HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316. Verwijzing naar dit arrest onder meer in HR 19 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:69, NJ 2021/40.
HR, 11-10-2022, nr. 21/00897
ECLI:NL:HR:2022:1412
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-10-2022
- Zaaknummer
21/00897
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1412, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑10‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:745
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:1641
ECLI:NL:PHR:2022:745, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 30‑08‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1412
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Steekincident onder vrachtwagenchauffeurs. Poging tot doodslag door op kerstavond in 2018 te Uithoorn een ander twee maal met kracht met mes in buik te steken en met mes in het hoofd te steken. Noodweer. Heeft hof verwerping van beroep op noodweer begrijpelijk en toereikend gemotiveerd? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00897
Datum 11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 maart 2021, nummer 23-000399-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.L. L'Homme, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en elf maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2022.
Conclusie 30‑08‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Steekincident vrachtwagenchauffeurs (poging tot doodslag). Het eerste middel dat klaagt over een onvoldoende of onbegrijpelijke verwerping van een beroep op noodweer faalt. Het hof kon oordelen dat verdachte pas door de anderen is overmeesterd na het steekincident en dat daarmee een feitelijke grondslag voor de noodweersituatie ontbreekt. Het tweede middel dat klaagt over de overschrijding van de redelijke (inzend)termijn slaagt. De conclusie strekt tot strafvermindering en verwerping van het beroep voor het overige.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/00897
Zitting 30 augustus 2022
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 2 maart 2021 door het Gerechtshof Amsterdam wegens 1 primair: “poging tot doodslag“ en 2 primair “zware mishandeling”, veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, als nader in het arrest opgenomen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J.L. L'Homme, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het hof het met betrekking tot het eerste feit gevoerde noodweerverweer niet begrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op of omstreeks 25 december 2018 te Uithoorn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven , met dat opzet
- tweemaal met kracht met een mes in de buik van [benadeelde] heeft gestoken en
- met een mes in het hoofd van [benadeelde] heeft gestoken.”
5. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover van belang voor de beoordeling van het middel, op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Omdat [benadeelde] zo dichtbij stond denk ik dat hij meerdere malen met het mes in zijn buik is geraakt.
Toen hij bukte is zijn hoofd misschien ook geraakt.
2. Een proces-verbaal van aangifte (met als bijlagen vier foto’s) met nummer PL 1300-2018262196-1 van 27 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [ongenummerde pagina’s].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 december 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van aangever [benadeelde] :
Feit: doodslag/moord (poging)
Plaats delict: [a-straat 1] , [plaats] , binnen de gemeente Uithoorn
Pleegdatum/tijd: 25 december 2018 te 00:02 uur
Ik zal u vertellen wat er gebeurd is. Ik werk als vrachtwagenchauffeur. Gisteren heb ik mijn vrachtwagen op de [a-straat ] geparkeerd in Uithoorn. Mijn collega’s hebben mij uitgenodigd Kerst met ze te vieren. Ik ben met ze meegegaan naar hun kamer. In hun kamer verblijven alleen chauffeurs uit Litouwen. Tegenover hun kamer verblijven chauffeurs uit Polen.
Gisteren (het hof begrijpt: 24 december 2018) waren twee confrontaties geweest met [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: de [verdachte] . Een van de twee confrontaties was omstreeks 23:00 uur of 23:30 uur. Op een gegeven moment moest ik nodig naar het toilet. De toiletten in de kamers zijn gezamenlijk. Ik ben dus naar de kamer van de Poolse chauffeurs geweest teneinde te toiletteren. Ik zag dat [betrokkene 1] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 1] ) in de tussentijd achter mij aanliep. Ik hoorde in het toilet een woordenwisseling tussen [betrokkene 1] en [verdachte] . Toen ik uit het toilet kwam vroeg ik of ze hiermee wilden stoppen. Ik ben tussen beiden in gaan staan teneinde [verdachte] en [betrokkene 1] uit elkaar te halen en te doen stoppen. Ik zag dat [verdachte] door de alcohol ontspoord was. Ik zag dat hij door bleef schelden en vervolgens een mes pakte uit de keukenlade. Ik zag dat het mes ongeveer 20 à 30 centimeter lang was. Ik zag dat [verdachte] doordraaide en met het mes begon te zwaaien. Ik stond best dicht bij [verdachte] , omdat ik tussen beiden in stond. Ik zag dat [verdachte] mij neerstak in mijn buik. Ik zag dat hij mij tweemaal in het midden van mijn buik neerstak. Vervolgens zag ik dat [verdachte] mij met het mes in mijn hoofd stak. Op het moment dat [verdachte] mij neerstak stond ik in het midden van de kamer.
Bij deze doe ik aangifte van poging doodslag. Ik heb niemand toestemming gegeven voor het plegen van dit feit.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2018262196 van 26 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 15 tot en met 17].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 26 december 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 1] :
Uit kamer 44T kwam dus het lawaai. Ik kwam kijken wat er aan de hand was. Ik zag [betrokkene 2] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 2] ) in de badkamer met bloed uit zijn neus. In de Poolse taal waren ze (het hof begrijpt: [betrokkene 2] en de verdachte) ruzie aan het maken.
[verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: de [verdachte] ) stond in de kamer
waar [betrokkene 2] zijn neus zat schoon te maken van het bloed. [verdachte] had een agressieve houding naar mij. Er ging een uur voorbij na de eerste ruzie. Later hoorden we weer enorm gebonk. Samen met [benadeelde] (het hof begrijpt hier en hierna: [benadeelde] ) heb ik voor de tweede keer gekeken wat er aan de hand was. [benadeelde] ging toen naar de wc van [verdachte] in kamer 44S (het hof begrijpt: kamer 44T).
Ik zei tegen [verdachte] : “Ga slapen als je zo dronken bent, ga je eigen vrachtauto in.”
Toen kwam er een heftige woordenwisseling tussen ons. [verdachte] liep naar mij toe alsof hij iets wilde doen. Ik gooide/duwde hem uit zelfverdediging op de grond. [benadeelde] kwam uit de wc en [benadeelde] haalde ons uit elkaar. Toen draaide [verdachte] helemaal door. Op dat moment viel [verdachte] mij weer aan. [betrokkene 2] en [benadeelde] haalden ons uit elkaar. Ik stond iets verderop bij de deur op dat moment.
[verdachte] werd zo wild, de situatie liep uit de hand. Toen rende ik naar mijn kamer zodat ik mijn telefoon kon pakken.
Ik zag heel snel dat het hoofd van [benadeelde] met bloed zat. Toen schreeuwde ik dat er politie moest
komen. Mijn collega’s kwamen binnen om te kijken wat er aan de hand was.
(…)”
6. Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen, omdat sprake is geweest van een noodweersituatie. De verdachte werd volgens de raadsman door een groep mannen belaagd en mishandeld, waarop de verdachte een mes pakte en daarmee zwaaide om zichzelf te verdedigen.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op de avond van 24 op 25 december 2018 vierden een groep vrachtwagenchauffeurs van Poolse en Litouwse komaf kerstavond in portacabins in [plaats] , gemeente Uithoorn. De verdachte en [betrokkene 2] , beiden van Poolse afkomst, verbleven in portacabin 44T. De Litouwse vrachtwagenchauffeurs [benadeelde] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] , vierden hun kerstavond in de aangrenzende portacabin 44S. Op enig moment die avond ontstond een ruzie tussen de verdachte en [betrokkene 2] , waarbij de verdachte [betrokkene 2] een kopstoot gaf, als gevolg waarvan [betrokkene 2] zijn neus brak. Enige tijd na het kopstoot-incident hoorden de Litouwers opnieuw kabaal vanuit de portacabin van hun buren. [benadeelde] en [betrokkene 1] namen polshoogte. Er ontstond ruzie tussen de verdachte en [betrokkene 1] , waarop [benadeelde] hen beiden uit elkaar haalde. [betrokkene 2] verliet portacabin 44T om de anderen te halen omdat hij hulp nodig had. Ook [betrokkene 1] ging terug naar portacabin 44S om de politie te bellen. De verdachte en [benadeelde] bleven in portacabin 44T achter.
Vervolgens begaven [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 1] en [betrokkene 5] zich naar portacabin 44T.
[betrokkene 5] verklaart dat hij de verdachte en [benadeelde] op bed zag zitten en dat de verdachte ‘helemaal
doorgedraaid was’. Volgens zowel [betrokkene 5] als [betrokkene 4] sprong de verdachte van het ene naar het andere bed, pakte hij een mes uit de keukenla en begon ermee te zwaaien. [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] hebben de verdachte vervolgens overmeesterd. Er werd geprobeerd de verdachte het mes afhandig te maken, waarbij [betrokkene 5] verklaart dat dit een blauw mes betrof. Tijdens het afpakken van het mes heeft [betrokkene 2] een snijwond in zijn hand opgelopen. Het afgepakte mes is daarop naar buiten gegooid.
Buiten de portacabin is een blauw broodmes (AALV8392NL) gevonden, waarop na onderzoek DNA-materiaal van [betrokkene 2] is aangetroffen op zowel het heft als het lemmet van dat mes. Binnen is een mes met zwart heft (AALV8393NL) aangetroffen, dat na onderzoek DNA-materiaal van [benadeelde] bleek te bevatten.
Op basis van het voorgaande concludeert het hof dat de verdachte het letsel in de buik van [benadeelde] heeft toegebracht met het mes met het zwarte heft dat binnen is aangetroffen. Het hof ziet zich met name gesterkt in die overtuiging, nu het DNA-materiaal van [benadeelde] op de punt van het lemmet van dat mes is aangetroffen, hetgeen past bij het steekletsel in de buik en het hoofd van [benadeelde] . Geen enkele getuige heeft waargenomen dat de verdachte op het moment dat hij werd overmeesterd een of meer stekende bewegingen heeft gemaakt. Dit onderbouwt de verklaring van de aangever, dat hij door de verdachte werd gestoken op het moment dat hij tussen de verdachte en [betrokkene 1] in is gaan staan teneinde hen uit elkaar te halen. Dit moment is, zoals hiervoor overwogen, gelegen voor het moment dat de Litouwers de portocabin van de verdachte binnenkwamen en de verdachte overmeesterden.
Dat de Litouwers vervolgens hebben gezien dat de verdachte een mes pakte en daarmee zwaaide doet aan het voorgaande niet af, nu dit - als reeds overwogen - een ander mes betrof.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de door de verdediging aan het beroep op noodweer ten grondslag gelegde situatie - kort gezegd inhoudende dat de verdachte door de groep mannen werd belaagd en mishandeld - heeft plaatsgevonden nadat de verdachte [benadeelde] met het mes met het zwarte heft heeft gestoken. Het verweer gaat dan ook uit van een onjuiste feitelijke gang van zaken, zodat de grondslag aan het verweer is komen te ontvallen. Nu ook anderszins niet van een noodweersituatie is gebleken, wordt het verweer verworpen.”
7. In het, ook door de steller van het middel aangehaalde overzichtsarrest van de Hoge Raad van 22 maart 20161.is het volgende overwogen:
“3.1.2. Indien door of namens de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces of putatieve noodweer is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Dan zal hij moeten onderzoeken of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer is voldaan. In dat verband kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten, al behoeft de omstandigheid dat een verdachte de hem tenlastegelegde gedraging ontkent, niet zonder meer aan het slagen van een subsidiair gedaan beroep op noodweer(exces) in de weg te staan.
Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen.
Indien de rechter het beroep verwerpt, dient hij duidelijk te maken of hij de door of namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep niet kan doen slagen.”
8. Onlangs verduidelijkte de Hoge Raad deze rechtspraak nog als volgt2.:
“ 2.3.1 Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer.
2.3.2 Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd. Als de verdachte in dit verband weigert te antwoorden op nadere vragen met betrekking tot de door of namens hem gestelde gang van zaken, mag de rechter die omstandigheid in zijn beoordeling betrekken.
2.3.3 Voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Ter verduidelijking van eerdere rechtspraak merkt de Hoge Raad hierover het volgende op. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
2.3.4 Wanneer de rechter de feitelijke toedracht van het beroep niet aannemelijk geworden acht, verwerpt hij het beroep. Ook wanneer hij oordeelt dat de door hem aannemelijk geachte feitelijke toedracht het beroep niet kan doen slagen omdat niet aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat beroep is voldaan, verwerpt hij het beroep. De rechter kan overigens het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep achterwege laten, als hij tot het oordeel komt dat – veronderstellenderwijs uitgaand van de aannemelijkheid van de gestelde feitelijke toedracht – het beroep niet kan slagen. Wel moet uit de uitspraak volgen op welke grond de verwerping berust.”
9. Het eerste middel dat uitsluitend de onvoldoende dan wel onbegrijpelijke motivering van de verwerping van het beroep op noodweer betreft is vooral een herhaling van zetten uit de feitelijke instanties. Daar is namelijk gewezen op de verklaringen van [betrokkene 5] en [betrokkene 4] . De verklaringen van deze beide Litouwers zijn niet voor het bewijs gebezigd, maar wel betrokken bij de verwerping van het beroep op noodweer. De bewijsmotivering wordt in cassatie niet bestreden zodat vaststaat dat verdachte [benadeelde] tweemaal met kracht met een mes in de buik heeft gestoken en ook met een mes in het hoofd heeft gestoken. Het middel zelf bestrijdt de (motivering van de) bewezenverklaring niet, terwijl de toelichting op het middel dat in ieder geval niet duidelijk en stellig doet. Voor zover in de toelichting op het middel een poging wordt gedaan het bewezenverklaarde opnieuw ter discussie te stellen ga ik daaraan voorbij nu - als gezegd - van een duidelijke en stellige klacht tegen de motivering van de bewezenverklaring geen sprake is. Kortom uitgangspunt bij de bespreking van het middel is dat er van steken (en niet alleen zwaaien met een mes) en van opzet op de dood sprake is.
10. De feitelijke grondslag van het gevoerde noodweerverweer wordt in de toelichting op het middel (onder 8 van de cassatieschriftuur) als volgt (en naar ik meen juist) samengevat:
“De verdediging van rekwirant heeft daarbij specifiek verwezen naar de verklaringen van [betrokkene 5] en [betrokkene 4] , die de lezing van rekwirant zouden bevestigen: rekwirant zou een mes hebben gepakt nadat hij geconfronteerd werd met een overmacht aan personen. Voorts wordt er in de pleitnota van de raadsman van rekwirant gewezen op het gegeven dat [benadeelde] heeft verklaard een sigaretje te zijn gaan roken nadat hij zou zijn gestoken, hetgeen de vraag doet rijzen of de volgorde der gebeurtenissen in deze verklaring wel klopt. Dat zou temeer gelden nu voorafgaand aan de situatie de drank 'rijkelijk zou zijn gevloeid' en dat er 'in het algemeen veel gaten in de herinneringen zitten'.”
11. In feitelijke aanleg zijn door de raadsman blijkens de overgelegde pleitnota enkele passages uit onder meer de verklaringen van [betrokkene 5] en [betrokkene 4] ten grondslag gelegd aan het beroep op noodweer. Ik citeer de pleitnota:
“ [betrokkene 5]
27/12/2018
[betrokkene 5] geeft een hele andere lezing. Hij verklaart dat er chaos was in de andere kamer en dat hij met [betrokkene 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] daar naar toe ging. Hij zag [benadeelde] en [verdachte] op bed zitten. Dan vraagt hij wat er aan de hand is en dat [verdachte] dan opeens over het bed springt naar het keukengedeelte rent en daar één of meer messen uit de la pakt, waar hij mee zwaait. Vervolgens wordt [verdachte] door [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] overmeesterd. Cruciaal in deze verklaring is dat [betrokkene 5] ziet dat [verdachte] een mes pakt en dat op dat moment iedereen aanwezig is in de kamer. Tevens is cruciaal dat hij [verdachte] en [benadeelde] op het bed ziet zitten voordat [verdachte] naar het keukengedeelte rende om één of meer messen te pakken.
RC
[betrokkene 5] blijft bij zijn verklaring van 27/12/2018. Hij verklaart die avond weinig te hebben gedronken. Hij beschrijft gedetailleerd de volgorde der dingen. De verwondingen van [verdachte] kan hij niet verklaren.
[betrokkene 4]
27/12/2018
Deze getuige bevestigt de lezing van [betrokkene 5] . Gedetailleerd verklaart hij hoe ze met z'n allen naar de kamer gingen en wat zich daar afspeelde. Hij ziet [verdachte] het mes pakken uit de la in het keukengedeelte en hij beschrijft ook het moment waarop volgens hem [benadeelde] werd geraakt, namelijk toen [verdachte] zwaaiend met het mes op hem, [betrokkene 4] kwam afgelopen., [betrokkene 4] blijft bij zijn politieverklaring. Ook hij kan het letsel van [verdachte] niet verklaren.”
12. De motivering van de verwerping van het beroep op noodweer zou in het bijzonder tekort schieten omdat het hof aan de verklaringen van [betrokkene 5] en [betrokkene 4] is voorbij gegaan. In het kader van de motivering van de verwerping van het verweer heeft het hof vastgesteld dat verdachte door een aantal personen is overmeesterd. Namens verdachte is gesteld dat hij zich daartegen heeft verdedigd met een mes waardoor [benadeelde] is gewond geraakt. De verdediging impliceert dat de overmeestering van verdachte een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf als bedoeld in art. 41, eerste lid, Sr oplevert. Dat is - wat kort gezegd - uitsluitend relevant als die overmeestering vooraf is gegaan aan het steken van [benadeelde] .
13. Het hof heeft echter vastgesteld dat het overmeesteren van verdachte plaatsvond na het steken van [benadeelde] . Ik zie niet in dat de verklaring van [betrokkene 5] uitsluitend zo kan worden gelezen dat [benadeelde] bij gelegenheid van het overmeesteren van verdachte door hem is gestoken. Deze verklaring sluit niet uit dat [benadeelde] al eerder was gestoken met het mes met het zwarte heft dat binnen is gevonden en dat het zwaaien met het blauwe mes dat buiten is gevonden daarna heeft plaatsgevonden en dat verdachte pas na dat zwaaien met het blauwe mes is overmeesterd. De verklaring van [betrokkene 4] maakt dit niet anders. Immers niet is uitgesloten dat allen aanwezig waren in portacabin 44T op het moment dat [benadeelde] werd gestoken en [betrokkene 4] het zo heeft ervaren dat verdachte op hem afkwam alvorens hij [benadeelde] stak. Ook deze verklaring impliceert niet dat het steken van [benadeelde] plaatsvond als ogenblikkelijke reactie op het overmeesteren van verdachte.
14. Zo bezien is de motivering van de verwerping van het beroep op noodweer niet onbegrijpelijk of onvoldoende. Het hof kon oordelen dat de feitelijke grondslag voor een noodweersituatie ontbreekt nu het overmeesteren van verdachte plaatsvond nadat [benadeelde] is gestoken. De verwerping van het verweer getuigt niet van miskenning van de onder de randnummers 7 en 8 hierboven weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad. Dat in feitelijke aanleg de volgorde van in verklaringen gerelateerde gebeurtenissen in nogal algemene bewoordingen is betwist, maakt dit niet anders nu de feitenrechter ook bij het waarderen van de aannemelijkheid van bij de verwerping van een verweer gebezigde verklaringen nu eenmaal een bepaalde mate van vrijheid heeft die in ieder geval niet wordt beperkt door in feitelijke aanleg door de verdediging naar voren gebrachte algemeenheden.
15. Het eerste middel is kansloos.
16. Het tweede middel klaagt over de overschrijding van de inzendtermijn van de stukken naar de Hoge Raad. Dit middel is terecht voorgesteld, nu tussen het instellen van cassatie op 3 maart 2021 en de binnenkomst van het dossier bij de Hoge Raad op 30 november 2021 meer dan acht maanden3.zijn verstreken. Dit dient te leiden tot strafvermindering aan de hand van de gebruikelijke maatstaf.
17. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering en het tweede middel is terecht voorgesteld.
18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑08‑2022
HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:417, NJ 2022/178.
De verdachte is niet preventief gedetineerd in deze zaak.