Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen
Einde inhoudsopgave
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/7.5.2:7.5.2 Behoefte aan bescherming van minderheidsaandeelhouders bij grensoverschrijdende splitsing
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/7.5.2
7.5.2 Behoefte aan bescherming van minderheidsaandeelhouders bij grensoverschrijdende splitsing
Documentgegevens:
mr. E.R. Roelofs, datum 01-04-2014
- Datum
01-04-2014
- Auteur
mr. E.R. Roelofs
- JCDI
JCDI:ADS434540:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Kamerstukken II, 2003-2004, 29 309, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 10, 13.
Bijlage bij Kamerstukken II, 2006-2007, 30 929 nr. 3 (Memorie van Toelichting), Advies van de adviescommissie vennootschapsrecht over grensoverschrijdende fusie, p. 5, 6.
Roelofs 2013-1, p. 3 – 6.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De eerste vraag die bij de positie van de minderheidsaandeelhouder bij een grensoverschrijdende splitsing aan de orde komt, is of de minderheidsaandeelhouder in dat verband een bepaalde bescherming behoeft en zo ja, door welk recht die bescherming primair moet worden beheerst: door het recht dat van toepassing is op de splitsende vennootschap of door het recht dat van toepassing is op de verkrijgende vennootschap(pen).
Naar mijn mening is de bescherming van minderheidsaandeelhouders primair een aangelegenheid die wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de splitsende vennootschap. Aandeelhouders van de splitsende vennootschap worden immers aandeelhouder van één of meerdere verkrijgende vennootschappen die worden beheerst door het recht van één of meer andere staten. De mogelijkheid tot bescherming zal moeten worden gezocht in het recht dat van toepassing is op de splitsende vennootschap. De (minderheids)aandeelhouder(s) werd(en) immers ooit – op enige wijze – aandeelhouder van de splitsende vennootschap en accepteerde daarmee het bestaan – of het niet bestaan – van enige bescherming of de mogelijkheid tot een uittreding bij een (grensoverschrijdende) splitsing.
Wanneer de splitsende vennootschap wordt beheerst door Nederlands recht, komt de vraag op of vanuit Nederlands oogpunt behoefte bestaat aan een bepaalde bescherming van minderheidsaandeelhouders bij een grensoverschrijdende splitsing of niet. Bij het beantwoorden van deze vraag kan te rade worden gegaan bij de regelgeving omtrent grensoverschrijdende fusie.
In 2004, met het van kracht worden van de SE-Verordening, heeft de Nederlandse wetgever geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ‘bepalingen op te nemen met het oog op een passende bescherming van de minderheidsaandeelhouders die tegen de fusie zijn’ (artikel 24 lid 2 SE-Verordening). De reden daarvoor was dat de Nederlandse wetgever het destijds niet voor de hand liggend vond uitsluitend voor de SE een aanvullende regeling te introduceren voor de bescherming van minderheidsaandeelhouders. De minister van Justitie was destijds van mening dat in Nederland minderheidsaandeelhouders van naamloze en besloten vennootschappen in het algemeen rekening moeten houden met het feit dat zij kunnen worden overstemd door de meerderheid.1
De Tiende richtlijn biedt, net als de SE-Verordening, lidstaten eveneens de mogelijkheid ‘bepalingen vast te stellen met het oog op een passende bescherming van deelgerechtigden die zich als minderheid tegen de grensoverschrijdende fusie hebben verzet’ (artikel 4 lid 2 Tiende richtlijn). Tijdens de parlementaire behandeling van de implementatiewetgeving van de Tiende richtlijn hanteerde de minister van Justitie een totaal andere lijn dan destijds het geval was bij de totstandkoming van de uitvoeringswetgeving van de SE-Verordening. De Commissie Vennootschapsrecht heeft de minister van Justitie destijds geadviseerd bij de afweging van de belangen van de meerderheidsaandeelhouder en de belangen van de minderheidsaandeelhouder de doorslag te geven aan de belangen van de minderheidsaandeelhouder.2
De minister van Justitie heeft overwogen dat de minderheidsaandeelhouders bij een grensoverschrijdende fusie geconfronteerd kunnen worden met aandelen ‘in een vennootschap naar (voor hen) vreemd recht’ en dat aandeelhouders geen garantie kunnen doen gelden op een ongestoorde voortzetting van hun aandeelhouderschap in de vennootschap waarvoor zij bij de verwerving van hun aandelen kozen. Het aandeelhouderschap kan immers op verschillende wijzen gedaanteverwisselingen ondergaan, zoals statutenwijziging, fusie, splitsing of omzetting. De minister meende echter dat de minderheidsaandeelhouder bij een grensoverschrijdende fusie wel kwetsbaar is, in het bijzonder als het gaat om de waardering van zijn aandelen in de fuserende vennootschap in verhouding tot de toe te kennen aandelen in de verkrijgende vennootschap. De vergelijkende waardering van de rechten en verplichtingen van een aandeelhouder in een vennootschap naar het recht van een andere lidstaat dan dat van de verdwijnende vennootschap is naar zijn mening notoir lastig, zeker als het om een vennootschap gaat waarvan aandelen niet ter beurze verhandeld worden. Dit hangt volgens de minister van Justitie tevens sterk samen met de voorschriften van het nationale recht over de voorwaarden voor besluitvorming of rechten als de geschillenregeling of het enquêterecht. Bovendien zou(den) de meerderheidsaandeelhouder(s) kunnen besluiten tot de grensoverschrijdende fusie, zelfs indien de ruilverhouding onredelijk is. Daarnaast staan bij een nationale fusie de minderheidsaandeelhouder verschillende rechtsmiddelen ten dienste, zoals het recht van enquête (artikel 2:345 BW) en het recht om een fusie – zij het op zeer beperkte gronden – te vernietigen. Het recht van enquête mist toepassing bij een outbound-grensoverschrijdende fusie en vernietiging van een grensoverschrijdende fusie is uitgesloten (artikel 17 Tiende richtlijn, artikel 2:3331 BW). De minister van Justitie heeft daarom het advies van de Commissie Vennootschapsrecht gevolgd en een uittreedrecht voorgesteld voor de minderheidsaandeelhouders die zich (als minderheid) tegen de grensoverschrijdende fusie hebben verzet.
Uiteindelijk is het met de invoering van Afdeling 2.7.3A BW een regeling ingevoerd in artikel 2:333h BW betreffende een uittreedrecht voor minderheidsaandeelhouders die tegen de grensoverschrijdende fusie hebben gestemd. Met het van kracht worden van de wetgeving omtrent de Flex BV per 1 oktober 2012 is artikel 2:333h BW aangepast en ziet thans ook op een uittreedrecht voor houders van aandelen zonder stemrecht.3 De tekst van artikel 2:333h luidt na 1 oktober 2012 luidt als volgt:
Artikel 333h
Indien de verkrijgende vennootschap een vennootschap naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte is, kan de aandeelhouder van een verdwijnende vennootschap die tegen het fusievoorstel heeft gestemd, alsmede iedere houder van aandelen zonder stemrecht, binnen een maand na de datum van het besluit bij de verdwijnende vennootschap een verzoek indienen tot schadeloosstelling. Artikel 330a blijft buiten toepassing.
Het bedrag van de schadeloosstelling als bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld door een of meer onafhankelijke deskundigen. De deskundigen brengen over de waardebepaling schriftelijk bericht uit, waarop artikel 314 lid 2 van toepassing is. Indien tussen partijen op grond van de statuten of een overeenkomst waarbij de vennootschap en de desbetreffende aandeelhouders partij zijn, bepalingen over de vaststelling van de waarde van de aandelen of de vaststelling van de schadeloosstelling gelden, stellen de deskundigen hun bericht op met inachtneming daarvan. De benoeming van deskundigen kan achterwege blijven, indien de statuten of een overeenkomst waarbij de vennootschap en de desbetreffende aandeelhouders partij zijn, een duidelijke maatstaf bevatten aan de hand waarvan de schadeloosstelling zonder meer kan worden vastgesteld.
De aandelen waarop het verzoek betrekking heeft, vervallen op het moment dat de fusie van kracht wordt.
Voor de toepassing van dit artikel worden met aandeelhouders gelijkgesteld de houders van certificaten van aandelen als bedoeld in artikel 118a.
De overwegingen van de Nederlandse wetgever bij de implementatie van de Tiende richtlijn een regeling op te nemen inhoudende de mogelijkheid tot uitreding of schadeloosstelling van minderheidsaandeelhouders bij een grensoverschrijdende fusie, gelden evenzeer bij een grensoverschrijdende splitsing. Ook bij een outbound-grensoverschrijdende splitsing mist het recht van enquête immers toepassing. Vernietiging van een grensoverschrijdende splitsing is, althans bij een cumulatieve toepassing van de regels omtrent nationale splitsing, zo lang er nog geen wettelijke regeling omtrent grensoverschrijdende splitsing bestaat, weliswaar niet uitgesloten, maar het meest belangrijke argument voor de wetgever een regeling omtrent schadeloosstelling van minderheidsaandeelhouders bij grensoverschrijdende fusie op te nemen geldt onverkort bij grensoverschrijdende splitsing: door de grensoverschrijdende splitsing worden de aandeelhouders van de splitsende vennootschap aandeelhouder van één of meerdere verkrijgende vennootschappen die worden beheerst door het recht van een andere staat. Bezien in dit licht, ligt het voor de hand om ook bij een grensoverschrijdende splitsing te voorzien in een soort uittreding, zowel bij de uitvoering van een grensoverschrijdende splitsing op basis van de vrijheid van vestiging als in toekomstige wetgeving omtrent grensoverschrijdende splitsing.