De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/2.4.4.2:2.4.4.2 Voorkomen van een onredelijke vertraging van het geding
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/2.4.4.2
2.4.4.2 Voorkomen van een onredelijke vertraging van het geding
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS382291:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Kamerstukken II 1999/00, 26 855, nr. 3 (MvT), p. 1091110.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
48. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 130 Rv bleek dat de toetsing van een verandering of vermeerdering van eis of verzoek aan de eisen van een goede procesorde onder meer inhoudt dat de rechter nagaat of de wijziging niet leidt tot een onredelijke vertraging van het geding.1 In zoverre kan de voorgeschreven, zonodig ambtshalve, toetsing van een wijziging van eis of verzoek aan de eisen van een goede procesorde worden beschouwd als een specifieke toepassing van art. 20 Rv, dat in het eerste lid de rechter immers opdraagt te waken 'tegen' onredelijke vertraging van het geding en in het tweede lid bepaalt dat partijen ook tegenover elkaar verplicht zijn een dergelijke vertraging te voorkomen.
In de toelichting wordt niet nader ingegaan op de vraag wanneer sprake is van een onredelijke vertraging van het geding. Nadere algemene criteria daarvoor zijn ook moeilijk te geven. Veel zal afhangen van de omstandigheden van het geval en feitelijke waarderingen van de rechter. Opgemerkt zij dat in ieder geval niet is vereist dat een partij opzettelijk de procedure vertraagt.
Dat een toets aan de goede procesorde echter niet altijd tevens een toets aan het criterium van een onredelijke vertraging van het geding behelst, blijkt wel uit het voorgestelde art. 2.12.2 Eerste Ontwerp. Op voorhand kan worden uitgesloten dat het voorkomen van een onredelijke vertraging van het geding een rol speelt bij de daarin voorgeschreven toets van de vordering tot verval van instantie aan de goede procesorde. Toewijzing van die vordering kan nu eenmaal onmogelijk leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure.
Opmerkelijk is dat de regelgevers van de rolreglementen in de art. 1.3 en 16 LRR en art. 1.2 LRK de eis dat een onredelijke vertraging wordt voorkomen, duidelijk scheiden van de toets aan de goede procesorde. Het eerste is niet een nadere specificatie van het laatste: het gaat om een nevenschikking. Een handeling kan in strijd zijn met de goede procesorde, dan wel leiden tot een onredelijke vertraging van het geding.