ABRvS, 14-09-2011, nr. 201101868/1/H1
ECLI:NL:RVS:2011:BS8849
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
14-09-2011
- Zaaknummer
201101868/1/H1
- LJN
BS8849
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BS8849, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 14‑09‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 14‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 16 april 2009 heeft het college geweigerd [belanghebbende] aan te schrijven tot het treffen van voorzieningen aan de voormalige recreatiewoning/schuurtje (hierna: de voormalige recreatiewoning) op het perceel kadastraal bekend gemeente Eersel, sectie K, nummer 305, plaatselijk bekend [locatie] te Eersel (hierna: het perceel).
Partij(en)
201101868/1/H1.
Datum uitspraak: 14 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Eersel,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 januari 2011 in zaak nr. 09/5296 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2009 heeft het college geweigerd [belanghebbende] aan te schrijven tot het treffen van voorzieningen aan de voormalige recreatiewoning/schuurtje (hierna: de voormalige recreatiewoning) op het perceel kadastraal bekend gemeente Eersel, sectie K, nummer 305, plaatselijk bekend [locatie] te Eersel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2011, verzonden op 14 januari 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2011, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 1b, eerste lid, van de Woningwet, zoals dit luidde ten tijde van belang, is het, tenzij een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 het uitdrukkelijk toestaat, verboden:
- a.
een gebouw te bouwen, voor zover daarbij niet wordt voldaan aan de op dat bouwen van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid; (..).
Ingevolge het tweede lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, is het verboden:
- a.
een bestaand gebouw in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat gebouw van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid; (..).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu technische voorschriften gegeven omtrent het bouwen van woningen, woonketen, woonwagens en andere gebouwen.
Ingevolge het tweede lid, worden bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur voorts uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande woningen, woonketen en woonwagens en van bestaande andere gebouwen.
Ingevolge artikel 13, zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is, degene die als eigenaar van een gebouw, dan wel uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen, verplichten tot het binnen een door hen te bepalen termijn treffen van zodanige voorzieningen, dat de staat van dat gebouw nadien komt te liggen op een niveau dat hoger is dan het niveau dat overeenkomt met het voorschrift, bedoeld in artikel 1b, tweede lid, onderdeel a, zonder dat deze hoger komt te liggen dan het niveau dat overeenkomt met het voorschrift, bedoeld in artikel 1b, eerste lid, onderdeel a.
2.2.
[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten niet over te gaan tot het doen van een aanschrijving op grond van artikel 13 van de Woningwet.
2.2.1.
De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13 van de Woningwet (Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Woningwet, Kamerstukken II, 2003/2004, 29392, nr. 3, p.6), overwogen dat het uitgangspunt is dat de voorschriften die in het Bouwbesluit 2003 zijn opgenomen voor bestaande bouwwerken toereikend zijn, maar dat burgemeester en wethouders op grond van artikel 13 van de Woningwet de eigenaar van een bestaand gebouw in bijzondere gevallen een verplichting kunnen opleggen om, in aanvulling op de voorschriften van het Bouwbesluit 2003, ten aanzien van de staat van een bestaand bouwwerk extra voorzieningen te treffen.
Vast staat dat [belanghebbende] heeft voldaan aan een aan hem opgelegde last onder dwangsom om het zonder bouwvergunning aan de voormalige recreatiewoning verbouwde en herbouwde te verwijderen en verwijderd te houden. [appellant] heeft het college verzocht om [belanghebbende] op grond van artikel 13 van de Woningwet aan te schrijven tot het verbeteren van de bouwkundige staat van de voormalige recreatiewoning, die is ontstaan als gevolg van het voldoen aan de last, zodat de veiligheid gewaarborgd is. Het verzoek van [appellant] ziet derhalve niet op de voorzieningen in aanvulling op de eisen die het Bouwbesluit stelt, als bedoeld in artikel 13 van de Woningwet. Reeds daarom heeft het college het verzoek van [appellant] om hem op grond van artikel 13 van de Woningwet aan te schrijven terecht afgewezen.
Het betoog faalt.
2.3.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011
414-580.