Rb. 's-Hertogenbosch, 03-12-2010, nr. 01/845106-10
ECLI:NL:RBSHE:2010:BO6037, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
03-12-2010
- Zaaknummer
01/845106-10
- LJN
BO6037
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2010:BO6037, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 03‑12‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BV6336, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2014:1772, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 03‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Schietpartij bij Praxis in Den Bosch. De rechtbank acht anders dan de officier van justitie en de verdediging moord bewezen. Mede op grond van een onderzoek door een NFI-deskundige acht de rechtbank bewezen dat verdachte tweemaal heeft geschoten en ook de tweede keer bewust een schot heeft afgevuurd. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van voorarrest en tot betaling van schade aan de nabestaanden van het slachtoffer.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845106-10
Datum uitspraak: 03 december 2010
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de penitentiair inrichting (Huis van Bewaring) te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 augustus 2010 en 19 november 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 mei 2010.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 26 augustus 2010 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 01 maart 2010 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte op 1 maart 2010 met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen in de borst, in elk geval het
lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]
op 2 maart 2010 is overleden
(artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht);
- 2.
hij op of omstreeks 01 maart 2010 te 's-Hertogenbosch een of meer wapens van
categorie III, te weten een pistool (merk Ruger, type P85 MK II), voorhanden
heeft gehad
(artikel 26 Wet wapens en munitie).
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Vaststaande feiten .
Verdachte is op 1 maart 2010 als bestuurder van een Peugeot naar het parkeerterrein van bouwmarkt Praxis te ’s-Hertogenbosch gegaan. Hij had daar een ontmoeting met [slachtoffer]. Verdachte heeft op enig moment een pistool uit zijn auto gepakt, heeft het wapen voor de ogen van [slachtoffer] doorgeladen en heeft daarmee van korte afstand geschoten in de richting van [slachtoffer] . [slachtoffer] is door een kogel geraakt in de borst en als gevolg hiervan is [slachtoffer] overleden / .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte twee maal opzettelijk geschoten heeft maar acht onvoldoende bewijs voor moord aanwezig. Zij concludeert dat verdachte in tweede instantie alsnog richting de romp van [slachtoffer] heeft geschoten maar dat dit tweede schot niet het gevolg was van kalm beraad na het lossen van het eerste schot en er dus geen sprake is van moord maar van doodslag.
Voorts acht zij bewezen dat verdachte opzettelijk een vuurwapen aanwezig heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte concludeert dat verdachte geen opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] en ook niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou komen te overlijden. Dit dient volgens de raadsman tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde te leiden. Voor zover de rechtbank opzet wel aanwezig acht stelt de raadsman dat er geen sprake is van kalm beraad en rustig overleg en er dus geen sprake kan zijn van moord. De raadsman acht het wapenbezit bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank gaat uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Op maandag 1 maart 2010 omstreeks 14.15 uur kwam bij de meldkamer van politie te
’s-Hertogenbosch de melding binnen dat er een schietpartij had plaatsgevonden op het parkeerterrein bij bouwmarkt Praxis in 's-Hertogenbosch. Een man zou daarbij gewond zijn geraakt. De dader van de schietpartij was weggereden in een zwarte Peugeot 207 personenauto. Als signalement van de dader werd opgegeven: een flinke man met donker, krullerig haar, een getint uiterlijk, leeftijd 30 à 40 jaar, gekleed in een spijkerbroek en een zwart jack .
Naar aanleiding van deze melding gingen politieambtenaren naar de Praxis in
's-¬Hertogenbosch. Zij arriveerden daar omstreeks 14.20 uur. Zij zagen op het parkeerterrein een Mercedes staan. Op de bestuurdersstoel zat een gewonde man.
Naast het voertuig zat een getuige. Het slachtoffer was volgens de getuige in zijn borst geschoten. Het slachtoffer werd door de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis. Tegenover het medische personeel verklaarde het slachtoffer toen[slachtoffer] te zijn uit Uden .
Op de plaats van het schietincident werden twee 9 mm. hulzen aangetroffen en voorzien van spoor-identificatienummer SIN AABR6417NL en SIN AABR6418NL. Op de bestrating werd een beschadiging aangetroffen welke mogelijk veroorzaakt is door een afgeketst projectiel. Onder de Mercedes werd een gedeformeerde kogel aangetroffen (SIN AABR6416NL) .
Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer op 2 maart 2010 is overleden .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard:
Ik had een geschil met [slachtoffer] over een geldbedrag dat ik nog van hem tegoed had.
Op 1 maart 2010 heb ik met [slachtoffer] een afspraak gemaakt om elkaar die dag bij de Praxis te ontmoeten. Ik heb een wapen meegenomen. Op de parkeerplaats bij de Praxis ontstond een handgemeen en werd ik bedreigd door [slachtoffer]. Ik zag [slachtoffer] naar zijn auto lopen. Ik dacht dat hij een wapen zou gaan halen. Ik ben toen naar mijn auto gelopen, heb het wapen gepakt en ben omgedraaid. Ik zag dat [slachtoffer] geen wapen in zijn handen had. Hij kwam steeds dichterbij en riep: “Schiet dan, schiet dan, ik schiet je kapot”. Toen heb ik het wapen voor de neus van [slachtoffer] doorgeladen en met mijn wapen een schot afgevuurd in de richting van de benen van [slachtoffer] .
Verdachte heeft op 4 maart 2010 bij gelegenheid van zijn verhoor door de rechter-commissaris verklaard dat hij zich herinnert dat het wapen afging en zag dat [slachtoffer] met één van zijn handen naar zijn borst greep en in elkaar zakte. Hij heeft ook verklaard dat hij daarop is weggereden, het wapen uit de auto heeft gegooid en even later is aangehouden .
Verdachte heeft op 4 maart 2010 bij de politie verklaard dat hij in de ochtend van 1 maart 2010 het wapen, een Ruger 9 mm. met daarin een aantal patronen, in de auto heeft gelegd .
Verdachte heeft de politie aangewezen waar hij het vuurwapen zou hebben weggegooid.
De politie heeft het wapen op de aangewezen plaats aangetroffen. Het wapen kwam overeen met het door verdachte genoemde merk en type (Ruger, 9 mm.) . Het wapen is voorzien van sporennummer SIN AAAP3499NL en verzonden naar het NFI .
Het wapen en de aangetroffen munitiedelen zijn door het NFI onderzocht. Het wapen met sporennummer SIN AAAP3499NL betreft een semi-automatisch pistool van het merk Ruger, model P85 MKII, kaliber 9 mm parabellum. De twee hulzen met sporennummer SIN AABR6417NL en SIN AABR6418NL zijn van het kaliber 9 mm parabellum, voorzien van het bodemstempel MRP 9 mm Luger.
De kogel met sporennummer SIN AABR6416NL past gezien zijn massa en uiterlijke kenmerken het best bij het kaliber 9 mm parabellum. In de omtrek van de kogel bevinden zich 6 naar rechts gerichte groeven. Deze groeven zijn veroorzaakt door de velden van een loop. Het op aanwijzing van de verdachte aangetroffen pistool heeft een dergelijke loop. De conclusie van de wapendeskundige is dat het waarschijnlijker is dat de hulzen zijn verschoten met het aangetroffen pistool dan met andere vuurwapens van hetzelfde kaliber. Tevens is het zeer veel waarschijnlijker dat de kogel is afgevuurd uit de loop van het onderzochte pistool dan uit de loop van een ander pistool van hetzelfde kaliber .
De getuige [getuige] was op 1 maart 2010 op het parkeerterrein van de Praxis aan het werk. Hij heeft het schietincident gezien en zegt daar het volgende over:
Ik zag een man achter het stuur zitten van een Mercedes. Omstreeks 14.20 uur zag ik een zwarte Peugeot 207 aan komen rijden. De Peugeot stopte op een afstand van circa vier meter van de Mercedes en de bestuurder stapte uit. De man die in de Mercedes zat stapte uit en liep in de richting van de Peugeot. Ik hoorde de bestuurder van de Mercedes roepen: "Jij moet mij niet bedreigen" of zoiets. Eén van de mannen riep: "Ik zei toch dat je het geld deze week kreeg". Ik hoorde dat de man van de Mercedes riep: "Ik dacht dat we vrienden waren" of zoiets. Ik kon horen dat de woordenwisseling heftiger werd. Ik hoorde dat de man van de Mercedes riep: "Jij moet me niet bedreigen, anders schiet ik je kapot". Hierop zag ik dat de man van de Peugeot zich naar zijn auto omdraaide en iets onder de bestuurdersstoel vandaan pakte. Toen deze man uit de auto kwam zag ik dat de man in zijn hand een vuurwapen vasthield. Hij richtte het vuurwapen op de benen van de man van de Mercedes en ik hoorde de man van de Mercedes roepen: "Schiet dan, schiet dan". Vervolgens hoorde ik een harde knal en ik zag dat de man van de Peugeot richting of tussen de benen van de andere man schoot. Vervolgens zag ik dat de man van de Peugeot zijn vuurwapen richtte op het bovenlichaam van de andere man. Ik hoorde direct daarna een tweede knal. Hierop zakte de man van de Mercedes direct in elkaar. Ik hoorde hem roepen: “Ik ben geraakt, ik ben geraakt”. Ik zag dat de schutter direct hierna in zijn Peugeot stapte en hard wegreed.
Ik kon zien dat het slachtoffer niets in zijn handen had op het moment dat hij werd
neergeschoten .
Later verklaart getuige [getuige] nog:
Ik stond op een afstand van ongeveer 20 meter van de Mercedes vandaan. Ik zag en hoorde dat de man van de Peugeot twee keer schoot. Ik zag dat hij de eerste keer op de grond schoot en zag dat het tweede schot gericht was op het slachtoffer. Ik zag dat de man op romphoogte richtte en een schot loste. De afstand tussen het wapen en het slachtoffer was ongeveer één meter. Het eerste schot was naar beneden gericht maar wel in de richting van het slachtoffer. Ik zag dit aan de stand van de arm van de man. Het tweede schot volgde meteen daarop en was gericht op het slachtoffer. Ik zag dat de schutter zijn arm gestrekt naar voren hield in de richting van het slachtoffer .
[getuige] is ook gehoord door de rechter-commissaris. Hij verklaart dan dat hij blijft bij hetgeen hij bij de politie verklaard heeft. Hij verklaart dan onder meer dat hij zag dat de schutter na enkele seconden zijn nog gestrekte arm omhoog bewoog en daarbij het wapen gericht hield op de romp van de bestuurder van de Mercedes en gelijk een tweede keer schoot .
Bij een schotrestenonderzoek heeft een deskundige van het NFI vastgesteld dat er sporen zijn aangetroffen die wijzen op een schootsafstand van 10 tot 150 cm .
De NFI-deskundige Wapen en Munitie dhr. W. Kerkhoff is ter terechtzitting gehoord. Hij heeft verklaard in aanvulling op zijn rapporten van 26 april 2010 en 20 mei 2010.
De deskundige heeft met het wapen dat door de politie aan het NFI is verzonden proefschoten gelost en vergelijkend onderzoek gedaan. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat het gaat om een semi-automatisch pistool wat wil zeggen dat per schot de trekker moet worden overgehaald. Het pistool heeft de werking Double-Action, wat betekent dat als de haan naar achter staat, bij het eerste schot de trekkerdruk zwaarder is en daarna bij de volgende schoten afneemt. Tijdens het proefschieten met het wapen traden geen storingen op en ten aanzien van de trekkerdruk zijn de deskundige geen bijzonderheden aan het wapen opgevallen. De mate van terugslag van het wapen bij schieten uit de hand is normaal voor dit kaliber: het is een voelbare terugslag. Een terugslag na een schot zal het wapen in de hand in een richting omhoog bewegen. De trekker moet een paar millimeter overgehaald worden en het is ongebruikelijk dat er een ongewild schot gelost wordt. De deskundige heeft zelf nog nooit meegemaakt dat een dergelijk wapen ongewild afgaat.
De deskundige heeft verklaard dat het in theorie mogelijk is dat het wapen een defect kan hebben waardoor een tweede kogel ongewild wordt afgevuurd, maar dat dit heel zeldzaam is en hij daar gedurende zijn onderzoek bij dit wapen geen aanwijzingen voor gevonden heeft.
De voorzitter, de oudste en de jongste rechter hebben op aanwijzingen van de deskundige ter terechtzitting met het ongeladen wapen dat door de deskundige is onderzocht, proefschoten gelost teneinde de benodigde kracht bij het overhalen van de trekker van het pistool bij een eerste en tweede schot waar te nemen.
De rechtbank heeft waargenomen dat het nodig is om met enige kracht druk op de trekker uit te oefenen om het wapen te doen afgaan en dat er slechts een gering merkbaar verschil is tussen de benodigde kracht voor het overhalen van de trekker bij het eerste en het tweede schot als de Double-Action werking is ingesteld. Als die werking niet is ingesteld kost het overhalen van de trekker bij het eerste en tweede schot evenveel kracht.
De eigen waarneming van de rechtbank en de verklaring van de deskundige W. Kerkhoff bieden, bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor een scenario waarbij verdachte een dusdanige fysieke reactie had op het lossen van het eerste schot dat het tweede schot daardoor per ongeluk is afgegaan.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat verdachte tweemaal heeft geschoten en ook het tweede schot bewust heeft afgevuurd. De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, tot het oordeel dat er sprake is geweest van voorbedachten rade.
De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het navolgende.
Verdachte heeft het wapen op 1 maart 2010 's ochtends al in zijn auto gelegd. Hij heeft dit wapen meegenomen naar een ontmoeting met [slachtoffer] terwijl zij een meningsverschil hadden en er voorafgaand aan de ontmoeting telefonisch contact had plaatsgevonden. Verdachte verklaart dat de toonzetting van die telefoontjes “niet vriendelijk” was . Zowel verdachte als getuige [getuige] verklaren dat [slachtoffer] zei: "Jij moet mij niet bedreigen anders schiet ik je kapot". Verdachte haalt dan het wapen uit zijn auto. Hij laadt het door voor de neus van [slachtoffer]. Als deze dan zegt: "Schiet dan, dat durf je toch niet", lost verdachte opzettelijk twee schoten terwijl hij op één tot anderhalve meter afstand van de ongewapende [slachtoffer] staat.
Verdachte verklaart dat hij een schot heeft afgevuurd in de richting van de benen van [slachtoffer]. Zeer kort daarna is het tweede, dodelijke schot afgevuurd. Getuige [getuige] verklaart dat het tweede schot gericht was op het slachtoffer. Hij zag dat de schutter op romphoogte richtte en een schot loste en hij zag dat zijn arm naar voren strekte in de richting van het slachtoffer.
Direct na het lossen van de schoten is verdachte in zijn auto gestapt en snel weggereden.
De rechtbank is van oordeel dat de tijdspanne tussen het lossen van het eerste schot en het tweede schot zodanig kort is dat het niet anders kan zijn dan dat er bij verdachte sprake is
geweest van één en hetzelfde wilsbesluit om [slachtoffer] te doden en dat hij ter uitvoering daarvan tweemaal heeft geschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanwijzingen dat het wilsbesluit van verdachte om [slachtoffer] te doden tussen het lossen van het eerste schot en het tweede schot pas is ontstaan. Tussen beide schoten is door niemand iets gezegd of gedaan.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft voor de rechtbank niet duidelijk gemaakt waarom verdachte het wapen in eerste instantie in de auto heeft gelaten en waarom verdachte in eerste instantie op de benen van [slachtoffer] gericht heeft. Verdachte heeft daarvoor ook geen eenduidige verklaring gegeven maar daar tegenstrijdig over verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte echter de consequenties van zijn voorgenomen daad kunnen en moeten overzien. Hij heeft daartoe ook een reële mogelijkheid gehad.
Er is dus sprake van moord.
De aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht laten naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte voor de mogelijkheid dat het tweede schot per ongeluk is afgegaan.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
- 1.
op 01 maart 2010 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte op 01 maart 2010 met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen in de borst van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 02 maart 2010 is overleden;
- 2.
op 01 maart 2010 te 's-Hertogenbosch een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Ruger, type P85 MK II), voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar met aftrek van voorarrest. Zij vordert daarnaast toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het gehele bedrag, met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding voor dat bedrag.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte bepleit, indien de rechtbank voor het onder 1 tenlastegelegde tot een bewezenverklaring komt, gelet op de omstandigheden van het geval aan verdachte een lichtere straf op te leggen dan doorgaans voor opzettelijke levensberoving wordt opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het doden van een medemens is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het recht op leven, het hoogste rechtsgoed. Verdachte heeft zijn eerdere vriend opzettelijk en met voorbedachten rade doodgeschoten. Hij heeft daarmee niet alleen het slachtoffer getroffen, maar ook zijn directe omgeving. Hij heeft de zoon van het slachtoffer en verdere familie onherstelbaar leed aangedaan.
Het feit is gepleegd op klaarlichte dag, bij een winkel in een woonwijk en in tegenwoordigheid van toevallig of vanwege hun werk aldaar aanwezige personen. Het is in zijn algemeenheid voor toeschouwers van een dergelijke schietpartij met dodelijke afloop een gewaarwording die een grote impact heeft en gevoelens van onveiligheid teweeg brengt.
Bij de strafoplegging weegt de rechtbank behalve de gevolgen voor de nabestaanden en de getuigen ook mee dat een dergelijk misdrijf in zijn algemeenheid grote onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt in de samenleving.
Bovendien is verdachte aan te rekenen dat hij een zwaar kaliber vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De verdachte is door een psycholoog onderzocht en die heeft geconcludeerd tot volledige toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke langdurige vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf omdat de rechtbank moord bewezen acht. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde in onvoldoende mate tot uitdrukking brengt.
De vordering van de benadeelde partij de nabestaande(n) van [slachtoffer].
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
DE UITSPRAAK
Verklaart het onder 1 impliciet primair en onder 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
moord.
T.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt verdachte de volgende straf op:
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 9480,85 subsidiair 82 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaande [vader van slachtoffer], vader van [slachtoffer], van een bedrag van EUR 9.480,85 (zegge: negenduizend vierhonderd tachtig euro en vijfentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 82 dagen hechtenis.
Het bedrag betreft een vergoeding voor materiële schade.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, de nabestaande [vader van slachtoffer], vader van [slachtoffer], van een bedrag van EUR 9.480,85 (zegge: negenduizend vierhonderd tachtig euro en vijfentachtig eurocent) terzake materiële schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. A.M. Bossink, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 3 december 2010.
1.Voor de vaststelling van de feiten en de bewezenverklaring maakt de rechtbank voor zover wordt verwezen naar het einddossier, gebruik van het wettig opgemaakt proces-verbaal “TGO Ekster” van de regiopolitie Brabant-Noord, afgesloten d.d. 7 juli 2010, met bijlagen, aantal doorgenummerde pagina’s: 794, en voor zover wordt verwezen naar het forensisch onderzoek van het proces-verbaal van forensisch onderzoek, nummer PL2100/2010022502 van de regiopolitie Brabant-Noord, afgesloten d.d. 27 mei 2010, met bijlagen.
Daarnaast maakt de rechtbank gebruik van de processen-verbaal van verhoor van de rechter-commissaris in deze zaak.
- 2.
Verklaring verdachte ter terechtzitting zoals blijkt uit het proces-verbaal terechtzitting van 19 november 2010.
- 3.
Forensisch onderzoek, bijlage 6, sectierapport d.d. 16 maart 2010, p. 4.
- 4.
Registratieformulier lijkschouw d.d. 2 maart 2010, einddossier p. 213.
- 5.
Proces-verbaal bevindingen uitluisteren 112-melding, einddossier p. 184-186.
- 6.
Proces-verbaal bevindingen, einddossier p. 190-191.
7 Forensisch onderzoek, bijlage 1, proces-verbaal sporenonderzoek.
8. Forensisch onderzoek, bijlage 6, sectierapport d.d. 16 maart 2010, p. 3-4.
9 Verklaring verdachte ter terechtzitting zoals blijkt uit het proces-verbaal terechtzitting van 19 november 2010.
10. Proces-verbaal verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 4 maart 2010.
11. Proces-verbaal verhoor van verdachte, einddossier p. 101, 102.
12. Proces-verbaal bevindingen, einddossier p. 770, en proces-verbaal aantreffen vuurwapen, einddossier p. 775.
13. Forensisch onderzoek, bijlage 10, proces-verbaal sporenonderzoek met bijlagen.
14. Forensisch onderzoek, bijlage 13, rapport NFI d.d. 26 april 2010 wapen- en munitieonderzoek.
15. Proces-verbaal verhoor getuige [getuige], einddossier p. 249-250.
16. Proces-verbaal verhoor getuige [getuige], einddossier p. 253, 255.
17. Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris d.d. 6 april 2010.
18. NFI rapport schotrestenonderzoek d.d. 14 juli 2010.
19. Verklaring verdachte ter terechtzitting zoals blijkt uit het proces-verbaal terechtzitting van 19 november 2010.