Einde inhoudsopgave
Circulaire Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (juridische versie)
Bijlage Wanneer is er sprake van niet tijdig beslissen?
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2019
- Bronpublicatie:
07-01-2019, Stcrt. 2019, 13178 (uitgifte: 20-03-2019, regelingnummer: 2018-0000972168)
- Inwerkingtreding
01-03-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-01-2019, Stcrt. 2019, 13178 (uitgifte: 20-03-2019, regelingnummer: 2018-0000972168)
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
Bestuursrecht algemeen / Besluit (algemeen)
Bestuursprocesrecht / Algemeen
‘Niet tijdig beslissen’ wil zeggen dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit de beslistermijn heeft overschreden. Hieronder wordt kort ingegaan op de Awb-beslistermijnen voor de primaire fase (aanvraag) en de fase van bezwaar en administratief beroep.
Wettelijke en redelijke termijn
Bij een aanvraag
De hoofdregel is dat een bestuursorgaan moet beslissen binnen een wettelijke termijn of bij ontbreken daarvan binnen een redelijke termijn (art. 4:13, eerste lid, van de Awb).
De wettelijke termijn is een vaststaande termijn. Er zij op gewezen dat op wettelijke beslistermijnen in beginsel de Algemene termijnenwet van toepassing is. Deze wet is van overeenkomstige toepassing verklaard op verordeningen van provincies, gemeenten en waterschappen, tenzij in die verordeningen anders is bepaald. Dat betekent dat in beginsel een beslistermijn (met uitzondering van een in een ministeriële regeling of in een regeling van een zelfstandig bestuursorgaan opgenomen termijn) die eindigt in het weekend of op een erkende feestdag, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende werkdag.
Bij gebrek aan een wettelijke termijn, geldt een redelijke termijn. Wat een redelijke termijn is, is afhankelijk van de soort beslissing en kan enkele weken of maanden zijn, maar in uitzonderlijke gevallen zelfs enkele dagen. De redelijke termijn is in ieder geval na acht weken verstreken, indien het bestuursorgaan in de acht weken na ontvangst van de aanvraag tot het geven een beschikking a) geen beschikking heeft gegeven en b) geen redelijke termijn heeft gesteld waarbinnen de aanvrager de beschikking wél tegemoet mag zien (art. 4:13, tweede lid, van de Awb).
Wanneer het bestuursorgaan na ontvangst van een aanvraag een redelijke termijn heeft genoemd waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien, moet in ieder geval binnen deze termijn worden beslist. Déze termijn hoeft geen acht weken te zijn. Met een dergelijke mededeling kan het bestuur aangeven dat de beslistermijn langer is dan acht weken, met dien verstande dat een belanghebbende op grond van art. 6:2 Awb bezwaar kan maken, indien hij van mening is dat een door het bestuursorgaan medegedeelde termijn niet redelijk is. De aanvrager kan een door het bestuur medegedeelde redelijke termijn niet met een ingebrekestelling aanvechten.
De aanvrager kan, wanneer hij of zij van mening is dat de redelijke termijn verstreken is, een ingebrekestelling sturen met de mededeling dat de beslistermijn verstreken is. Het bestuursorgaan heeft in zo’n geval in beginsel twee weken om alsnog een beslissing te nemen. Wanneer dit niet gebeurt, begint de dwangsom automatisch te lopen en kan de aanvrager direct beroep instellen.
Dit betekent dat de aanvrager al na enkele dagen, wanneer hij of zij meent dat de redelijke termijn verstreken is, het bestuursorgaan in gebreke kan stellen wegens het niet tijdig beslissen. Een redelijke termijn is immers afhankelijk van de soort beslissing en kan enkele weken of maanden zijn, maar in uitzonderlijke gevallen zelfs dagen.
Wanneer het bestuursorgaan deze ingebrekestelling ontvangt, staan de volgende mogelijkheden open:
- 1.
Het bestuursorgaan kan binnen twee weken een beslissing nemen. Hiermee voorkomt het bestuursorgaan dat een dwangsom betaald moet worden én wordt direct beroep voorkomen.
- 2.
Wanneer het bestuursorgaan niet binnen twee weken een beslissing kan nemen, kan het bestuursorgaan mededelen dat de redelijke termijn nog niet verstreken is. In dat geval is het, wanneer beroep wordt aangetekend, aan de bestuursrechter om te bepalen wat de redelijke termijn is.
Bij bezwaar en administratief beroep
De termijnen die gelden voor de fase van bezwaar zijn opgenomen in art. 7:10 van de Awb. De termijn om te beslissen op een bezwaarschrift is 6 weken of – indien een bezwaaradviescommissie is ingesteld – 12 weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Bij administratief beroep moet het beroepsorgaan binnen 16 weken beslissen (art. 7:24, eerste lid, van de Awb). Indien het beroepsorgaan behoort tot dezelfde rechtspersoon als het bestuursorgaan tegen welks besluit het beroep is gericht, beslist het binnen 6 weken of – indien een adviescommissie is ingesteld – binnen 12 weken (art. 7:24, tweede lid, van de Awb).
Verdagen en verlengen van de beslistermijn
Soms heeft de wetgever voorzien in een verlengings- en/of verdagingsmogelijkheid. De Awb geeft de volgende mogelijkheden tot verdagen en verlengen bij bezwaar en administratief beroep.
Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken – tien weken bij administratief beroep, indien het beroepsorgaan niet behoort tot dezelfde rechtspersoon als het bestuursorgaan – verdagen (art. 7:10, derde lid, en 7:24, vierde en vijfde lid, van de Awb).
Verder uitstel is mogelijk voor zover:
- –
alle belanghebbenden daarmee instemmen,
- –
de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of
- –
dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften (art. 7:10, vierde lid, en 7:24, zesde lid, van de Awb).
Indien de beslistermijn wordt verdaagd of verlengd, doet het bestuurs- of beroepsorgaan hiervan schriftelijke mededeling aan belanghebbenden (art. 7:10, vijfde lid, en 7:24, zevende lid, van de Awb).
Opschorten van de beslistermijn
Bij een aanvraag
De beslistermijn voor aanvragen wordt opgeschort:
- 1)
de dag nadat het bestuursorgaan de aanvrager heeft uitgenodigd de aanvraag op grond van art. 4:5 Awb aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (art. 4:15, eerste lid, onder a, van de Awb);
- 2)
de dag nadat het bestuursorgaan de aanvrager mededeelt dat het wacht op voor de beslissing noodzakelijke informatie uit het buitenland, tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is (art. 4:15, eerste lid, onder b, van de Awb);
Toelichting: Het bestuursorgaan kan een beslissing niet ongelimiteerd uitstellen omdat het wacht op informatie uit het buitenland. De termijn gaat weer lopen als verder uitstel niet meer redelijk is. Wanneer verder uitstel niet meer redelijk is, zal afhangen van het geval.
- 3)
gedurende de termijn waarvoor de aanvrager schriftelijk met uitstel heeft ingestemd (art. 4:15, tweede lid, onder a, van de Awb);
- 4)
zolang de vertraging in de besluitvorming aan de aanvrager kan worden toegerekend (art. 4:15, tweede lid, onder b, van de Awb);
Toelichting: Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer het bestuursorgaan niet tijdig kan beslissen, doordat de aanvrager een dag voor afloop van de beslistermijn omvangrijke pakketten met aanvullende gegevens opstuurt of bij herhaling om uitstel van een hoorzitting of een nader onderzoek vraagt.
- 5)
zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staats is een beschikking te geven (art. 4:15, tweede lid, onder c, van de Awb).
Toelichting: Bij overmacht moet het gaan om een onmogelijkheid om te beslissen die veroorzaakt wordt door abnormale en onvoorziene omstandigheden, die vallen buiten de invloeds- en risicosfeer van het bestuursorgaan. Het volledig afbranden of onder water lopen van een gemeentehuis is een voorbeeld van overmacht. Ziekteverzuim en administratieve of organisatorische problemen binnen de invloedssfeer van het bestuursorgaan rechtvaardigen daarentegen niet een beroep op overmacht.
Bij de opschortingsgronden 1, 2 en 3 vindt altijd communicatie plaats en weet de aanvrager dus dat de beslistermijn is opgeschort. In de gevallen 1 en 3 is de aanvrager door de communicatie over de aanvang van de opschorting tevens op de hoogte van het einde van de opschorting. In het geval onder 5 moet het bestuursorgaan aan de aanvrager mededelen dat de beslistermijn is opgeschort, en daarbij aangeven binnen welke termijn een besluit wél tegemoet kan worden gezien (art. 4:15, derde lid, van de Awb). In de gevallen 2, 4 en 5 is aanvullend bepaald dat het bestuursorgaan de aanvrager mededeelt dat de opschorting eindigt, en daarbij vermeldt binnen welke termijn alsnog een besluit moet worden gegeven (de resterende beslistermijn).
Bij bezwaar en administratief beroep
De beslistermijn voor bezwaar- en administratief beroepschriften wordt opgeschort vanaf de dag nadat het bestuursorgaan de indiener heeft uitgenodigd het bezwaar of administratief beroep op grond van art. 6:6 Awb aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (art. 7:10, tweede lid, en 7:24, derde lid, van de Awb).
Samenloop
In sommige gevallen kan sprake zijn van samenloop tussen opschorting en verdaging. Ter illustratie volgt hiervan een voorbeeld. Stel de beslistermijn van beschikking X is zes weken, met de mogelijkheid van verdaging van nog eens twee weken. Als bij de ontvangst van de aanvraag wordt geconstateerd dat een aanvraag onvolledig is (art. 4:5 Awb), biedt het bestuursorgaan de aanvrager de mogelijkheid de aanvraag binnen vier weken aan te vullen. Hiervan wordt na 13 dagen gebruik gemaakt.
1 oktober: indiening aanvraag (einde termijn: 1 oktober + 6 weken = 12 november).
4 oktober: bestuursorgaan biedt de gelegenheid aan te vullen.
17 oktober: ontvangst aanvulling.
Opschorting beslistermijn: 12 november + 13 dagen = 25 november. Dat betekent dat het bestuursorgaan tot 25 november de tijd heeft gebruik te maken de oorspronkelijke beslistermijn te verdagen. Als op 25 november geen beschikking is genomen en niet is verdaagd, is in dit voorbeeld sprake van niet tijdig beslissen. Is wel tijdig verdaagd, dan is na 9 december sprake van niet tijdig beslissen.