Vgl. HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2048, r.o. 3.2.2.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 06-09-2022, nr. BK-ARN 21/00075, nr. BK-ARN 21/00604
ECLI:NL:GHARL:2022:7634
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
06-09-2022
- Zaaknummer
BK-ARN 21/00075
BK-ARN 21/00604
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:7634, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 06‑09‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1296
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Forensenbelasting. Rechtmatigheid heffing.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/00075 en BK-ARN 21/00604
uitspraakdatum: 6 september 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 7 december 2020, nummer AWB 20/33 en van 14 april 2021, nummer AWB 20/3186, in de gedingen tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van belastingcentrum Tribuut (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2018 en 2019 aanslagen forensenbelasting opgelegd.
1.2.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden te Arnhem op 22 juni 2022. Beide partijen hebben het Hof bericht niet te zullen verschijnen. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Vaststaande feiten
De aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2018 en 2019 zijn aan belanghebbende opgelegd omdat hij in die jaren voor meer dan 90 dagen voor zichzelf of zijn gezin een gemeubileerde woning, gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning), beschikbaar heeft gehouden. Belanghebbende heeft zijn hoofdverblijf in [woonplaats] . De aanslag 2018 bedraagt € 1.349,12 zijnde 0,544% van de WOZ-waarde van de woning. De aanslag 2019 bedraagt € 1.382,10, zijnde 0,542% van de WOZ-waarde van de woning.
3. Geschil
In geschil is of de aanslagen forensenbelasting terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslagen forensenbelasting in overeenstemming met de Verordening forensenbelasting 2018 en de Verordening forensenbelasting 2019 van de gemeente Epe aan belanghebbende zijn opgelegd.
4.2.
Belanghebbende betoogt dat artikel 223 Gemeentewet, waarop de bevoegdheid van de gemeente een forensenbelasting te heffen is gebaseerd, in strijd is met hogere rechtsregels en beginselen. Hiertoe voert hij aan (i) dat de forensenbelasting onredelijk en willekeurig is, (ii) dat een niet-ingezetene slechts beperkt profijt heeft van gemeentelijke diensten, (iii) dat de forensenbelasting een verboden discriminatie van niet-ingezetenen van de gemeente inhoudt ten opzichte van ingezetenen, (iv) dat de forensenbelasting bovenop de belastingplicht voor de rijksbelastingen en andere gemeentelijke belastingen komt en daarom meervoudige heffing oplevert en (v) dat de forensenbelasting wordt geheven van mensen die geen kiesrecht hebben in de gemeenteraadsverkiezingen van de heffende gemeente. Tot slot voert belanghebbende aan (vi) dat de forensenbelasting oorspronkelijk gerechtvaardigd werd geacht als compensatie voor gemeenten voor gemiste uitkeringen uit het gemeentefonds, maar dat de systematiek van dat fonds sindsdien zodanig is gewijzigd dat deze rechtvaardiging niet meer opgaat.
4.3.
Belanghebbende betoogt voorts dat de Verordening onverbindend is of buiten toepassing moet worden gelaten. Naast een herhaling van de onder 4.2 genoemde gronden voert hij hiertoe nog aan (vii) dat de hoogte van de gemeentebelasting volgens de Verordening afhankelijk is van de WOZ-waarde van de woning en dus van het vermogen, hetgeen in strijd is met artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet, (viii) dat het tarief van de forensenbelasting in [plaats] onredelijk hoog is en (ix) dat de forensenbelasting het karakter van een boete draagt.
4.4.
Het Hof verwerpt belanghebbendes voornoemde grieven (i) tot en met (viii) op de gronden vermeld in overwegingen 4.4 tot en met 4.11 van de uitspraak van het Hof van 19 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3826 in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar inzake de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2017. Daaraan voegt het Hof nog toe dat, anders dan belanghebbende kennelijk meent, ook in het onderhavige belastingjaar het aantal ingezetenen van een gemeente een factor is bij de bepaling van de bijdrage die die gemeente op grond van de Financiële-verhoudingswet ontvangt. Zelfs als ervan moet worden uitgegaan dat het relatieve gewicht van die factor lager is dan in eerdere jaren, kan daarom ook in onderhavig belastingjaar niet worden geoordeeld dat met de heffing van forensenbelasting een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen ingezetenen en niet-ingezetenen of dat sprake is van een belastingheffing die de wetgever niet kan hebben beoogd.
4.5.
Met betrekking tot grief (ix) overweegt het Hof dat de heffing van forensenbelasting in [plaats] niet is gekoppeld aan de overtreding van enig wettelijk voorschrift en reeds daarom niet als sanctie of boete kan worden aangemerkt.1.
4.6.
Belanghebbende betoogt dat de forensenbelasting te hoog is berekend, omdat de WOZwaarde van de woning te hoog is vastgesteld. Dit betoog treft geen doel, omdat de WOZbeschikkingen inzake de woning voor de jaren 2018 en 2019 in onderhavige procedure niet ter toetsing voorliggen en gesteld noch gebleken is dat deze beschikkingen inmiddels ambtshalve of in het kader van een afzonderlijke bezwaar- of beroepsprocedure zijn herzien.
4.7.
Belanghebbende betoogt tot slot dat de heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids-, motiverings-, evenredigheids-, en gelijkheidsbeginsel, alsmede met het verbod op willekeur en op misbruik van bevoegdheid. Het Hof verwerpt dit betoog omdat de heffingsambtenaar bij de heffing van forensenbelasting geen beslissingsruimte toekomt en belanghebbende niet heeft onderbouwd waarom de heffingsambtenaar overigens enig beginsel van behoorlijk bestuur zou hebben geschonden.
Slotsom Op grond van het vorenstaande zijn de hoger beroepen ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraken van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 september 2022.
De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(A.I. van Amsterdam)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 september 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑09‑2022