De brief heeft als aanhef: “Betreft: Motivering die behoort bij de uitspraak inzake bezwaarschrift tegen de verminderingsbeschikking omzetbelasting (tijdvak april 2020 tot en met juni 2020 oftewel tweede kwartaal 2020) met kenmerk [kenmerk] ”,
Rb. Gelderland, 07-12-2023, nr. AWB - 22 , 1132
ECLI:NL:RBGEL:2023:6621
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
07-12-2023
- Zaaknummer
AWB - 22 _ 1132
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2023:6621, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 07‑12‑2023; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NDFR Nieuws 2024/48
NLF 2024/0116
NTFR 2024/134 met annotatie van Mr. P.F. Zijlstra
V-N 2024/10.15 met annotatie van Redactie
Uitspraak 07‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Teruggaaf beschikking omzetbelasting. Verhuur van de zolderverdieping van nieuw gebouwde eigen woning door belanghebbende (een maatschap) aan twee B.V’s. In geschil is of de verhuur van de zolderverdieping een economische activiteit is waarvoor belanghebbende ondernemer is, in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, en waarvoor recht op aftrek bestaat van omzetbelasting op de kosten die aan deze activiteit toerekenbaar zijn. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar door de inspecteur ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. In zoverre is het beroep gegrond. Inhoudelijk wordt belanghebbende in het ongelijk gesteld. Geen rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de bouw van de woning en de voorgenomen verhuur van de zolder. Belanghebbende heeft niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht en bewijslast. Arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1158.
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1132
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [vestiging] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Amsterdam, de inspecteur.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 19 november 2021, waarin de inspecteur het bezwaar tegen de teruggaafbeschikking omzetbelasting van 14 augustus 2020 (beschikkingsnummer [nummer 1] ), gegrond heeft verklaard.
De inspecteur heeft op 19 april 2022 een verweerschrift, met bijlagen (1 tot en met 25), ingediend. Met betrekking tot bijlage 25 heeft de inspecteur een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op 17 juni 2022 heeft de rechtbank belanghebbende gevraagd om te reageren op het verzoek tot geheimhouding. Op 28 juni 2022 heeft belanghebbende de rechtbank laten weten dat zij geen bezwaar heeft tegen de gevraagde geheimhouding van bijlage 25.
Op 25 juli 2022 heeft de rechtbank het verzoek toegewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2023 op zitting behandeld. Daaraan hebben deelgenomen, namens belanghebbende, [gemachtigde] en, namens de inspecteur, [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] .
Ter zitting heeft de inspecteur een nader stuk, met bijlage, en een pleitnotitie overgelegd. De pleitnotitie is op de zitting voorgelezen.
Feiten
1. [gemachtigde] ( [gemachtigde] ) is 100% aandeelhouder van [B.V. 1] is 100% aandeelhouder van [B.V. 2] . Sinds [datum] zijn [B.V. 1] en [B.V. 2] voor de omzetbelasting aangemerkt als een fiscale eenheid. [gemachtigde] is in dienst bij [B.V. 1]
2. [gemachtigde] is gehuwd met [naam persoon D] ( [persoon D] ). Op [datum] hebben [gemachtigde] , [persoon D] , [B.V. 1] en [B.V. 2] . een intentieovereenkomst gesloten. In de intentieovereenkomst hebben partijen afgesproken dat [gemachtigde] en [persoon D] (on)zelfstandige delen van hun nieuw te bouwen woning gaan verhuren aan [B.V. 1] en [B.V. 2] .
3. Op 13 november 2018 hebben [gemachtigde] en [persoon D] een koopaanneem-overeenkomst voor de levering van grond en de bouw van een woning (de woning) gesloten.
4. Op 23 april 2020 hebben [gemachtigde] en [persoon D] een maatschapsovereenkomst gesloten. In de maatschapsovereenkomst staat, onder meer, het volgende:
“Artikel 1 — maatschap voor onbepaalde tijd
De Maatschap wordt voor onbepaalde tijd aangegaan en is gevestigd op het adres waar vennoot 1 en vennoot 2 woonachtig zijn.
Artikel 2 — doel en inbreng
De Maatschap heeft als doel het voor gezamenlijke rekening uitoefenen van een onderneming en meer specifiek tenminste het exploiteren/ tegen vergoeding voor een periode van ten minste 5 jaar, ter beschikking stellen van 1 of meerdere (on)zelfstandige werkkamer(s) met bijhorende bergruimte(n) van de in 2019 nieuw te bouwen eigen woning aan de [adresgegevens] (kadastraal bekend [gemeente] , [sectie] , [nummer 2] op een perceel ongeveer groot veertien are vijfenvijftig centiare (14 a 55 ca) aan 1 of meerdere vennootschappen.
Vennoot 1 en 2 brengen arbeidskracht, vlijt en kennis in om dit vermogensbestanddeel te exploiteren”.
5. Op 23 april 2020 heeft belanghebbende een opgaaf startende onderneming bij de Belastingdienst ingediend.
6. Op 24 april 2020 heeft belanghebbende een huurovereenkomst met [B.V. 1] en [B.V. 2] . (de huurovereenkomst) gesloten. De huurovereenkomst ziet op de verhuur door belanghebbende van bedrijfsruimte/kantoorruimte, gelegen in de woning, aan de voornoemde B.V.’s. Terzake van deze verhuur wordt geopteerd voor btw-belaste verhuur. In de huurovereenkomst staat, onder meer, het volgende:
“Het gehuurde, bestemming
1.1
Verhuurder verhuurt aan Huurder en Huurder huurt van Verhuurder (on)zelfstandige bedrijfsruimte met berging/opslagruimte onderdeel uitmakende van de eigen woning van Verhuurder (hierna 'gehuurde'), gelegen in het pand met huisnummeraanduiding [adresgegevens] kadastraal bekend [gemeente] , [sectie] , [nummer 2] op een perceel ongeveer groot veertien are vijfenvijftig centiare (14 a 55 ca):
• De gehuurde werkruimte met eigen opgangen en toilet heeft ongeveer een grootte van
circa 51 m2 niet volgens een standaard gemeten.
• De gehuurde bergruimten/archiefruimte/ opslagruimten bevinden zich op zolder en
hebben een grootte van circa 48 m2 niet volgens een standaard gemeten”.
Het gehuurde is nader aangeduid op de als bijlage 1 bij deze huurovereenkomst gevoegde en door partijen geparafeerde plattegrond/tekening. De staat van het gehuurde op de opleveringsdatum is beschreven in het als bijlage 2 aan te hechten en door partijen te paraferen proces-verbaal van oplevering.
1.2
Het gehuurde zal door of vanwege Huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als kantoorruimte, archiefruimte en/of vergaderruimte.
(…)
1.7
De oprit, parkeerplaats, tuin, trapopgangen, sanitaire ruimtes, keukens/kantine-ruimtes en garage/carport betreffen algemene/gemeenschappelijke ruimten/terreinen. Het staat Huurder vrij van deze ruimtes gebruik te maken.”
(…)
Duur, verlenging en opzegging
3.1
Deze huurovereenkomst gaat in op [datum] (hierna 'ingangsdatum') en is aangegaan voor een periode van 5 jaar en loopt tot en met [datum] .
3.2
Na het verstrijken van de in artikel 3.1 genoemde periode wordt deze huurovereenkomst
behoudens beëindiging van deze huurovereenkomst door opzegging in overeenstemming met artikelen 3.3 en 3.4 voortgezet voor een aansluitende periode van 5 jaar, derhalve tot en met [datum] . Deze huurovereenkomst wordt vervolgens voortgezet voor aansluitende perioden van 1 jaar.
(…)
Huurprijs, omzetbelasting, servicekosten, huurprijsaanpassing, betalingsverplichting,
betaalperiode
4.1
De aanvangshuurprijs van het gehuurde bedraagt op de ingangsdatum op jaarbasis totaal € 2400 (zegge: twee duizend en vierhonderd euro)
4.2
Partijen komen overeen dat Verhuurder wel omzetbelasting over de huurprijs in rekening brengt. (…)”
7. Op [datum] is de woning, inclusief de aangebouwde werkruimte, opgeleverd. De totale oppervlakte van de woning is 301 m2. De oppervlakte van de aangebouwde werkruimte met eigen entree en toilet is 32 m2. De oppervlakte van de zolderverdieping bedraagt 43 m2. Op het dak van de woning liggen 27 niet geïntegreerde zonnepanelen.
8. Op 31 juli 2020 is de woning door [gemachtigde] en [persoon D] in gebruik genomen. De aangebouwde werkruimte is ingericht als kantoor. Op de zolderverdieping staat een zitbank, een bureau en een bureaustoel.
9. In de periode eerste kwartaal 2019 tot en met tweede kwartaal 2020 heeft
belanghebbende verschillende facturen die zien op de bouw van de woning ontvangen. Zij heeft deze facturen ook overgelegd.
10. Belanghebbende heeft over de tijdvakken eerste kwartaal 2019 tot en met eerste kwartaal 2020 geen aangifte(n) omzetbelasting gedaan.
11. Op 20 juli 2020 heeft belanghebbende de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal 2020 ingediend. Belanghebbende heeft daarin verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting van € 2.492. Op 14 augustus 2020 heeft de inspecteur de teruggaaf middels een teruggaafbeschikking verleend.
11. Op 17 september 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking.
13. Op 28 oktober 2020 heeft belanghebbende een suppletieaangifte over het tweede kwartaal 2020 ingediend. Daarin heeft zij gevraagd om een aanvullende teruggaaf van € 1.181.
14. Bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2020 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, maar is ambtshalve volledig tegemoet gekomen aan het verzoek in die zin dat de aanvullende teruggaaf van € 1.181 is verleend.
15. Naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende op 7 december 2020 het volgende mailbericht verstuurd aan de inspecteur:
“(…) Gezien de Belastingdienst een suppletie aangifte behandelt als een (te laat) ingediend bezwaarschrift tegen de eigen btw-aangifte)n) is er momenteel een verwarrende situatie ontstaan van twee bezwaarschrift ziende op het hetzelfde tijdvak, waarbij het Bezwaarschrift in ieder tijdig was ingediend en ook als eerste (…).
Ik verzoek u schriftelijk te bevestigen dat gezien u nog geen uitspraak heeft gedaan op het Bezwaarschrift, u de suppletie beschouwt als een aanvulling op het Bezwaarschrift”.
16. Op 9 december 2020 reageert de Inspecteur als volgt:
“(...) Om uw bezwaarschrift zo goed mogelijk te boordelen heb ik meer tijd nodig. Derhalve met uw toestemming, wil ik de beslistermijn van uw bezwaarschrift verlengen naar 31 maart 2021. Indien u hiermee akkoord gaat, kunt u svp dit danbevestigen?(…) ”.
17. Hierop is door belanghebbende op 15 december 2020 als volgt gereageerd:
“(…)Als zojuist telefonisch besproken ons akkoord voor verlenging van de beslistermijn tot 31 maart 2021.
U heeft mondeling aangegeven inderdaad de suppletie aangifte te beschouwen als een aanvulling op het Bezwaarschrift(…). ”.
18. In de periode tussen 14 november 2020 en 24 maart 2021 hebben partijen over en weer met elkaar gecorrespondeerd. Op 29 april 2021 heeft de inspecteur belanghebbende een tussentijdse beschouwing gestuurd. Op 9 juli 2021 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Op 31 augustus 2021 heeft belanghebbende aanvullende stukken aan de inspecteur overgelegd.
19. Op 17 september 2021 heeft de inspecteur belanghebbende een brief1.gestuurd. In deze brief staat, onder meer, dat de inspecteur de verhuur van de aangebouwde werkruimte en de levering van energie door middel van zonnepanelen heeft aangemerkt als belaste activiteiten en dat de omzetbelasting op de bouwkosten aftrekbaar is volgens de verdeelsleutel 32 m2/301 m2 = 10,63%. Volgens de in de brief opgenomen berekening heeft belanghebbende recht op een aanvullende teruggaaf van € 2722.. In de brief staat verder dat de inspecteur geen teruggaaf met betrekking tot de belaste verhuur van de zolderverdieping verleent.
20. Op 19 november 2021 heeft de inspecteur opnieuw uitspraak op bezwaar gedaan. In deze uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft hij belanghebbende een aanvullende teruggaaf toegekend van € 272. Op 30 december 2021 heeft belanghebbende hiertegen beroep ingesteld.
Beoordeling door de rechtbank
21. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de door belanghebbende verzochte teruggaaf met betrekking tot de belaste verhuur van de zolderverdieping terecht heeft afgewezen.
22. In geschil is of de verhuur van de zolderverdieping een economische activiteit is waarvoor belanghebbende ondernemer is, in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB), en waarvoor recht op aftrek bestaat van omzetbelasting op de kosten die aan deze activiteit toerekenbaar zijn, hetgeen belanghebbende stelt en de inspecteur bestrijdt.
23. In aanvulling op het geschil over de verhuur van de zolderverdieping heeft belanghebbende de vraag opgeworpen of de verleende teruggaaf ten aanzien van de zonnepanelen wel correct is. Hij is in de veronderstelling dat belanghebbende ter zake van de zonnepanelen nog recht heeft op een teruggaaf van ongeveer € 645.
24. Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil, zal zij eerst beoordelen of het beroep ontvankelijk is.
Ontvankelijkheid van het beroep
25. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur twee maal een brief heeft verstuurd die is bedoeld als uitspraak op bezwaar, namelijk op 13 november 2020 en op 19 november 2021. Het doen van een tweede uitspraak op bezwaar is echter niet mogelijk. Het stelsel van wettelijke bepalingen die het beroep in belastingzaken regelen, brengt mee dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar eindigt. Dit betekent dat een nadere beslissing die de inspecteur, zonder tussenkomst van de rechter, neemt met betrekking tot de belastingaanslag waartegen bezwaar is gemaakt, niet is aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 7:1, tweede lid, van de Awb beroep kan worden ingesteld3..
26. Gelet op het voorgaande is de uitspraak op bezwaar van 13 november 2020 de uitspraak op bezwaar waartegen beroep kan worden ingesteld. Het beroep van 30 december 2021 wordt daarom geacht te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 13 november 2020. Zo bezien is het bezwaar (ruim) te laat ingediend.4.In dit geval is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gang van zaken zoals weergegeven in r.o. 15 tot en met 20, kon menen dat de inspecteur pas op 19 november 2021 uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Met de inspecteur is de rechtbank van oordeel dat het beroep daarom verschoonbaar te laat is ingediend. Belanghebbende heeft immers binnen zes weken na 19 november 2021 beroep ingesteld. Dit betekent dat het beroep ontvankelijk is.5.
Inhoudelijke beoordeling
Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar
27. Het bezwaar tegen de teruggaafbeschikking van 14 augustus 2020 is op 17 september 2020 door de inspecteur ontvangen. Gelet op deze ontvangstdatum is het bezwaar binnen de termijn van zes weken ingediend. Het bezwaar is daarom, bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2020, ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat het beroep alleen al op formele gronden gegrond is. Hierna volgt de inhoudelijke beoordeling.
Standpunt belanghebbende
28. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verhuur van de zolderverdieping (ook) een economische activiteit is, dat die activiteit belast is met omzetbelasting en dat daarom voor de verhuur van de zolderverdieping (ook) recht op aftrek van voorbelasting bestaat. Dat sprake is van een economische activiteit volgt uit de huurovereenkomst en uit de betaling van de huurpenningen (bezwarende titel). Ook bij verhuur van een onzelfstandige ruimte is sprake van een economische activiteit en deelname aan een markt. Belanghebbende beroept zich ter onderbouwing van haar standpunt op twee arresten van de Hoge Raad, te weten een arrest van 4 oktober 2013 en een arrest 6 juni 20146.. Daarnaast verwijst zij naar een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 18 mei 20217.. Het feit dat de zolderverdieping, naast archief- en opslagruimte, dienst doet als kantoor doet er niet aan af dat het (feitelijk) gebruik objectief bezien ook zakelijk is en de bestemming niet anders is dan in de huurovereenkomst is afgesproken. In de verhuurpraktijk is het heel gebruikelijk, aldus belanghebbende, dat een specifieke ruimte anders wordt gebruikt dan in eerste instantie voorzien, mits dit binnen de afgesproken begrenzingen van de bestemming blijft. Naast de zakelijke functie van zolderverdieping, telefonische (video)vergaderruimte, bureau-/werkruimte en archiefruimte, is er eveneens uitvoering gegeven aan de (zakelijke) inrichting van deze ruimte ten behoeve van de zakelijke activiteiten. Hiermee is het zakelijk gebruik van de verhuurde zolderverdieping eveneens een objectief gegeven, stelt belanghebbende.
29. Belanghebbende verzoekt de rechtbank te bepalen dat zij ter zake van de verhuur van de zolderverdieping recht heeft op een aanvullende teruggaaf. Zij stelt dat zij ter zake van de verhuur van de zolderverdieping recht heeft op een aanvullende teruggaaf van (naar boven afgerond) 14% van de omzetbelasting over de (totale) bouwkosten. Daarnaast verzoekt zij het bedrag van de totale teruggaaf (van afgerond 25% van de omzetbelasting over de bouwkosten) te verhogen met de wettelijke rente en vraagt zij een proceskostenvergoeding aan haar toe te kennen. Zij heeft het verzoek om een proceskostenvergoeding niet onderbouwd en heeft (ook) geen proceskostenformulier overgelegd.
Standpunt inspecteur
30. De inspecteur stelt voorop dat slechts de omzetbelasting over het tweede kwartaal 2020 voor aftrek in aanmerking komt. Omdat belanghebbende geen aangiften omzetbelasting heeft gedaan voor de tijdvakken die zijn gelegen in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2020 is de in die periode gefactureerde omzetbelasting niet aftrekbaar. Voor wat betreft de aftrek van voorbelasting die ziet op de zolderverdieping is de inspecteur primair van mening dat belanghebbende met de verhuur van de zolderverdieping niet deelneemt aan de markt en dat de verhuur van de zolderverdieping om die reden geen economische activiteit is, zodat belanghebbende ter zake van de verhuur van de zolderverdieping geen recht heeft op aftrek van voorbelasting/teruggaaf van omzetbelasting. Daarbij beroept hij zich op het arrest van Hof van Justitie van 12 mei 20168.(het primaire standpunt). Subsidiair is de inspecteur van mening dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van voorbelasting ten aanzien van de verhuur van de zolderverdieping, omdat geen sprake is van een voldoende rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de gemaakte bouwkosten die aan de zolderverdieping worden toegerekend en de verhuur van de zolderverdieping. Daarom kan niet worden gezegd dat de kosten zijn gemaakt ten behoeve van/of uitsluitend hun oorzaak vinden in een belaste activiteit. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de inspecteur naar het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 20219.(het subsidiaire standpunt). Meer subsidiair stelt de inspecteur zich op het standpunt dat niet kan worden geopteerd voor belaste verhuur, omdat de zolderverdieping ook deels voor privédoeleinden kan worden gebruikt. De zolderverdieping kan namelijk niet worden afgesloten (het meer subsidiaire standpunt).
31. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Tijdvakken eerste kwartaal 2019 tot en met het tweede kwartaal 2020
32. Vast staat belanghebbende over de tijdvakken eerste kwartaal 2019 tot en met eerste kwartaal 2020, in die tijdvakken, geen aangifte(n) omzetbelasting heeft gedaan.
33. Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 september 2022 (zaak X)10.volgt dat de belastingplichtige die, ondanks de bestemming voor belaste doeleinden ten tijde van de verwerving van een goed of het afnemen van een dienst, de hem bij aanschaf in rekening gebrachte omzetbelasting niet onmiddellijk in aftrek heeft gebracht, het aftrekrecht niet alsnog kan effectueren in het kader van een herziening bij de eerste ingebruikneming van dat goed of die dienst. Voor een herziening van de voorbelasting, als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van de Wet OB11., in het tweede kwartaal van 2020, van omzetbelasting die ziet op de tijdvakken eerste kwartaal 2019 tot en met het eerste kwartaal 2020, bestaat daarom geen aanleiding. Artikel 15, vierde lid, van de Wet OB is niet bedoeld voor een situatie als de onderhavige, waarin tot de oplevering van de woning wel in ieder tijdvak gedeeltelijk recht op aftrek bestond, maar de voorbelasting in zijn geheel niet is teruggevraagd in het betreffende tijdvak. De beroepsgronden die op deze tijdvakken zien slagen dus niet.
Tijdvak tweede kwartaal 2020
34. Op 20 juli 2020 heeft belanghebbende de aangifte over het tweede kwartaal 2020 ingediend. Voor dit tijdvak dient te worden beoordeeld of belanghebbende ter zake van de belaste verhuur van de zolderverdieping recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting.
35. Om proceseconomische redenen bespreekt de rechtbank het subsidiaire standpunt van de inspecteur als eerste.
36. In het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021 (zie hiervóór onder 30.), waarop de inspecteur zich beroept, is onder meer (onder weglating van de voetnoten) het volgende overwogen:
“3.3.1. Het Hof heeft terecht vooropgesteld dat de belastingplichtige in beginsel alleen recht
op aftrek van voorbelasting kan hebben indien een rechtstreeks en onmiddellijk verband
bestaat tussen de verwerving van een goed of dienst in een eerder stadium en een of meer
verrichte handelingen in een later stadium waarvoor recht op aftrek bestaat. Indien een
dergelijk verband niet bestaat, kan een rechtstreeks en onmiddellijk verband niettemin
worden aangenomen indien de kosten voor de betrokken goederen of diensten deel uitmaken
van de algemene kosten van de belastingplichtige en als zodanig zijn opgenomen in de prijs
van de door hem verrichte prestaties; in dat geval bestaat immers een rechtstreeks en
onmiddellijk verband tussen de voor de verwerving van goederen of diensten gedane
uitgaven en de gehele economische activiteit van de belastingplichtige.
3.3.2. Bij de beoordeling of een verband als hiervoor in 3.3.1 omschreven bestaat, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden waaronder de belastingplichtige de betrokken uitgaven heeft gedaan en hij de betrokken prestaties verricht. De aftrek moet worden beperkt tot uitgaven die objectief verband houden met de belastbare activiteit van de belastingplichtige. Of een rechtstreeks en onmiddellijk verband in de hiervoor bedoelde zin bestaat, moet worden beoordeeld aan de hand van de objectieve inhoud van de gebruikte goederen of diensten. Eveneens moet rekening worden gehouden met de uitsluitende oorzaak van de verwerving van het goed of de dienst. Wanneer vaststaat dat een uitgave niet ten behoeve van de belastbare activiteit van de belastingplichtige is gedaan, kan niet worden aangenomen dat tussen deze uitgave en die activiteit een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Een rechtstreeks en onmiddellijk verband ontbreekt als de belastingplichtige de desbetreffende uitgave toch zou hebben gedaan wanneer hij geen belastbare economische activiteit had uitgeoefend.
3.3.3. Als regel geldt dat het aan de belastingplichtige is om feiten en omstandigheden te
stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, die meebrengen dat een rechtstreeks en
onmiddellijk verband als hiervoor in 3.3.1 bedoeld, bestaat. In het bijzonder bij goederen of
diensten die naar hun aard zowel voor economische doeleinden als voor privédoeleinden
kunnen worden gebruikt, houdt dit in dat het op de weg van de belastingplichtige ligt om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken op grond
waarvan kan worden aangenomen dat de uitgave haar uitsluitende oorzaak vindt in de
belastbare activiteit ondanks het privégebruik van het goed of de dienst en ongeacht de mate van dat privégebruik.”
37. Volgens de inspecteur is er geen rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de bouw van de woning en de voorgenomen verhuur van de zolderverdieping. Volgens hem zou de woning ook zijn gebouwd met de zolder zonder dat sprake zou zijn van een belaste verhuur van de zolderverdieping. Gelet op r.o. 3.3.3 van het arrest van 16 juli 2021 is het dan aan belanghebbende om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit dat verband wél kan worden afgeleid. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende hiervoor onvoldoende heeft gesteld. [gemachtigde] heeft in dit kader, ter zitting, slechts aangevoerd dat de intentieovereenkomst is gesloten vóór het sluiten van de koop-/aanneemovereenkomst. Daarmee heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht en bewijslast dat de zolder enkel en alleen met als doel om deze belast te gaan verhuren aan de woning is toegevoegd. De rechtbank heeft hierbij ook meegewogen dat belanghebbende zelf heeft verklaard dat op het moment van de (eerste) facturen die zagen op de bouw van de zolderverdieping nog niet duidelijk was of de zolder überhaupt belast verhuurd zou worden. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat de woning ook met zolder gebouwd zou zijn als de zolder niet voor ondernemingsactiviteiten zou worden gebruikt. Daarom kan belanghebbende de aan de verhuur van de zolderverdieping toe te rekenen omzetbelasting in het tweede kwartaal 2020 niet als voorbelasting in aftrek brengen.
38. Gelet op het vooroverwogene komt de rechtbank niet meer toe aan de bespreking van het primaire standpunt van de inspecteur en ook de vraag of kon worden geopteerd voor belaste verhuur (het meer subsidiaire standpunt van de inspecteur) behoeft niet meer te worden beantwoord. De inhoudelijke beroepsgronden slagen dus niet.
Verleende aftrek zonnepanelen
39. Belanghebbende heeft verder gesteld dat de verleende aftrek voor de zonnepanelen te laag is. In de aangifte van 20 juli 2020 is door belanghebbende een bedrag van € 2.584 aan voorbelasting in aanmerking genomen. Deze voorbelasting heeft, zo is niet in geschil, geheel betrekking op de zonnepanelen. Het bedrag van € 2.584 komt ook overeen met de door belanghebbende ten behoeve van de zonnepanelen betaalde omzetbelasting op de overgelegde facturen van het bouwbedrijf [Bouwbedrijf] (factuur nr. 7644 en factuur nr. 7356).
40. Bij beschikking van 14 augustus 2020 is het bedrag van de teruggaaf door de inspecteur vastgesteld op € 2.492. Dit is € 92 lager dan het bedrag van de voorbelasting omdat, zo volgt uit de stukken, belanghebbende ter zake van de huur van de bedrijfsruimte € 92 aan omzetbelasting is verschuldigd. Dit bedrag bestaat uit 2 maal € 46, zijnde de in rekening gebrachte omzetbelasting bij een maandhuur van € 267 (de huursom van mei en juni 2020).
41. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat met betrekking tot de zonnepanelen recht bestaat op een hogere teruggaaf dan is verleend. Ook in zoverre slagen de inhoudelijke beroepsgronden niet.
Conclusie en gevolgen
42. Het beroep is alleen gegrond vanwege de formele onjuistheid van de uitspraak op bezwaar, waarin het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak op bezwaar wordt om die reden vernietigd. De teruggaafbeschikking blijft gehandhaafd, omdat belanghebbende inhoudelijk in het ongelijk wordt gesteld.
42. Omdat belanghebbende niet heeft aangegeven welke kosten zij heeft gemaakt, wordt aan belanghebbende, ondanks dat het beroep gegrond is, geen proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank kan zonder nadere onderbouwing namelijk niet vaststellen of door belanghebbende kosten zijn gemaakt die ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
44. Omdat het beroep gegrond is, krijgt belanghebbende wel het door haar betaalde griffierecht terug.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar van 13 november 2020;
- -
handhaaft de teruggaafbeschikking van 14 augustus 2020;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. L. L. van Benthem, leden, in aanwezigheid van mr. L. A. Aalbersberg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier | voorzitter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www. rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 07‑12‑2023
In totaal heeft belanghebbende een teruggaaf ontvangen van € 3.945 (€ 2.492 + € 1.181 + € 272).
Hoge Raad 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516.
Artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht.
Zie artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, dat luidt als volgt: “Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest”.
Hof van Justitie van de Europese Unie 12 mei 2016, nr. C-520/14 (Gemeente Borsele), ECLI:EU:C:2016:334.
ECLI:NL:HR:2022:1116, r.o. 2.2.
Artikel 15, vierde lid, Wet OB, luidt als volgt: “De aftrek van belasting vindt plaats overeenkomstig de bestemming van de goederen en diensten op het tijdstip waarop de belasting aan de ondernemer in rekening wordt gebracht dan wel op het tijdstip waarop de belasting wordt verschuldigd. Indien op het tijdstip waarop de ondernemer goederen en diensten gaat gebruiken, blijkt, dat de belasting ter zake voor een groter of kleiner gedeelte in aftrek is gebracht dan waartoe de ondernemer op grond van het gebruik is gerechtigd, wordt hij de te veel afgetrokken belasting op dat tijdstip verschuldigd. De verschuldigd geworden belasting wordt op de voet van artikel 14 voldaan. De te weinig afgetrokken belasting wordt aan hem op zijn verzoek teruggegeven”.