Rb. Amsterdam, 14-12-2017, nr. 6071025 CV EXPL 17-13700
ECLI:NL:RBAMS:2017:10684
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
14-12-2017
- Zaaknummer
6071025 CV EXPL 17-13700
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:10684, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 14‑12‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 14‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Contractuele medehuur: contractuele medehuurders vorderen over en weer dat de ander de huurovereenkomst niet voortzet; analoge toepassing van art. 7:267 lid 7 BW; belangenafweging.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6071025 CV EXPL 17-13700
vonnis van: 14 december 2017
fno.: 449
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiseres]
wonende te [woonplaats 1]
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. A. Köker
t e g e n
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde in conventie, eiser in reconventie
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. Z. Sivro
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- dagvaarding van 8 juni 2017;- antwoord/eis in reconventie;- instructievonnis;- dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2017. Partijen zijn verschenen, vergezeld door hun beider gemachtigde. [eiseres] heeft op voorhand bij twee separate faxen van 23 oktober 2017 producties 1 tot en met 3 ingediend. Bij fax van 25 oktober 2017 heeft [eiseres] productie 4 ingediend. Bij brief van 26 oktober 2017 zijn producties 5 tot en met 7 ingediend. Ter zitting heeft [eiseres] producties 8 tot en met 10 ingediend, welke producties [gedaagde] reeds op voorhand had ontvangen. Van de zijde van [gedaagde] zijn op 19 oktober 2017 producties 1 tot en met 7 ingediend. Vervolgens zijn op 25 oktober 2017 eveneens van de zijde van [gedaagde] producties ingekomen genummerd 6 tot en met 8. Op 27 oktober 2017 is productie 9 ingediend. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[eiseres] en [gedaagde] huren sinds 16 mei 2012 de woning aan de [adres] (hierna de woning dan wel het gehuurde) van Eigen Haard. Zij hebben beiden de schriftelijk vastgelegde huurovereenkomst ondertekend als huurder.
1.2.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Ze hebben samen een zoon van [leeftijd] , [naam zoon] .
1.3.
In onderhavige procedure is de dagvaarding uitgebracht op 8 juni 2017. Op dat moment woonden partijen samen met [naam zoon] in de woning.
1.4.
Bij dagvaarding van 30 juni 2017 heeft [eiseres] in kort geding gevorderd [gedaagde] te veroordelen de woning te ontruimen en ter beschikking van haar te stellen. Bij vonnis in die zaak van 19 juli 2017 heeft de kantonrechter [gedaagde] verboden om met ingang van 22 juli 2017 de woning te betreden. In het vonnis is opgenomen dat partijen niet van mening verschillen over het feit dat [naam zoon] bij een scheiding bij [eiseres] zal blijven wonen.
1.5.
[gedaagde] heeft de woning verlaten.
Vordering en verweer in conventie
2. [eiseres] vordert – kort gezegd – beëindiging van het medehuurderschap van [gedaagde] waarbij het huurrecht uitsluitend aan haar zal toekomen en [gedaagde] zal worden veroordeeld de woning te verlaten.
3. [eiseres] heeft daartoe bij dagvaarding – samengevat weergegeven – gesteld dat de affectieve relatie tussen partijen al enige tijd is beëindigd en dat het mede om die reden niet meer mogelijk is samen met [gedaagde] in het gehuurde te wonen.
4. Ter zitting heeft [eiseres] toegelicht dat zij de eerste paar jaar de huur van de woning heeft betaald uit de studiefinanciering die ze ontving. Vanaf het moment dat [gedaagde] 2 jaar geleden honderd procent arbeidsongeschikt is verklaard en een uitkering kreeg, hebben ze ieder de helft van de kosten gedragen. [eiseres] stelt dat zij voldoende inkomen heeft om zonder bijdrage van [gedaagde] de huur te kunnen betalen, indien de huurtoeslag, die nu nog op de rekening van [gedaagde] wordt betaald, aan haar betaald zal worden.
5. Een andere woning krijgen is voor haar nagenoeg onmogelijk, stelt [eiseres] . Hoewel ze al 7 jaar ingeschreven staat bij Woningnet, belandt ze bij getoonde interesse in een aangeboden woning steevast op de tweehonderdste of driehonderdste plaats. Een urgentie-verklaring zal haar niet worden verstrekt omdat zij, indien de woning aan [gedaagde] zou worden toegewezen, geen woning achterlaat. Gelet op het feit dat met [gedaagde] is afgesproken dat [eiseres] voor [naam zoon] zal zorgen en zij geen andere woning kan krijgen, is [eiseres] van mening dat de woning aan haar toegewezen dient te worden.
6. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord in conventie – kort gezegd – naar voren gebracht dat wat hem betreft de relatie met [eiseres] niet ten einde was. Als [eiseres] niet in de woning wil blijven dient zij zelf een woning voor haar en [naam zoon] dient te zoeken, aldus [gedaagde] . Hij wil haar daartoe een jaar tijd geven, waarna [gedaagde] alleen het huurrecht van de woning wenst te krijgen. In die zin heeft [gedaagde] een eis in reconventie ingediend. In het geval [eiseres] slechts een woning voor haarzelf zou kunnen vinden, is [gedaagde] bereid de zorg voor [naam zoon] op zich te nemen.
7. Ter zitting heeft [gedaagde] erkend dat de affectieve relatie met [eiseres] is beëindigd. Eveneens is gebleken dat hij gevolg heeft gegeven aan de veroordeling tot ontruiming in het kortgeding vonnis en dat hij niet meer in de woning verblijft. [gedaagde] is van mening dat het huurrecht van de woning gelet op zijn medische situatie aan hem toegekend dient te worden. [gedaagde] kampt na een auto-ongeluk in 2012 met depressies, op grond waarvan hij twee jaar geleden 100% arbeidsongeschikt is verklaard. Ook heeft bij herhaling last van zijn been. Het kunnen blijven wonen in een vertrouwde leefomgeving zorgt voor stabiliteit en geeft de mogelijkheid te werken aan zijn herstel. Bovendien zijn zowel de toegang tot de woning als de inrichting daarvan zijn van alle gemakken voorzien, aldus [gedaagde] . Doordat de wachtlijsten voor woningen in Amsterdam zo lang zijn, kan [gedaagde] ondanks zijn medische situatie niet aanmerking komen voor een urgentie-verklaring. [eiseres] staat daarentegen al 7 jaar op de wachtlijst, zodat zij wellicht snel aan de beurt zal zijn voor een andere woning. Bovendien is [gedaagde] , nadat hij de woning vanwege het vonnis in kort geding gedwongen moest verlaten, dakloos en slaapt hij in zijn auto. Er is geen familie bij wie hij tijdelijk terecht kan. De beslissing over wie het huurrecht van de woning zal krijgen, dient derhalve in zijn voordeel uit te vallen.
8. Nadere standpunten van partijen zullen, voor zover nodig, aan de orde komen bij de beoordeling.
Vordering en verweer in reconventie
9. [gedaagde] vordert in reconventie:- [eiseres] te bevelen om haar medewerking en inspanningsverplichting na te komen om een huurwoning te gaan zoeken voor zichzelf of samen met haar kind;- te bepalen dat het huurrecht aan [gedaagde] wordt verdeeld en dat medehuurderschap van [eiseres] na een periode van een jaar eindigt, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen ander tijdstip;- te bepalen dat [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten.
10. Partijen hebben in de reconventie dezelfde standpunten naar voren gebracht als in de conventie.
Beoordeling
11. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze samen besproken worden.
In conventie en in reconventie
12. De door [gedaagde] bij conclusie van antwoord ingenomen standpunten zijn ingehaald door de tijd. Het is thans duidelijk dat de affectieve relatie tussen partijen is beëindigd en dat zij beiden niet meer met elkaar in het gehuurde kunnen en willen wonen. Daarom komen de vorderingen van beide partijen er op neer dat zij ieder voor zich, met uitsluiting van de ander, voortzetting vorderen van het huurrecht van de woning.
12. Partijen hebben nagelaten te vermelden op welke juridische gronden hun vorderingen zijn gebaseerd, doch de kantonrechter neemt aan dat zij menen dat het bepaalde in art. 7:267 lid 7 BW naar analogie van toepassing is op hun respectievelijke vorderingen. Art. 7:267 lid 7 BW regelt dat de wettelijke medehuurders kunnen vorderen dat de kantonrechter zal bepalen dat een van hen de huurovereenkomst met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zal voortzetten.
12. In het wettelijk stelsel ligt besloten dat degenen die bij het aangaan van de huurovereenkomst gezamenlijk als de contractuele wederpartij van de verhuurder zijn opgetreden, voor de verplichtingen uit die huurovereenkomst tezamen en jegens de verhuurder hoofdelijk aansprakelijk zijn. Een specifieke regeling voor de onderhavige situatie, waarin de affectieve relatie beëindigd is en beide contractuele medehuurders – met uitsluiting van de ander – het huurrecht wensen voort te zetten, ontbreekt. Een oplossing dient te worden gezocht die past in het stelsel van de wet en die zoveel mogelijk aansluit bij de in de wet geregelde gevallen. De positie van de oorspronkelijke contractuele medehuurder verschilt niet zo wezenlijk van die van de persoon die later medehuurder is geworden op grond van een door de verhuurder ingewilligd verzoek, dat aangenomen zou moeten worden dat eerstgenoemde buiten het wettelijk stelsel zou vallen. Het ligt daarom voor de hand om in dergelijke situaties aan te knopen bij het wettelijke medehuurderschap en art. 7:267 lid 7 BW naar analogie toe te passen.
12. Analogische toepassing van art. 7:267 lid 7 BW brengt mee dat beoordeeld zal moeten worden of het belang van [eiseres] dan wel dat van [gedaagde] zwaarder dient te wegen bij behoud van het huurrecht van de woning. Zoals reeds ter zitting aan orde is geweest zal bij die afweging het belang van zoon [naam zoon] van doorslaggevende betekenis zijn. Uit zowel het kort geding vonnis (zie punt 1.4) als uit hetgeen [gedaagde] bij conclusie van antwoord naar voren heeft gebracht, blijkt dat het de bedoeling van partijen is dat de zoon [naam zoon] bij [eiseres] blijft wonen. Dat [gedaagde] wel voor [naam zoon] wil zorgen als het [eiseres] niet lukt een woning voor haar én [naam zoon] te vinden, onderstreept het uitgangspunt van partijen dat het feitelijk de bedoeling is de [naam zoon] bij [eiseres] blijft wonen. In dat kader is het volgende van belang.
12. Gebleken is dat [eiseres] gezien haar plaats op de wachtlijst bij Woningnet niet binnen afzienbare tijd in aanmerking kan komen voor een woning waar zij met [naam zoon] zou kunnen wonen. Eveneens is gebleken dat [eiseres] geen aanspraak kan maken op een urgentie-verklaring als het huurrecht van het gehuurde aan [gedaagde] zou worden toegewezen. Dit betekent dat het hoe dan ook voor [eiseres] nagenoeg onmogelijk zal zijn om binnen een aanvaardbare periode in huisvesting voor haarzelf en [naam zoon] te voorzien indien het huurrecht van het gehuurde aan [gedaagde] wordt toegewezen en zij de woning zou moeten verlaten. Dat leidt tot het oordeel dat gelet op het feit dat het voor een goede ontwikkeling van een kind een stabiele woonomgeving en zekerheid omtrent huisvesting van groot belang is, het huurrecht in het belang van [naam zoon] zal worden toegewezen aan [eiseres] . Daarbij heeft de kantonrechter meegewogen dat [eiseres] voldoende heeft onderbouwd dat zij financieel draagkrachtig genoeg is om de huurpenningen van de woning te kunnen voldoen.
12. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eiseres] zich niet gedraagt als een goede moeder en dat daarom, zo begrijpt de kantonrechter [gedaagde] , de woning aan hem (en [naam zoon] ) toegewezen dient te worden. Dit standpunt wordt echter verworpen. Voor zover in 2012 al een aanwijzing door Buro Jeugdzorg zou zijn gegeven aan [eiseres] om haar gedrag aan te passen, zijn de omstandigheden waaronder dat zou zijn gebeurd onduidelijk en is gesteld noch gebleken dat een dergelijke aanwijzing er toe heeft geleid of thans toe zou moeten leiden dat [naam zoon] niet bij [eiseres] zou kunnen wonen. Bovendien heeft [gedaagde] erkend dat het dossier bij Buro Jeugdzorg is gesloten in 2013/2014 en heeft hij erkend dat thans geen sprake is van enige bemoeienis van de zijde van Buro Jeugdzorg. De kantonrechter heeft derhalve geen aanleiding aan te nemen dat [naam zoon] in dat kader beter bij [gedaagde] zou kunnen wonen dan bij zijn moeder.
12. Overige door [gedaagde] nog ter zitting naar voren gebrachte standpunten omtrent het gedrag van [eiseres] als moeder houden naar het oordeel van de kantonrechter geen verband met de vraag of [eiseres] al dan niet goed zorgt voor [naam zoon] , maar vloeien eerder voort uit de spanningen tussen partijen ten gevolge van het feit dat zij (nog) niet tot (nadere) afspraken (hebben) kunnen komen in het kader van de beëindiging van hun relatie. Die standpunten kunnen derhalve niet leiden tot een ander oordeel.
12. Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat het huurrecht van de woning aan [eiseres] zal worden toegewezen, met uitsluiting van [gedaagde] . Dat dit oordeel met name gelet op de medische geschiedenis van [gedaagde] voor hem zal leiden tot een (zeer) ongewenste situatie, neemt de kantonrechter aan maar kan, afgezet tegen het belang van [naam zoon] , evenmin tot een ander oordeel leiden.
12. Voorgaande leidt er toe dat de eis in conventie wordt toegewezen en de eis in reconventie wordt afgewezen.
12. Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten gecompenseerd.
BESLISSING
De kantonrechter:
In conventie:
bepaalt dat [gedaagde] met ingang van 1 december 2017 niet langer de huurovereenkomst zal voortzetten betreffende de woning aan de [adres] ;
bepaalt dat [eiseres] met ingang van 1 december 2017 de huurovereenkomst betreffende voornoemde woning zal voortzetten;
In reconventie
wijst het gevorderde af;
In conventie en reconventie:
compenseert de proceskosten;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.A.M. Jacobs, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.