder de douche ging. Het handelen van verzoeker bestond erin dat hij zijn mobiele telefoon in de badkamer had geplaatst en de opneemfunctie van het toestel had aangezet vlak voordat [betrokkene] in de badkamer kwam om zich te gaan douchen. Op de gemaakte opnamen valt te zien dat [betrokkene] zich uitkleedt, een douche neemt, zich afdroogt en zich vervolgens weer aankleedt. Daarbij komen (op verschillende momenten) ook de geslachtsdelen van [betrokkene] in beeld. Verzoeker was tijdens het filmen niet in de badkamer aanwezig.
Het douchen is als zodanig geen seksuele gedraging. Toch heeft het hof geoordeeld dat het handelen van verzoeker onder het bereik van artikel 240b Sr valt. Daartoe heeft het hof het volgende overwogen:
‘De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De Hoge Raad heeft zich meermalen uitgelaten over de vraag wat onder een ‘seksuele gedraging’ in de zin van artikel 240b Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan. Artikel 240b Wetboek van Strafrecht ziet vooreerst op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling.
Voorts ziet artikel 240b Wetboek van Strafrecht op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is totstandgekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Hierbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden ‘onschuldig’ zouden kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.
Het hof overweegt dat er in casu geen sprake is van afbeeldingen met gedragingen van expliciet seksuele aard.
Het hof oordeelt dat er wel sprake is van afbeeldingen die, gelet op de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, geen ander doel kunnen hebben dan het opwekken van seksuele prikkeling.
Het hof legt de volgende feiten en omstandigheden aan dit oordeel ten grondslag:
De verdachte heeft — tot tweemaal toe — zijn mobiele telefoon op een onzichtbare plaats in de badkamer geplaatst en in de opnamemodus gezet (p. 48 en p. 49 dossier) zonder [betrokkene] daarvan in kennis te stellen;
vervolgens heeft verdachte de minderjarige [betrokkene] opgedragen te douchen (aldus de verklaring van de verdachte op p. 49 en 60 van het dossier) in de ruimte waar hij de camera had opgesteld; het hof merkt daarbij op dat het deze handelwijze aanmerkt als ‘doen poseren’;
de minderjarige verbleef in het kader van weekendpleegzorg bij de verdachte, en was in staat om zelfstandig te douchen zodat hulp door de verdachte niet geboden was;
de mobiele telefoon was zodanig opgesteld dat de minderjarige bij het aan- en uitkleden volledig in beeld was, en ook zijn ontblote geslachtsdelen duidelijk in beeld waren (p. 62 en p. 63 dossier), daarbij heeft het hof op de ter terechtzitting in hoger beroep afgespeelde filmfragmenten geconstateerd dat de verdachte de positie van de telefoon heeft geverifieerd;
de afbeeldingen zijn door verdachte van zijn mobiele telefoon op zijn computer overgebracht, en daarop later door de verdachte opnieuw bekeken (p. 49 dossier); de verdachte heeft de filmpjes van de minderjarige in de douche niet aan de minderjarige laten zien; een ander filmpje van de minderjarige (waarop te zien is dat de minderjarige een spelletje ‘minute to win’ speelt), heeft de verdachte daarentegen (het hof begrijpt: als leuke herinnering aan het weekend) op een CD-tje gebrand en aan de minderjarige meegegeven (p. 49 dossier).
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden oordeelt het hof dat de vervaardiging en het bezit van de afbeeldingen van de minderjarige in de doucheruimte geen ander doel heeft gehad dan het opwekken van een seksuele prikkeling. Het feit dat bij het aan- en uitkleden de minderjarige volledig in beeld is — en er niet expliciet wordt ingezoomd op de geslachtsdelen — doet aan dit oordeel niet af.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.’
Dit oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
In de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel dat geleid heeft tot artikel 240b Sr merkte de Minister o.m. het volgende op:
‘In het algemeen is de afbeelding van een jeugdige in geheel of gedeeltelijk naakte staat, een afbeelding van een niet-seksuele gedraging, niettegenstaande de omstandigheid dat deze afbeelding op sommige liefhebbers van dit soort afbeeldingen een seksueel prikkelende uitwerking heeft. Er kunnen evenwel zodanige bijkomende — onnatuurlijke — ingrediënten zijn vastgelegd, dat het brengen van de jeugdige in die — onnatuurlijke — ambiance een seksuele connotatie krijgt die als schadelijk voor het kind moet worden aangemerkt.’
(TK 1994 – 1995, 23 682, nr. 5., p. 10)
In HR 10 juni 2003, NJ 2003, 609 benadrukte Uw Raad dat het bij de strafbaarstelling van artikel 240b (oud) Sr gaat om seksuele gedragingen waartoe de minderjarige is gebracht.
De door het hof gehanteerde maatstaf is ontleend aan HR 7 december 2010, NJ 2011/81. Door de uitleg die het hof aan deze rechtspraak geeft, wordt de reikwijdte van artikel 240b Sr te ver opgerekt. Handelingen (van de minderjarige) die geen enkele seksuele strekking hebben, worden door het hof onder het bereik van de strafbepaling gebracht. Een dergelijke interpretatie is hoegenaamd niet in overeenstemming met de kennelijke bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit het hierboven weergegeven citaat, en is eveneens in strijd met de bewoordingen en de kennelijke strekking van de (vaste) rechtspraak van Uw Raad. Uw Raad verlangt immers dat ten aanzien van gedragingen die niet kunnen worden aangemerkt als gedragingen van expliciet seksuele aard, wordt vastgesteld dat de gedragingen waar het om gaat een ‘onmiskenbaar seksuele strekking’ hebben. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Over de intentie waarmee verzoeker de opnamen heeft gemaakt, heeft het hof niets uitdrukkelijk vastgesteld. De ‘conclusie’ van het hof dat de vervaardiging en het bezit van de afbeeldingen van de minderjarige in de doucheruimte geen ander doel heeft gehad dan het opwekken van een seksuele prikkeling, is ongefundeerd en kan zeker niet worden getrokken op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden. De vereiste seksuele connotatie die als schadelijk voor het kind moet worden aangemerkt, ontbreekt. Objectief gezien kan slechts worden vastgesteld dat verzoeker heimelijk opnamen heeft gemaakt van [betrokkene] die in de badkamer was en zich aldaar heeft gedoucht. De camera (mobiele telefoon) stond op een vaste plaats. Er werd niet ingezoomd op de geslachtsdelen en [betrokkene] werd er niet toe bewogen of gedwongen seksuele handelingen te verrichten of bepaalde houdingen aan te nemen die een seksuele prikkeling teweeg zouden kunnen brengen. Het oordeel van het hof dat de handelwijze van verzoeker moet worden aangemerkt als ‘doen poseren’ is dan ook onbegrijpelijk en vindt geen steun in de gebezigde bewijsmiddelen.
Een opname van iemand die staat te douchen (en die zich met het oog daarop uit en aankleedt) strekt in beginsel niet tot het opwekken van seksuele prikkeling. Anders gezegd: er is (voor de objectieve toeschouwer) niets opwindends aan. Nu het douchen plaatsvond in een natuurlijke omgeving (t.w. de badkamer) en de betrokken minderjarige zich natuurlijk gedroeg (en er daarbij niet toe werd bewogen of gedwongen om handelingen van seksuele aard te verrichten), terwijl er — zoals door het hof werd vastgesteld — niet expliciet werd ingezoomd op de geslachtsdelen, kan niet worden gezegd dat ‘op die afbeeldingen seksuele gedragingen zichtbaar zijn’. Het andersluidende oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en / of is onbegrijpelijk.
Verzoeker wijst nog op de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 25 augustus 2011 (ECLI:NL:RBLEE:2011:BR5799). In die zaak werd door de rechtbank het volgende overwogen:
‘Aan de verdachte is, kort gezegd, tenlastegelegd: het een gewoonte maken van het bezitten, vervaardigen en verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr.).
Het bezitten (enz.) van dergelijke afbeeldingen is blijkens de tekst van artikel 240b Sr strafbaar, als zij een seksuele gedraging weergeven, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt is betrokken of schijnbaar is betrokken. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 240b Sr en de daarop aansluitende internationale verdragen beoogt de wetgever met de strafbaarstelling de mensenhandel in de vorm van seksuele exploitatie door seksueel misbruik van minderjarigen tegen te gaan.
Van een seksuele gedraging als bedoeld in artikel 240b Sr is blijkens de wetsgeschiedenis en de doctrine sprake ingeval van:
- 1.
Seksuele gedragingen die als strafbare feiten in de zin van de artikelen 242 e.v. Sr kunnen worden beschouwd;
- 2.
Seksuele gedragingen als bedoeld onder 1, waarbij blijkens de afbeelding uitsluitend een minderjarige is betrokken;
- 3.
Het aannemen door de afgebeelde persoon van een zodanige, als seksuele gedraging te kwalificeren, houding dat moet worden aangenomen dat deze in die houding is gebracht, bijvoorbeeld doordat de nadruk wordt gevestigd op de erotogene zone van het lichaam;
- 4.
Afbeeldingen van geheel of gedeeltelijk naakte minderjarigen van een zodanig karakter en in een zodanige context dat zij kennelijk het gevolg is van seksuele exploitatie van de minderjarige. Het gaat hierbij om afbeeldingen die in het algemeen niet een seksuele gedraging inhouden, maar die door de onnatuurlijke context of ambiance waarin de afbeelding is vervaardigd, het karakter van die gedraging krijgen. Dat een dergelijke afbeelding kennelijk is gericht op het seksueel prikkelen van anderen of daartoe geschikt is, kan een aanwijzing zijn dat het om een seksuele gedraging als hier bedoeld gaat, maar het enkele feit dat de afbeelding de toeschouwer seksueel prikkelt of daartoe geschikt is, maakt haar op zichzelf nog niet tot een afbeelding met een seksuele gedraging.
Een argument voor deze uitleg schuilt ook in het zogeheten lex certa-beginsel. Het moet voor de burger duidelijk zijn aan welke norm hij zich moet houden: de strafbaarheid van een gedraging mag niet afhankelijk zijn van het gevoel dat een afbeelding bij de beschouwer oproept, maar behoort ontleend te worden aan de afbeelding zelf.
De rechtbank heeft door eigen waarneming ter terechtzitting vastgesteld dat een aantal van de onder verdachte inbeslaggenomen afbeeldingen moet worden beschouwd als afbeeldingen van seksuele gedragingen die strafbare feiten in de zin van de artikelen 242 e.v. Sr opleveren en waarbij telkens tenminste één persoon is afgebeeld die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt. Deze afbeeldingen hebben daarom een strafbaar karakter.
Ten aanzien van de afbeeldingen van minderjarige jongens onder de douche of in de kleedruimte, die verdachte naar eigen zeggen op school en bij de voetbalvereniging heeft gemaakt, geldt het volgende. Die afbeeldingen, waarvan de rechtbank door eigen waarneming ter terechtzitting kennis heeft genomen, laten geen seksuele gedraging zien als hierboven bedoeld. Het staat vast dat het bij die afbeeldingen gaat om foto's van minderjarige jongens. Tevens staat vast dat zij geheel ontkleed zijn afgebeeld. Zoals de rechtbank hiervoor heeft uiteengezet kan een afbeelding van een naakte minderjarige op zichzelf evenwel niet worden beschouwd als een afbeelding van een seksuele gedraging. De wetgever heeft immers niet het afbeelden van naakte minderjarigen willen tegengaan, maar de seksuele exploitatie van minderjarigen in de vorm van seksueel misbruik. Van dergelijk misbruik is op de gewraakte afbeeldingen geen sprake. De foto's zijn niet opgenomen in een onnatuurlijke context of ambiance en leggen, anders dan door de officier van justitie betoogd, niet de nadruk op het onderlichaam of de geslachtsdelen van de afgebeelde personen. Niet blijkt dat de afgebeelde personen voor de foto's hebben geposeerd, laat staan in een onnatuurlijke of uitdagende houding. Deze afbeeldingen ontberen dan ook een strafbaar karakter, zodat verdachte in zoverre van het bezit (enz.) ervan moet worden vrijgesproken.’
Verzoeker kan zich geheel vinden in de hierboven aangehaalde overwegingen van de rechtbank Leeuwarden en meent dat het Gerechtshof in de onderhavige zaak tot eenzelfde oordeel had moeten komen. Zoals gezegd stelt verzoeker zich op het standpunt dat het andersluidende oordeel van het hof in de onderhavige zaak blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en / of onbegrijpelijk is.
Middel 3:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. De redelijke termijn (zoals bedoeld in artikel 6 EVRM) is overschreden. Tussen het instellen van cassatie en het insturen van het dossier naar de griffie van de Hoge Raad is te veel tijd verstreken.
Verzoeker heeft op 12 oktober 2012 beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof van 9 oktober 2012. De stukken van het geding zijn op 4 juli 2013 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dit betekent dat er op dat moment al bijna negen (9) maanden waren verstreken. De Hoge Raad hanteert een maximale inzendingstermijn van acht (8) maanden.
Het is op dit moment nog niet bekend wanneer de zaak voor de eerste maal ter terechtzitting van de Hoge Raad zal worden behandeld en evenmin wanneer de Hoge Raad uitspraak zal doen.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er door het tijdsverloop na de uitspraak van het Gerechtshof, jegens hem een inbreuk is gemaakt op het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op berechting binnen een redelijke termijn. Deze overschrijding van de redelijke termijn zal aanleiding moeten zijn voor een compensatie in de straftoemeting.
Ter afronding:
Uw Raad heeft in de arresten van 11 september 2012 (o.a. NJ 2013/243) aangegeven dat de ambtshalve cassatie tegenwoordig bijzonder spaarzaam wordt toegepast en dat ervan wordt uitgegaan dat het achterwege blijven van klachten die zijn toegespitst op misslagen in de bestreden uitspraak of op fouten in de aan die uitspraak voorafgegane procedure, berust op een weloverwogen keuze. Ondergetekende hecht eraan op te merken dat het beslist niet zijn bedoeling is om (kansrijke) cassatieklachten te laten liggen. Hij kan echter niet uitsluiten dat hij onbedoeld iets over het hoofd ziet. Mocht het zo zijn dat Uw Raad constateert dat over een bepaald punt dat tot cassatie zou moeten leiden, niet is geklaagd, dan mag u er vanuit gaan dat dit niet berust op een weloverwogen keuze van verzoeker. Verzocht wordt in dat geval gebruik te maken van Uw bevoegdheid om ambtshalve te casseren. Aldus kunt U inhoud geven aan de taak die U heeft op het terrein van de ‘rechtsbescherming’ (naast die op het terrein van de ‘rechtseenheid’ en de ‘rechtsontwikkeling’).
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, kantoorhoudende te Leeuwarden, aan de Ossekop 11 (Postbus 324, 8901 BC), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Leeuwarden, 27 augustus 2013
J. Boksem