CBb, 21-06-2011, nr. AWB 09/415
ECLI:NL:CBB:2011:BQ9600
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
21-06-2011
- Zaaknummer
AWB 09/415
- LJN
BQ9600
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2011:BQ9600, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 21‑06‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 21‑06‑2011
Inhoudsindicatie
accountantstucht, deugdelijke grondslag, Verordening gedragscode, zorgvuldigheid
Partij(en)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/415 21 juni 2011
20020 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Den Haag
Uitspraak in de zaak van:
A RA, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te 's-Gravenhage (hierna: de raad van tucht), gewezen op 19 januari 2009,
gemachtigde: mr. K. Frielink, advocaat te Willemstad, Curaçao.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 20 januari 2009, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 16 november 2007 door Inter-Assure Curaçao N.V. (hierna: klaagster) ingediend tegen appellant.
Bij een op 19 maart 2009 ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 14 april 2009 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 28 juli 2009 heeft klaagster een reactie op het beroepschrift ingediend.
Op 29 maart 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, en klaagster, vertegenwoordigd door C, bijgestaan door mr. O.L.M. Heuts, zijn verschenen.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en betrokkene de maatregel van een schriftelijke waarschuwing opgelegd.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1
Appellant verrichtte ten tijde hier van belang als openbaar accountant verbonden aan KPMG Accountants B.V. werkzaamheden voor National General Insurance Corporation (Nagico) N.V. (hierna: Nagico) te Curaçao. Nagico en klaagster hadden een geschil over een vergoeding in verband met de overdracht van een verzekeringsportefeuille van klaagster aan Nagico. Appellant heeft - in opdracht van Nagico - een reactie gegeven op een door dan wel namens klaagster opgestelde waardeberekening van de verzekeringsportefeuille. Die reactie is vervat in een rapport aan Nagico van 29 mei 2007, welk rapport door de advocaat van Nagico op 4 juni 2007 is ingebracht in de civiele procedure tussen Nagico en klaagster.
De klacht - voor zover deze door de raad van tucht gegrond is verklaard - heeft betrekking op de volgende passage in het door appellant opgesteld rapport van 29 mei 2007:
“However Inter-Assure is ignoring the fact that as a result of their actions in advising Nagico clients to change to Fatum, total production for 2005/2006 has decreased by approximately 40%, which seriously affected the value of the portfolio.”
3.2
De eerste grief van appellant stelt dat de raad van tucht ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de Gedrags- en beroepsregels 1994 registeraccountants 1994 (hierna: GBR-1994), in plaats van aan de Verordening gedragscode (hierna: VGC).
Het College overweegt hieromtrent als volgt.
3.2.1
Aangezien het handelen van appellant waarop de klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden ná 1 januari 2007, dient dit handelen te worden beoordeeld aan de hand van de met ingang van deze datum geldende VGC, meer in het bijzonder aan (het voor alle Registeraccountants geldende) deel A en (het voor de openbaar accountant geldende) deel B1 van de VGC. De raad van tucht heeft het handelen van appellant derhalve ten onrechte beoordeeld aan de hand van de GBR-1994. Naar het oordeel van het College komt hieraan echter geen materiële betekenis toe, aangezien het in artikel 11 van de GBR-1994 geformuleerde vereiste dat een registeraccountant slechts mededelingen doet omtrent de uitkomst van zijn werk indien zijn deskundigheid en de door hem verrichte werkzaamheden daarvoor een deugdelijke grondslag vormen, evenzeer geldt onder de VGC, zij het dat het daar is begrepen onder het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid, bedoeld in artikel A-100.4, onder C, van de VGC.
Deze grief slaagt niet.
3.3
Appellant bestrijdt in zijn beroepschrift het oordeel van de raad van tucht dat hij in het zogenoemde eerste rapport mededelingen heeft gedaan zonder deugdelijke grondslag.
Het College overweegt hieromtrent het volgende.
3.3.1
Vaststaat dat appellant in zijn rapport van 29 mei 2007 de mededeling heeft gedaan zoals hiervoor onder 3.1 is weergegeven. Naar aanleiding van een brief van klaagster van 8 november 2007 heeft appellant de betreffende passage bij brief van 12 november 2007 als volgt gewijzigd:
“However Inter-Assure is ignoring the fact that total production for 2005/2006 for the former Inter-Assure portfolio has decreased, which should be taken into consideration in the value of the portfolio.”
In de brief van appellant van 12 november 2007 is daarbij het volgende vermeld.
“Wij kunnen u meedelen dat wij de rapportage nogmaals zorgvuldig hebben doorgenomen en de bewoordingen van de eerste passage hebben gewijzigd. Wij zijn van mening dat de gewijzigde tekst thans een correcte weergave van de feiten is en niet meer kan worden gekwalificeeerd als tendentieus of onjuist.”
In het verweerschrift bij de raad van tucht en in het beroepschrift is aangevoerd dat tegemoet is gekomen aan het verzoek van klaagster tot aanpassing van de betreffende passage in het rapport, omdat de passage bij nader inzien mede gezien de doelstelling en reikwijdte van het rapport minder passend werd geacht.
3.3.2
Ten aanzien van de feitelijkheid van de vermindering van de portefeuille heeft appellant in het verweerschrift bij de raad van tucht verklaard dat KPMG als de externe accountant van Nagico ten tijde van de prolongatie in november/december 2005 voor het jaar 2006 een daling van de door klaagster beheerde portefeuille van 40% had vastgesteld.
Appellant heeft verder nog verwezen naar de volgende overweging uit een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 26 september 2006.
“Op grond van de schriftelijke verklaringen die Nagico als productie 11 tot en met 18 heeft overgelegd is voldoende aannemelijk dat Inter-Assure toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van art. 9 van de minnelijke regeling door actiever te werven onder haar Nagico polishouders dan dat artikel toelaat.
[…] Inter-Assure opzettelijk is tekortgeschoten in de nakoming van artikel 9 van de minnelijke regeling.”
3.3.3
Appellant heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hijzelf als externe accountant van Nagico de daling van de door klaagster beheerde portefeuille heeft vastgesteld. Het College stelt vast dat in het dossier hierover geen stukken aanwezig zijn. Het College heeft derhalve niet kunnen vaststellen of voor het noemen van het percentage van 40% waarmee de portefeuille zou zijn gedaald een deugdelijke grondslag aanwezig was.
Uit de door appellant aangehaalde overweging uit het vonnis van het Hof kan in ieder geval niet worden afgeleid dat de gestelde daling van de portefeuille met 40% het resultaat is van handelen van klaagster, zoals appellant in de oorspronkelijke tekst van het rapport van 29 mei 2007 heeft verklaard. Appellant heeft in het verweerschrift bij de raad van tucht van 3 maart 2008 ook erkend dat niet kan worden geconcludeerd dat de vermindering volledig is veroorzaakt door handelen van klaagster. De overweging uit het vonnis van het Hof biedt bovendien geen enkel aanknopingspunt voor de verklaring van appellant in het rapport van 29 mei 2007 dat klaagster klanten zou hebben geadviseerd over te stappen naar Fatum. Ook in zoverre mist het rapport een deugdelijke grondslag. Dit levert een schending op van het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4, onder C, van de VGC.
Deze grief van appellant slaagt derhalve niet.
3.4
Appellant heeft verder aangevoerd dat de raad van tucht ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan het feit dat hij in het aangepaste rapport tegemoetgekomen is aan klaagster.
Appellant gaat met deze grief voorbij aan het feit dat eerder - in het rapport van 29 mei 2007 - door hem mededelingen zijn gedaan zonder dat daarvoor een deugdelijke grondslag aanwezig was.
Indien een accountant van mening is dat door hem gedane mededelingen minder passend zijn en moeten worden aangepast, dient hij daar zo snel mogelijk zorg voor te dragen. Dit doet echter in het geheel niet af aan de mogelijkheid om de betreffende accountant aan te spreken op de in eerste instantie door hem gedane mededelingen.
Ook deze grief slaagt niet.
3.5
Appellant bestrijdt ten slotte nog de hoogte van de opgelegde maatregel. Hieromtrent overweegt het College als volgt.
3.5.1
Het College is van oordeel dat gelet op de inhoud en betekenis van de hiervoor weergegeven door appellante zonder deugdelijke grondslag gedane mededelingen, stellig niet geoordeeld kan worden dat de raad van tucht in dit geval tot het opleggen van een te zware tuchtmaatregel heeft besloten.
Ook deze grief slaagt niet.
3.6
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep dient te worden verworpen.
3.7
De hierna te vermelden beslissing op het beroep berust op titel II van de Wet op de Registeraccountants, zoals deze luidde vóór 1 mei 2009, en artikel A-100.4, onder C, van de VGC.
4. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2011.
w.g. B. Verwayen w.g. M.A. Voskamp