Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-03-2014, nr. 200.127.378/01
ECLI:NL:GHARL:2014:1806
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-03-2014
- Zaaknummer
200.127.378/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:1806, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑03‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2014/76
JBPr 2014/57 met annotatie van Mr. P.M. Vos
AR-Updates.nl 2014-0259
VAAN-AR-Updates.nl 2014-0259
Uitspraak 04‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Een magazijnmedewerker is in augustus 2010 op staande voet ontslagen. De werkgever verdacht hem ervan goederen uit het magazijn te hebben verduisterd en via marktplaats.nl te hebben verkocht. Het ontslag op staande voet heeft noch bij de kantonrechter (vonnis 7 september 2011), noch bij het gerechtshof (arrest 3 april 2012) stand gehouden. Op 6 februari 2013 wordt de werknemer door de politierechter bij verstek veroordeeld wegens verduistering in dienstbetrekking. De werkgever heeft daarop een vordering tot herroeping van het arrest van het hof ingediend. Het hof overweegt dat de veroordeling weliswaar geen dwingende bewijskracht heeft, maar wel vrije bewijskracht. De veroordeling rechtvaardigt het sterke vermoeden dat de werknemer de verduistering heeft gepleegd. In dit geval - waarin de werknemer zich vooraf juridisch heeft laten informeren, bewust verstek heeft laten gaan en niet (tijdig) hoger beroep heeft aantekend tegen het vonnis van de politierechter - ligt de veroordeling bij verstek zo dicht aan tegen een strafrechtelijke veroordeling op tegenspraak, dat een en ander volgens het hof voldoende is om de zaak te heropenen. In het vervolg van de procedure zal worden beoordeeld of het arrest van 3 april 2012, geheel of gedeeltelijk, in stand kan blijven.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.127.378/01
(zaaknummer kantongerecht Lelystad 524217 CV EXPL 10-15344)
arrest van de eerste kamer van 4 maart 2014
in de zaak van
Travel Retail Innovations B.V.,
gevestigd te Almere,
eiseres,
hierna: TRI,
advocaat: mr. H. den Besten, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. B. Eskes, kantoorhoudende te Almere.
1. Het verloop van het geding
1.1
Bij exploot van 3 mei 2013 heeft TRI een vordering tot herroeping ex art. 382 Rv ingesteld met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 28 mei 2013. De conclusie van de dagvaarding luidt:
"(…) bij arrest, voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I het arrest d.d. 3 april 2012 met kenmerk 200.096.866/01 te vernietigen c.q. te herzien en te bepalen dat al hetgeen door eiseres aan gedaagde is betaald te vermeerderen met de gemaakte kosten zoals hierboven omschreven in punt 8 door gedaagde aan eiseres terug te betalen zijnde € 18.861,46, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf betaaldatum danwel dagvaarding tot algehele voldoening;
II gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure waaronder de beslagkosten en nasalaris advocaat;"
1.2
Bij conclusie van antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"(…) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, Travel Retail Innovations B.V. niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen dan wel de vorderingen van Travel Retail Innovations B.V. af te wijzen, met haar veroordeling in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen een bedrag aan salaris voor de advocaat van [geïntimeerde]."
1.3
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft TRI twee akten genomen waarbij een aantal producties in het geding zijn gebracht - te weten twee verklaringen van (oud-)medewerkers van TRI alsmede het complete strafdossier inzake de verdenking van [geïntimeerde] van verduistering in dienstbetrekking - en hebben de advocaten van TRI en [geïntimeerde] pleitnotities overgelegd.
1.4
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd, te wijzen op het pleitdossier, aangevuld met de ten pleidooie in het geding gebrachte stukken.
2. De feiten
2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd betwist alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, staat het navolgende tussen partijen vast.
2.2
TRI drijft een onderneming die zich bezig houdt met de groothandel en distributie van hi-tech producten aan luchthavens, duty-free shops en airlines.
2.3
[geïntimeerde] is op 1 december 2009 in dienst getreden van TRI in de functie van magazijnmedewerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden. De arbeidsovereenkomst is met één jaar verlengd tot 1 juni 2011.
2.4
Op 5 augustus 2010 heeft TRI [geïntimeerde] op staande voet ontslagen wegens "het zonder toestemming meenemen van eigendommen van TRI en het verkopen daarvan op www.marktplaats.nl."
2.5
[geïntimeerde] heeft bij brief van 16 augustus 2010 de nietigheid van het ontslag ingeroepen. Nadien heeft [geïntimeerde] zich op de onregelmatigheid van het ontslag beroepen.
2.6
[geïntimeerde] heeft TRI in rechte betrokken en in eerste aanleg in conventie gevorderd (samengevat) veroordeling van TRI tot betaling van achterstallig salaris en vakantietoeslag en tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten.
2.7
TRI heeft verweer gevoerd en in reconventie gevorderd (samengevat) veroordeling van [geïntimeerde] - primair - tot vergoeding van de schade, bestaande uit € 999,- voor tien JBL-speakers, € 500,- (excl. btw) voor de kosten van een extern recherchebureau, € 600,- voor de kosten van het onderzoek in het bedrijf en de kosten van de goederen die door [geïntimeerde] zijn meegenomen, nader op te maken bij staat. Subsidiair vordert TRI betaling van de gefixeerde schadevergoeding.
2.8
Bij vonnis van 7 september 2011 heeft de kantonrechter te Lelystad (in conventie) TRI veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van het nog niet uitbetaalde salaris over augustus 2010 (€ 161,30 bruto), de vakantietoeslag over de maanden juni, juli en augustus 2010 (€ 172,90 bruto) en de gefixeerde schadevergoeding (€ 10.625,80). De vorderingen van TRI in reconventie zijn afgewezen en TRI is door de kantonrechter verwezen in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie.
2.9
Bij arrest van het toenmalige gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 3 april 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:BW0825) is het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, onder veroordeling van TRI in de proceskosten in hoger beroep.
2.10
[geïntimeerde] is gedagvaard om op 6 februari 2013 te verschijnen voor de politierechter te Lelystad. [geïntimeerde] heeft zich gewend tot het Juridisch Loket voor informatie en bijstand. [geïntimeerde] wilde onder meer weten wat het inschakelen van een strafadvocaat zou kosten. [geïntimeerde] heeft aldaar te horen gekregen dat hij wel in aanmerking zou komen voor gefinancierde rechtsbijstand, maar dat hij wel een substantiële eigen bijdrage diende te betalen. Het Juridisch Loket heeft [geïntimeerde] in overweging gegeven de behandeling van zijn zaak in Lelystad te laten schieten, af te wachten wat de uitkomst zou zijn en dan zo nodig, bij een ongunstig resultaat, hoger beroep in te stellen met bijstand van een advocaat.
2.11
De politierechter te Lelystad heeft [geïntimeerde] op 6 februari 2013 bij verstek veroordeeld wegens "verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft", gepleegd "in de periode van 1 mei 2010 tot en met 5 augustus 2010 te Almere". Aan [geïntimeerde] is een geldboete van € 900,- opgelegd, subsidiair 18 dagen hechtenis.
2.12
Bij brief van 27 maart 2013 is [geïntimeerde] door het arrondissementsparket op de hoogte gesteld van zijn veroordeling. [geïntimeerde] heeft geen hoger beroep ingesteld, waardoor het vonnis van de politierechter onherroepelijk is geworden.
3. De beoordeling
3.1
Ten pleidooie is vastgesteld dat de vordering strekt tot herroeping van het arrest van 3 april 2012.
3.2
Ingevolge art. 382 Rv kan een arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, op vordering van een partij worden herroepen (onder meer) indien het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd.
3.3
Het hof stelt voorop dat thans slechts aan de orde is de vraag of een grond voor herroeping van het arrest van 3 april 2012, waarvan gesteld noch gebleken is dat daartegen nog een gewoon rechtsmiddel openstaat danwel daartegen is aangewend, aanwezig is. Indien het hof de voor herroeping aangevoerde grond juist bevindt, wordt het geding met toepassing van art. 387 Rv geheel of gedeeltelijk heropend. Vervolgens zal de zaak - nadat partijen gelegenheid hebben gehad hun stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen - opnieuw worden beoordeeld en beslist. Thans is derhalve nog niet aan de orde of de vordering van TRI, tot veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen zij aan [geïntimeerde] heeft betaald op grond van het vonnis van de kantonrechter en het arrest van het hof, voor toewijzing in aanmerking komt.
3.4
TRI heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd (voor zover thans relevant en samengevat) dat door de onherroepelijke veroordeling van [geïntimeerde] vast staat dat hij bedrog heeft gepleegd in de procedure die is uitgemond in het arrest van het hof van 3 april 2012. Dit zou volgens TRI moeten leiden tot herziening van genoemd arrest en tot veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen TRI op basis van de veroordelingen door de kantonrechter en het hof aan [geïntimeerde] heeft voldaan.
3.5
[geïntimeerde] heeft ten verwere aangevoerd (voor zover thans relevant en samengevat) dat een veroordeling bij verstek (anders dan op tegenspraak) op grond van art. 161 Rv geen dwingende bewijskracht heeft. TRI komt verder ook in deze procedure niet met bewijsmiddelen waaruit zou blijken dat het standpunt van [geïntimeerde] in de eerdere procedures onjuist zou zijn geweest.
3.6
Het standpunt van [geïntimeerde] komt er in essentie op neer dat aan de veroordeling door de politierechter in het geheel geen betekenis kan worden gehecht. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in die opvatting. Het begrip "bedrog" zoals hier aan de orde, dient ruim te worden opgevat. Daaronder kan ook vallen het verzwijgen van feiten die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van de procedure zouden hebben kunnen leiden. De veroordeling van [geïntimeerde] is op zichzelf beschouwd een feit dat, indien dit bij het hof ten tijde van de appelprocedure bekend zou zijn geweest, mogelijk tot een voor TRI gunstige(r) afloop van de procedure had kunnen leiden. Daarbij tekent het hof thans aan dat het hof in de appelprocedure niet op de uitkomst van de strafrechtelijke vervolging van [geïntimeerde] heeft willen wachten, omdat het toen onduidelijk was hoe lang één en ander nog zou gaan duren, terwijl de onderhavige zaak bij het hof zich reeds in een vergevorderd stadium bevond.
3.7
De onherroepelijke veroordeling van [geïntimeerde] voor verduistering in dienstbetrekking heeft dan weliswaar geen dwingende, maar wel vrije bewijskracht. De veroordeling rechtvaardigt minstgenomen het sterke vermoeden dat [geïntimeerde] wel de verduistering heeft gepleegd waarvan TRI hem heeft beschuldigd, maar waarvan zij het bewijs nochtans niet wist te leveren. Daarbij kent het hof ook gewicht toe aan de omstandigheid dat [geïntimeerde], zo blijkt uit de in 2.10 tot en met 2.12 weergegeven feiten, wist wanneer de behandeling van zijn strafzaak zou plaatsvinden en dat hij heeft zich laten informeren over de mogelijkheden om zich met bijstand van een advocaat te verdedigen tegen de aanklacht van het Openbaar Ministerie. [geïntimeerde] heeft - om hem moverende redenen - bewust verstek laten gaan bij de behandeling van zijn strafzaak door de politierechter. Toen [geïntimeerde] de brief van het arrondissementsparket van 27 maart 2013 had ontvangen, was het echter al te laat om hoger beroep in te stellen, aangezien de termijn van veertien dagen al op 6 februari 2013 was aangevangen. [geïntimeerde] heeft blijkbaar niet de moeite genomen om direct na 6 februari 2013 te informeren naar de uitslag, zodat hij tijdig in hoger beroep zou kunnen gaan. Onder deze omstandigheden ligt de veroordeling bij verstek zo dicht aan tegen een strafrechtelijke veroordeling op tegenspraak, dat het vonnis van de politierechter van 6 februari 2013 voor het hof voldoende is om tot het oordeel te komen dat [geïntimeerde] bedrog heeft gepleegd in het geding dat heeft geleid tot het arrest van 3 april 2012.
3.8
Alles bij elkaar genomen oordeelt het hof de aangevoerde grond voor herroeping juist. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen van [geïntimeerde] en van TRI en de invloed die de veroordeling van [geïntimeerde] door de politierechter hierop mogelijk heeft, zal het hof het geding geheel heropenen. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor uitlatingen ex art. 387 Rv, eerst aan de zijde van TRI. Op een roldatum gelegen zes weken nadien zal [geïntimeerde] in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
3.9
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
heropent het geding tussen TRI en [geïntimeerde], bekend onder zaaknummer 200.096.866/01, waarin het hof arrest heeft gewezen op 3 april 2012, geheel;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 15 april 2014 voor uitlatingen ex art. 387 Rv aan de zijde van TRI ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. K.E. Mollema, mr. J.H. Kuiper en mr. R.A. Zuidema en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 4 maart 2014.