Zie het vonnis van de rb. Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam van 2 oktober 2007.
HR, 17-09-2010, nr. 09/00772
ECLI:NL:HR:2010:BM9091
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
17-09-2010
- Zaaknummer
09/00772
- Conclusie
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BM9091
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM9091, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM9091
ECLI:NL:PHR:2010:BM9091, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM9091
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
JWB 2010/368
Uitspraak 17‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Procesrecht/huurrecht. Eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens niet bij procureur indienen van grieven (art. 81 RO).
17 september 2010
Eerste Kamer
09/00772
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
STICHTING DE ALLIANTIE,
gevestigd te Huizen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en De Alliantie.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het rolnummer CV 05-26753 van de kantonrechter te Amsterdam van 2 oktober 2007,
b. het arrest in de zaak 200.001.651/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 7 oktober 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen De Alliantie is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft op 2 juli 2010 schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Alliantie begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 september 2010.
Conclusie 18‑06‑2010
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Conclusie inzake:
- 1.
[Eiser 1]
- 2.
[Eiseres 2]
tegen
Stichting De Alliantie
Het gaat in deze huurzaak in cassatie over de vraag of het hof eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet bij procureur indienen van grieven.
1a. Feiten1.
1.1
Eisers in cassatie, [eiser] c.s., huren van verweerster in cassatie, De Alliantie, een woning gelegen te Amsterdam aan de [a-straat 1].
1.2
Op 5 april 2005 heeft de huurcommissie een uitspraak gedaan, aan partijen verzonden op 12 mei 2005, in een groot aantal door partijen aangespannen zaken. Bij dagvaarding van 6 juli 2005 hebben [eiser] c.s. tegen deze uitspraak verzet aangetekend bij de sector kanton van de rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam.
1b. Procesverloop
1.3
[Eiser] c.s. hebben in cassatie de volgende zeven stukken — met pen van een nummer voorzien — overgelegd:
- 1.
het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam van 2 oktober 2007;
- 2.
een anticipatie-exploot van 25 juli 2008;
- 3.
de door [eiser] c.s. ondertekende memorie van grieven, ingekomen ter griffie van het gerechtshof te Amsterdam op 27 augustus 2008 zonder bijlagen;
- 4.
de brief van 28 augustus 2008 van de griffie van het hof aan [eiser] c.s. waarbij de memorie van grieven werd geretourneerd met als bijlage een uitleg over de appelprocedure;
- 5.
het arrest van het hof van 7 oktober 2008;
- 6.
de cassatiedagvaarding en
- 7.
de schriftelijke toelichting.
1.4
Uit de hiervoor genoemde stukken leid ik met betrekking tot het procesverloop af dat [eiser] c.s. in eerste aanleg in conventie vernietiging van de uitspraak van de huurcommissie van 5 april 2005 hebben gevorderd wegens het schenden van de mensenrechten en voorts dat de kantonrechter een huurverlaging tot 25 procent van de maximale redelijke huur met terugwerkende kracht tot en met 1 september 1999 zou uitspreken, alsmede een uitspraak zou doen over de onterechte huurverhogingen.
1.5
De Alliantie heeft zich tegen deze vorderingen in conventie verweerd en heeft in voorwaardelijke reconventie betaling gevorderd van een bedrag van € 876,62 terzake van een achterstand in de huurbetalingen alsmede betaling van een bedrag maandelijks van € 46,47 vanaf 1 januari 2006, alles met de wettelijke rente en hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten.
1.6
[Eiser] c.s. hebben geen verweer in voorwaardelijke reconventie willen voeren2..
1.7
De kantonrechter heeft bij vonnis van 2 oktober 2007 in conventie de vordering afgewezen en in voorwaardelijke reconventie, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde, [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 826,62 tot en met 1 januari 2006 en de nadien vervallen termijnen voor zover niet betaald ten bedrage van € 47,46 met wettelijke rente en deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.8
[Eiser] c.s. zijn bij appeldagvaarding van 21 december 2007 bij het gerechtshof te Amsterdam in hoger beroep gekomen van het tussenvonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam van 10 juli 2007 en van het hiervoor genoemde (eind)vonnis van 2 oktober 2007.
Vervolgens heeft de procureur van [eiser] c.s. zich bij akte van 29 mei 2008 aan het geding onttrokken, waarna het hof de zaak heeft verwezen naar de rol van 16 juni 2009 voor memorie van grieven en De Alliantie op 25 juli 2008 een anticipatie-exploot heeft doen uitbrengen met oproeping van [eiser] c.s. tegen 14 augustus 2008.
1.9
[Eiser] c.s. hebben zelf van grieven gediend door toezending aan het hof van een stuk, getiteld ‘memorie van grieven’, dat vervolgens door de griffie van het hof bij brief van 28 augustus 2008 met bijlage aan hen is geretourneerd.
1.10
Aan De Alliantie is akte verleend dat [eiser] c.s. niet van grieven hebben gediend.
1.11
Het hof heeft [eiser] c.s. bij arrest van 7 oktober 2008 niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep wegens het niet aanvoeren van grieven tegen de vonnissen waarvan beroep.
1.12
[Eiser] c.s. hebben tegen dit arrest tijdig3. beroep in cassatie ingesteld.
Tegen De Alliantie is verstek verleend.
[Eiser] c.s. hebben hun cassatieberoep schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel is gericht tegen de rechtsoverwegingen 1 en 2 — en de daaruit kenbare rolbeslissingen —, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
‘1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 21 december 2007 zijn [eiser] cs in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 10 juli 2007 en 2 oktober 2007, in deze zaak onder rolnummer CV 05-26753 gewezen tussen partijen.
De advocaat van [eiser] cs heeft zich ter rolle van 29 mei 2008 aan het geding onttrokken, waarna De Alliantie op 25 juli 2008 een anticipatie-exploot heeft doen uitbrengen.
Aan De Alliantie is vervolgens akte verleend dat [eiser] cs niet van grieven hebben gediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
Nu [eiser] cs geen grieven hebben aangevoerd tegen de vonnissen waarvan beroep zijn zij in het hoger beroep niet-ontvankelijk.’
2.2
Het middel klaagt allereerst4. dat uit het arrest of de rolbeschikking ten onrechte niet blijkt of het hof de onttrekking van de procureur heeft getoetst aan het in deze zaak geldende rolreglement, waarin in art. 3.13 is bepaald dat de procureur van een partij die zich op een roldatum aan een zaak wil onttrekken daarvan ter rolzitting mededeling doet, waarbij hij tevens aangeeft dat hij zijn opdrachtgever over de gevolgen van een en ander heeft geïnformeerd. Volgens het middel behelst het arrest eveneens ten onrechte niets omtrent de (rol)verwijzing en de wijze van berichtgeving aan eisers omtrent het verdere verloop van het geding.
2.3
De klachten falen.
Nu de onttrekking van de procureur/advocaat een de cliënt persoonlijk betreffende omstandigheid is en het de taak van de zich onttrekkende procesvertegenwoordiger is om de cliënt op de gevolgen ervan te wijzen, behoefde het hof zijn beslissing niet nader te motiveren dan het heeft gedaan5.. Ook met betrekking tot de voorlichting over het verdere procesverloop is geen taak voor de rechter weggelegd.
2.4
Het middel klaagt in de tweede plaats6. dat het arrest ten onrechte niet vermeldt dat het anticipatie-exploot geldig is uitgebracht of dat de inhoud daarvan geheel in overeenstemming is met art. 3.13 van het destijds geldende rolreglement, hetgeen meebrengt dan aan De Alliantie geen akte kan worden verleend dat [eiser] c.s. niet van grieven hebben gediend.
2.5
Ook deze klachten falen.
In het door het hof in behandeling nemen van het anticipatie-exploot ligt het — feitelijke — oordeel besloten dat dit exploot aan de daaraan te stellen formele eisen voldoet. Dit oordeel behoefde geen nadere motivering. Het door het middel bepleite gevolg is dus niet aan de orde.
2.6
Ten slotte klaagt het middel7. — verkort weergegeven — dat het hof in strijd met een faire procesvoering heeft gehandeld door [eiser] c.s. geen nadere termijn te vergunnen om een memorie van grieven door een advocaat te laten indienen.
2.7
Uit de door mij ambtshalve opgevraagde en vervolgens door de griffie van het hof Amsterdam aan de griffie van de Hoge Raad toegezonden rolkaart en het audiëntieblad, alsmede uit het hiervoor beschreven procesverloop, blijkt het volgende:
De zaak 200.001.651/01 werd op 7 februari 2008 ter rolle aangebracht, op welke datum zich namens De Alliantie een procureur stelde. De zaak werd blijkens de rolkaart tot 20 maart 2008 aangehouden voor het nemen van grieven.
Op 20 maart 2008 werd niet van grieven gediend, waarna de zaak werd aangehouden.
Op de volgende roldatum, 29 mei 2008, is geen memorie van grieven genomen en heeft de procureur van [eiser] c.s. zich aan de zaak onttrokken, waarna de rolraadsheer de zaak heeft verwezen naar de rol van 12 juni 2008 voor grieven ambtshalve peremptoir. Het audiëntieblad van 29 mei 2008 vermeldt ‘mr. P.J. van der Putt trekt zich terug A/Z app. met het verzoek de zaak op de parkeerrol te plaatsen’.
Op 12 juni 2008 werd niet van grieven gediend. Blijkens de handmatig op het audiëntieblad gemaakte aantekening heeft het hof de zaak verwezen naar de rol van 16 juni 2009.
De Alliantie heeft op 25 juli 2008 een anticipatie-exploot aan [eiser] c.s. doen betekenen waarin zij zijn opgeroepen ter zitting van het hof op 14 augustus 2008 niet in persoon, doch vertegenwoordigd door een procureur te verschijnen en waarin hen is aangezegd dat indien zij op voormelde roldatum niet bij procureur verschijnen en alsdan van grieven dienen en alle termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, gerequireerden niet ontvankelijk zullen worden verklaard in hun hoger beroep.
Op 14 augustus 2008 werd niet van grieven gediend en werd de zaak naar de rol van 28 augustus 2008 verwezen voor ‘gr. per’.
Op 27 augustus 2008 hebben [eiser] c.s. zelf een memorie van grieven naar het hof gestuurd, die vervolgens door de griffie van het hof bij brief van 28 augustus 2008 aan hen is geretourneerd.
De rolkaart van 28 augustus 2008 vermeldt dat akte van niet dienen is gevraagd en verleend, waarna de zaak werd verwezen naar de rol van 9 september 2008 voor beraad partijen8..
Ter rolle van 9 september 2008 heeft De Alliantie arrest gevraagd en gefourneerd, waarna de zaak op 23 september 2008 voor dagbepaling arrest kwam te staan.
2.8
Uit de geschetste gang van zaken volgt dat er voor [eiser] c.s. voldoende tijd is geweest om een opvolgend advocaat een memorie van grieven te laten indienen nadat mr. Van der Putt zich aan de zaak had onttrokken. Dat zij dat klaarblijkelijk niet hebben gedaan en zelf in een later stadium een ‘memorie van grieven’ aan het hof hebben toegezonden, komt voor hun risico. Het hof heeft het anticipatie-exploot van De Alliantie kennelijk en niet onbegrijpelijk opgevat als een gecombineerde aanzegging van partij-peremptoir met akte niet-dienen, en heeft hiervoor de standaardtermijnen van art. 3.9 Rolreglement gehanteerd. Voor zover de klacht dat het hof in strijd met een faire procesvoering heeft gehandeld al feitelijke grondslag zou hebben, voldoet deze niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv.
3. Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑06‑2010
Zie het vonnis van de kantonrechter, p. 2.
De cassatiedagvaarding is op 7 januari 2009 uitgebracht.
Cassatiedagvaarding onder 3 en 4.
HR 1 maart 1974, LJN AB3384 (NJ 1975, 6 m.nt. WLH); HR 2 februari 2001, LJN AA9764 (NJ 2002, 372); G.R. Rutgers, De verplichte procesvertegenwoordiging, diss. Amsterdam VU 1979, VUGA-boekerij, § 6.4.1; L. Hardenberg, De onttrekking van de procureur en haar gevolgen, NJB 1971, p. 960 en 961; zie ook mijn conclusies vóór HR 10 februari 2006, LJN AU6514 (RvdW 2006, 189) onder 3.7 en LJN AU6519 (NJ 2006, 405 m.n.t. Rutgers) onder 2.15–2.21.
Cassatiedagvaarding onder 7 en 8.
Cassatiedagvaarding onder 11 en 12.
Volgens de handgeschreven notities op het audiëntieblad heeft een zekere mr. K.R. Lieuw On het hof ter rolzitting verzocht uitstel te verlenen tot 23 september 2008 in verband met het feit dat [eiser] c.s. nog geen procureur hadden.