Einde inhoudsopgave
De faillissementspauliana (O&R nr. 75) 2012/6.2.4
6.2.4 Verjaring van de rechtsvordering
mr. R.J. van der Weijden, datum 26-10-2012
- Datum
26-10-2012
- Auteur
mr. R.J. van der Weijden
- JCDI
JCDI:ADS375957:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Voetnoten
Voetnoten
Zie Van der Feltz I, p. 438. Zie ook art. 49 lid 2 Fw, waarover Van der Feltz I, p. 455.
Zie ook § 2.3 van hoofdstuk 4.
Zie Parl. Gesch. Boek 3, p. 236. Art. 3:52 lid 1, onder d, BW is niet van toepassing, zie Hasselton 1992, p. 54; Verschoof 1992, p. 71; Gispen 1998-1, p. 42, voetnoot 26; Faber 2005, nr. 327; Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-111*, nr. 623 en Wessels 2010, nr. 3143 en 3144.
Zie Verschoof 1992, p. 71 en Hoff 1995, p. 52.
Zie met betrekking tot art. 3:310 lid 1 BW FIR 9 juli 2010, NI 2012, 194, nt. Du Perron, r.o. 3.4.4 en HR 3 december 2010, NJ 2012, 196, nt. Du Perron (X/Bemoti), r.o. 3.6.
Zie Hof 's-Hertogenbosch 18 oktober 2011, LJN: BU2081, r.o. 4.5. Het hof verwijst bij zijn oordeel naar FIR 3 december 2010, NJ 2012, 196, nt. Du Perron (X/Bemoti). In dit arrest wordt met betrekking tot de verjaring van art. 3:310 lid 1 BW bevestigd dat het om daadwerkelijke bekendheid gaat, maar op de benadeelde desalniettemin een beperkte onderzoeksplicht rust met betrekking tot de identiteit van de aansprakelijke persoon.
Vgl. Hof Arnhem 5 december 2000, 'OR 2001/99, r.o. 5.3.
Anders Verschoof 1992, p. 71 en Wessels 2010, nr. 3144.
De curator kan de benadeling in dat geval mogelijk nog wel ongedaan maken door het instellen van een vordering uit onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Hiervoor geldt een langere verjaringstermijn. Op grond van art. 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade pas na verloop van vijf jaar na aanvang van de dag waarop de benadeelde — in dit geval: de curator — zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.
Zie Faber 2005, nr. 327.
Een beroep op de faillissementspauliana kan zowel als vordering tot vernietiging als bij wijze van exceptie worden gedaan (art. 3:51 lid 3 BW).1 In het laatstgenoemde geval is dit zelfs mogelijk wanneer de rechtsvordering tot vernietiging is verjaard.2 Op de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging is art. 3:52 lid 1, aanhef en onder c, BW van toepassing.3 Verjaring vindt plaats drie jaar nadat de benadeling door de curator is ontdekt. Slechts de daadwerkelijke ontdekking is in dit verband van belang. Van een objectivering - 'behoren te ontdekken' - is geen sprake.4 Het enkele vermoeden van benadeling volstaat derhalve niet.5 Dit laat onverlet dat in de rechtspraak een enkele keer is aangenomen dat van de curator onder omstandigheden enig nader onderzoek mag worden verlangd.6
Het voorgaande brengt met zich dat de verjaringstermijn niet eerder kan aanvangen dan op het moment dat de curator wordt benoemd.7 Indien de curator vóór de faillietverklaring in een andere hoedanigheid - bijvoorbeeld die van bewindvoerder tijdens surseance van betaling - bekend was met de benadeling, dan heeft dit niet tot gevolg dat de verjaringstermijn al vóór zijn benoeming tot curator is gaan lopen.8 Een andere opvatting zou ertoe kunnen leiden dat de rechtsvordering tot vernietiging al is verjaard op het moment waarop de curator de faillissementspauliana op zijn vroegst kan inroepen. Een dergelijke uitkomst is onwenselijk en bovendien in strijd met de aard van de regels betreffende verjaring. Zolang er geen actie mogelijk is, kan iemand niet worden verweten te lang te hebben stilgezeten. Is een rechtsvordering tot vernietiging eenmaal verjaard, dan is het ook niet meer mogelijk om buiten rechte tot vernietiging over te gaan (art. 3:52 lid 2 BW).9 Op de stuiting van de verjaring van een rechtsvordering tot vernietiging zijn de art. 3:316, 3:317 lid 2 en 3:318 BW van toepassing.10