Einde inhoudsopgave
Het systeem van sanctionering van fiscale fraude (FM nr. 166) 2021/1.5.5
1.5.5 Beperking: niet alle toepasselijke delicten uit de AWR/het Wetboek van Strafrecht worden betrokken
Dr. C. Hofman, datum 01-04-2021
- Datum
01-04-2021
- Auteur
Dr. C. Hofman
- JCDI
JCDI:ADS270115:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 48 AWR ziet toe op de situatie dat boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers of de inhoud daarvan zich niet bij de (mogelijk) belastingplichtige zelf bevinden, maar bij een derde. Indien de inspecteur om de gegevens verzoekt, is de verplichting van art. 47, lid 1, onderdeel b, AWR op dezelfde wijze van toepassing op deze derde. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de administratie van een ondernemer bij diens belastingadviseur of bij diens boekhouder ligt. Dit onderzoek focust niet op derden.
De verplichtingen van art. 53 AWR moeten worden geplaatst in het kader van het verzamelen van contra-informatie door de Belastingdienst om anderen dan de administratieplichtige effectief te kunnen controleren (derdenonderzoeken). In dit verband zijn de verplichtingen van art. 47, 48, 49 en 50 AWR van overeenkomstige toepassing. Daarnaast gelden voor bepaalde aangewezen administratieplichtigen extra verplichtingen. Dit onderzoek focust niet op derden.
Art. 43 regelt de wettelijke vertegenwoordiging in belastingzaken van minderjarigen, onder curatelegestelden, personen die in staat van faillissement zijn verklaard of ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of wier vermogen onder bewind is gesteld. Art. 44 AWR regelt de wettelijke vertegenwoordiging in belastingzaken van erfgenamen.
De belastingplichtige die geen gehoor geeft aan een vordering tot bijvoorbeeld inlichtingenverstrekking valt, mits hij dit opzettelijk doet, onder de desbetreffende delictsomschrijving van art. 69 lid 1 AWR in samenhang met art 68 lid 2 onderdeel a AWR en onder die van art. 184 WvSr.
Valkenburg en Van der Werff 2014, p. 145. Volgens hen zou analoog aan de benadering tussen art. 225 lid 2 WvSr en art. 69 AWR op een hoger abstract niveau een nagenoeg gelijke strekking kunnen ontwaren, waardoor eendaadse samenloop in beeld komt. Juist de sterke feitelijke samenhang zou volgens hen de doorslag moeten geven boven de niet geheel corresponderende strekking.
Hoofdstuk vier betreft de uitdieping van een belangrijk onderdeel van de hoofdvraag, namelijk het begrip fiscale fraude. Op basis van een definitie hiervan wordt beschreven welke gedragingen als frauduleus kwalificeren en dientengevolge (één keer) bestraft zouden moeten kunnen worden. Bij de selectie van frauduleuze gedragingen wordt uitgegaan van de gedragingen zoals die op dit moment in de AWR in delictsomschrijvingen zijn opgenomen.
Niet alle delicten uit de AWR hebben als uitgangspunt gediend voor het ‘filteren’ van fiscaal frauduleus gedrag. Paragraaf 4.3.2. gaat over schending van de aangifteverplichting, paragraaf 4.3.4. gaat over schending van de ‘klassieke’ informatieverplichting en in paragraaf 4.3.5. komt de administratieplicht aan bod. Daarmee blijft een aantal gedragingen uit afdeling 2 van hoofdstuk 8 van de AWR (waarin de bijkomende verplichtingen ten dienste van de heffing zijn opgenomen) onbehandeld. Het betreft art. 47a1, 47b2, 483, 504, 515, 536, 53a7, 548, 559 en 5610 AWR. In de voetnoten wordt in een toelichting voorzien; de hoofdreden voor niet-bespreking van deze artikelen is het feit dat de meeste van deze bepalingen zeer specifieke verplichtingen behelzen, die allemaal een link hebben met informatieverschaffing (zie hierover ook paragraaf 4.3.4.). De focus in dit onderzoek is om in algemene zin naar het systeem van sancties ten aanzien van fiscale fraude te kijken en daarbij te focussen op voorzienbaarheid en onderlinge afstemming van sancties. Dit kan aan de hand van de informatieverplichting van art. 47 AWR. Om dezelfde reden worden verplichtingen die in afzonderlijke heffingswetten genoemd zijn ook niet besproken.11
Art. 67ca AWR betreft een verzuimboete die onder andere in beeld komt bij het gedrag als omschreven in art. 6 lid 3 AWR en art. 49 lid 2 AWR. Dit gedrag wordt wel besproken en tot zover speelt art. 67ca AWR dus een rol. In art. 67ca AWR worden tevens de verzuimen uit art. 43, 44, en de artikelen 47b en 50 AWR genoemd als basis voor beboeting. Voor de twee eerstgenoemde artikelen geldt een gebrek aan raakvlak met het thema fiscale fraude en de laatste twee zijn hierboven reeds genoemd.12
Fiscale fraude betekent in algemene zin dat de fiscale regels niet worden nageleefd, zodat art. 184 WvSr in beeld komt.13 Op grond van art. 184 WvSr is het strafbaar om opzettelijk niet te voldoen aan een bevel of een vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten. Ook is het strafbaar om opzettelijk enige handeling door één van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, te beletten, belemmeren, of verijdelen. Ingevolge 88 lid 1 onderdeel b AWR zijn de ambtenaren van de Belastingdienst belast met de opsporing van het misdrijf van art. 184 WvSr indien althans het bevel of de vordering is gedaan krachtens of de handeling is ondernomen ter uitvoering van de belastingwet.
Volgens Valkenburg en Van der Werff is een vervolging die is gebaseerd op art. 184 WvSr en art. 69 lid 1 AWR (het niet doen van aangifte) theoretisch mogelijk.14 Over het cumuleren van art. 68 of 69 AWR en art. 184 WvSr is weinig jurisprudentie voorhanden, waaruit kan worden afgeleid dat deze vorm van samenloop niet vaak voorkomt. Kennelijk en logischerwijs wordt in de praktijk in gevallen van belastingfraude vervolgd voor de speciales als opgenomen in de AWR. Bij art. 184 WvSr wordt in dit onderzoek dan ook niet verder stilgestaan.