Hof Amsterdam, 26-10-2011, nr. 23-002726-10
ECLI:NL:GHAMS:2011:BX5860
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-10-2011
- Zaaknummer
23-002726-10
- LJN
BX5860
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BX5860, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑10‑2011; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BY7903, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BY7903
Uitspraak 26‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag (met mes steken in lichaam). Beroep op noodweer dan wel noodweerexces verworpen (geen sprake van noodweersituatie)
Partij(en)
parketnummer: 23-002726-10
datum uitspraak: 26 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 juni 2010 in de strafzaak onder parketnummer 15-740119-10 tegen
[Verdachte ],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
adres: [woonadres],
thans gedetineerd in P.I.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 2 juni 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 11 mei 2011 en 12 oktober 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 januari 2010 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen (ongeveer 8 keer) met een mes, althans een scherp voorwerp, in zijn lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Bewijsverweer
De raadsman heeft gesteld dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken omdat geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Hij voert daartoe aan -zo begrijpt het hof- dat de verklaring die de verdachte geeft voor het door [slachtoffer] op 20 januari 2010 opgelopen letsel niet kan worden verworpen op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Daartoe voert hij tevens aan -zo begrijpt het hof- dat zijn cliënt geen opzet in welke vorm dan ook kan hebben gehad op de dood van [slachtoffer] omdat dan het verdwenen geldbedrag niet meer boven tafel zou komen.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De verdachte heeft door tussenkomst van [medeverdachte ] aan het latere slachtoffer [slachtoffer], die werkzaam is bij TNT pakketservice, gevraagd een pakketje uit Colombia te onderscheppen. Dat was al eerder een keer gebeurd en toen had er in het pakketje volgens de verdachte niet het geldbedrag gezeten dat hij verwachtte. Daarom was deze keer afgesproken dat het pakketje in aanwezigheid van alle drie de betrokkenen zou worden geopend. Op 20 januari 2010 had [slachtoffer] het pakketje onderschept en [medeverdachte ] heeft dat zoals afgesproken bij [slachtoffer] opgehaald. Vervolgens is de verdachte uit Duitsland gekomen en heeft het pakketje van [medeverdachte ] overgenomen. De verdachte heeft toen laten blijken dat hij dacht dat het pakketje al geopend was geweest omdat er plakband op zat. Vervolgens heeft de verdachte [medeverdachte ] contact laten leggen met [slachtoffer] en geregeld dat deze naar de Carwash in de Waarderpolder in Haarlem zou komen zodat het pakketje in aanwezigheid van alle drie de betrokkenen kon worden geopend. Ter plekke zijn de verdachte en [medeverdachte] bij [slachtoffer] in de auto gestapt. De verdachte is daarbij achterin gaan zitten. [Medeverdachte ] zat op de passagiersstoel. Het betrof een driedeurs Suzuki Swift waarvan de voorstoelen voorzien waren van hoofdsteunen. De verdachte heeft het pakketje door [slachtoffer] laten openen. Toen daar geen geld in zat, maar een pakketje folders heeft hij [slachtoffer] enkele vuistslagen tegen zijn achterhoofd gegeven.
Hierna lopen de lezingen van de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] uiteen.
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] vervolgens met zijn linkerhand een mes pakte, vermoedelijk uit het zijvak van de auto, dat overpakte in zijn rechterhand en met een halve draai met het mes naar achteren stak in de richting van de verdachte. De verdachte is achteruit geweken en heeft de pols van de hand, waarin het slachtoffer het mes vasthield, vastgepakt. Daarop heeft hij de hand van het slachtoffer terug naar voren gebogen waardoor het slachtoffer, dat zich verzette zichzelf toen in het lichaam moet hebben gestoken, terwijl de verdachte de pols van die hand van het slachtoffer nog vasthad. Omdat de verdachte het mes niet wilde loslaten is een worsteling ontstaan waarbij het slachtoffer mogelijk ook is geraakt. Toen de verdachte het mes ontfutseld had, heeft hij het slachtoffer enige keren gestoken onder andere in diens arm. De verdachte is zelf aan zijn voet gewond geraakt.
Daartegenover staat de lezing van het slachtoffer [slachtoffer].
[slachtoffer] verklaart dat hij na de stompen tegen zijn hoofd achterom keek en ziet dat de verdachte een mes uit zijn binnenzak pakt. Vervolgens wordt hij meermalen door de verdachte in zijn lichaam gestoken. Hij probeert hierop de auto te verlaten, maar dit kan niet via de bestuurderskant daar de auto van de verdachte te dicht tegen zijn auto staat geparkeerd. Het slachtoffer vraagt [medeverdachte ] zijn deur te openen en hij probeert al liggend op zijn rug via de passagierskant de auto te verlaten. Hierbij wordt hij wederom door de verdachte gestoken, terwijl hij al half tegen [medeverdachte ] aanligt. Als [medeverdachte ] na enige seconden de deur aan de passagierskant heeft geopend en uit de auto is gestapt, rolt het slachtoffer uit de auto en rent weg. De verdachte komt hem achterna en het slachtoffer hoort dat hij naar hem roept: ‘stop of ik schiet’.
Uit de brief van 12 februari 2010 van dr. F.W. Bloemers, chirurg, en C.G. Vos, arts-assistent VU medisch centrum aan de huisarts van [slachtoffer], als bijlage gevoegd bij het voegingsformulier benadeelde partij [slachtoffer], blijkt dat hij bij opname een steekwond had links op de thorax; een steekwond onder het xifoid ( het hof begrijpt: zwaardvormig aanhangsel borstbeen) op zijn linkerborst waar lucht uit lekte; een steekwond net onder het xifoid; een steekwond op de linker thorax lateraal tot op de musculus pectoralis; een steekgat rechts in de hals; snijwonden op beide onderarmen en kleine oppervlakkige snijwonden onder de onderlip en op de rechterwang. Tijdens de spoedlaparotomie worden een leverlaceratie en diafragmaletsel gehecht en zijn laceraties van het pericard ( het hof begrijpt: hartzakje) geconstateerd en is een losliggend fragment van het xifoid gereseceerd (het hof begrijpt: operatief verwijderd). Het hof leidt hieruit af dat met grote kracht is gestoken.
In het dossier bevindt zich de weergave van een nadien gevoerd telefoongesprek op 23 januari 2010 tussen de verdachte en [medeverdachte ] (blz 729 e.v. van het dossier). De verdachte en [medeverdachte ] hebben ook ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat zij dit gesprek hebben gevoerd; de verdachte staat daarin vermeld als “man”. In dit telefoongesprek informeert [verdachte] naar [slachtoffer] en wil weten of die een verklaring heeft afgelegd. De verdachte zegt -zakelijk weergegeven- dat, als het slachtoffer zou spreken
- -
het hof begrijpt: tegen de politie- en de verdachte zou komen vast te zitten de moeder van het slachtoffer eraan gaat. [Medeverdachte ] moet dat aan [slachtoffer] doorgeven. De verdachte merkt op: “dit was een teken om hem..dit was om hem..ik wou niet gelijk, dit was een teken om hem te laten zien dat mijn shit tevoorschijn moet komen”. [Medeverdachte] merkt op dat het bijna verkeerd was afgelopen met [slachtoffer]. De reactie van de verdachte is: “ik weet wat je bedoelt, maar… maar je weet, dat is een hard shit snap je..en niemand maakt grapjes hier”en “deze persoon moet mijn shit tevoorschijn laten komen want anders, gaat door!!”. Als [medeverdachte], refererend aan hetgeen zich in de auto heeft afgespeeld, zegt dat hij schrok en niet wist wat er allemaal gebeurde, antwoordt de verdachte dat hij -kennelijk voorafgaand aan de afspraak bij de wasstraat- had gezegd “ik ga zijn kop eraf snijden/slaan” – naar het hof begrijpt: als zou blijken dat [slachtoffer] de inhoud van het pakketje had gestolen- “dat bedoelde ik vriend!! Dat bedoel ik!! Denk je, ik maak een grapje? Ik maak geen grapje”. Aan het einde van het gesprek zegt de verdachte nog tegen [medeverdachte ]: “sorry, sorry, sorry, dat je, je moest zien, maar, dat is het leven, dat is de realiteit (…) niemand steelt van ons”.
De verdachte heeft gesteld dat hij gewond was aan zijn voet en, nadat hij naar Duitsland was gereden met die verwonding naar het ziekenhuis is gegaan. Zijn vriendin heeft dit als getuige op 20 mei 2010 bij de rechter-commissaris bevestigd. De verdachte heeft echter, hoewel daarop door het hof gewezen, geen bewijs overgelegd dat en waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld. Onder die omstandigheden gaat het hof ervan uit dat de verdachte geen dan wel niet noemenswaardig letsel heeft opgelopen, nog daargelaten dat letsel aan de voet heeft kunnen ontstaan nadat de verdachte met een blote voet uit de auto is gekomen en daarmee achter het slachtoffer is aangerend zoals [medeverdachte ] bevestigt.
Het hof leidt uit bovenstaande het volgende af.
Uit het aangehaalde telefoongesprek blijkt dat de verdachte die vermoedde dat [slachtoffer] de inhoud van het pakketje had ontvreemd, voornemens was diens kop eraf te snijden als dat vermoeden werd bewaarheid. Dit past in de lezing van [slachtoffer] dat de verdachte degene was die een mes bij zich had en hem daarmee heeft aangevallen. Het door [slachtoffer] opgelopen letsel dat enerzijds bestaat uit diepe en ernstige verwondingen en anderzijds uit naar het voorkomt afweerletsel op de armen past eveneens bij zijn lezing. Het hof acht het niet aannemelijk -in de lezing van de verdachte- dat [slachtoffer] het mes niet zou hebben losgelaten op het moment dat hij, overmeesterd door de verdachte, dreigde door dat mes ernstig gewond te raken; dit temeer niet omdat het mes dan op zijn schoot, dus onder zijn handbereik zou vallen.
Ook overigens blijkt uit de door het hof aangehaalde passages uit het telefoongesprek op geen enkel moment dat er zich in die auto iets anders heeft afgespeeld dan de verdachte voor ogen stond noch dat hij verrast was door hetgeen zich in die auto ten aanzien van [slachtoffer] heeft afgespeeld of dat hij zich door [slachtoffer] bedreigd heeft gevoeld.
Het hof wijst er nog op dat uit het proces-verbaal van bevindingen nummer 2010007041, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisanten ] op 21 januari 2010 blijkt dat de broer van het slachtoffer over een in de kast op de slaapkamer -voor een ieder zichtbaar- aangetroffen mes verklaart dat dit van [slachtoffer] was en dat hij dit mes nooit bij zich droeg.
Gelet op bovenstaande in onderling verband bezien acht het hof de lezing van de verdachte dat [slachtoffer] hem met een mes heeft aangevallen, niet alleen niet aannemelijk geworden, maar ook door de bewijsmiddelen weerlegd.
Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm op de dood van [slachtoffer] heeft gehad, merkt het hof het volgende op. In eerdergenoemd telefoongesprek zegt de verdachte voorafgaand aan de opmerking van [medeverdachte ] dat het bijna verkeerd was afgelopen met [slachtoffer]: “dit was een teken om hem..dit was om hem. ik wou niet gelijk, dit was een teken om hem te laten zien dat mijn shit tevoorschijn moet komen”. Het hof kan dit niet anders lezen dan dat de verdachte in elk geval opzet had om aan [slachtoffer] (zwaar) letsel toe te brengen. Door onder de genoemde omstandigheden kennelijk met kracht met een mes te steken en te blijven steken waarbij ondermeer in de borst en de buik wordt gestoken, heeft de verdachte minstgenomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen. Op grond van het bovenstaande acht het hof het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen zoals hieronder aangegeven
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 januari 2010 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in zijn lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsman van de verdachte heeft gesteld dat sprake was van noodweer danwel noodweerexces. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval door het slachtoffer, in een ruimte waarin de verdachte zich niet aan die aanval kon onttrekken en daardoor bang werd. Met zijn gepaste en noodzakelijke verdediging, te weten het pakken van de hand van het slachtoffer waarin zich het mes bevond, heeft de verdachte het slachtoffer met zijn eigen mes geraakt als gevolg waarvan het slachtoffer ernstig gewond is geraakt. Op grond van het voorstaande dient te verdachte (naar het hof begrijpt) te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof verwijst voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden die aan het beroep op noodweer dan wel noodweerexces door de raadsman ten grondslag worden gelegd, naar hetgeen hiervoor onder het kopje “bewijsverweer” is uiteengezet. Daaruit volgt dat het hof in die feiten en omstandigheden geen noodweersituatie ziet en de stelling van de raadsman dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding verwerpt. Ook van noodweerexces is nu de lezing van de verdachte wordt verworpen, geen sprake.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot € 4.747,64, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en is zowel de teruggave aan de verdachte gelast van enkele in beslag genomen goederen alsmede de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van enkele in beslag genomen goederen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag door het slachtoffer een groot aantal keren met een mes in zijn lichaam te steken. Het slachtoffer heeft zeer ernstig letsel opgelopen en zijn leven is ingrijpend veranderd, hetgeen hij op heldere wijze in zijn slachtofferverklaring uiteen heeft gezet. De verdachte heeft gemeend een voor hem problematische situatie waarin hij zichzelf had gebracht door zich bezig te houden met criminele activiteiten, door grof geweld te moeten oplossen. Daarbij heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een poging ondernomen om het slachtoffer zijn meest waardevolle bezit, het leven, te ontnemen. Het is een gelukkige en zeker niet aan de verdachte te danken omstandigheid dat het slachtoffer door de gewelddadige handelingen van de verdachte niet is komen te overlijden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 oktober 2011 is de verdachte eerder wegens geweldsdelicten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 7.440,45. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 4.747,64. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 940,45 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde schade materiële bestaat uit:
Kleding € 539,-
Medische kosten € 165,-
Tandheelkundige kosten € 53,81
Daggeldvergoeding ziekenhuis € 156,-
Reiskosten € 26,64
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Anders dan de rechtbank acht het hof het niet noodzakelijk de post kledingschade te matigen. Ook vindt het hof de gestelde tandheelkundige kosten voldoende toegelicht en passend bij de herstelde schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering wegens materiële schade tot een bedrag van € 940,45 eenvoudig is vast te stellen en zal worden toegewezen.
Immateriele schade
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank ziet geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen nu het gevorderde bedrag naar het oordeel van het hof een bescheiden en billijk bedrag is. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering wegens immateriële schade tot een bedrag van € 6500,- eenvoudig is vast te stellen en zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
(2) 1.00 STK navigatieapparaat, merk TOMTOM ONE, nummer 69738;
- -
(3) 1.00 STK telefoontoestel, wit, nummer 69742;
- -
(4) 24.00 STK bescheiden (papieren uit fouillering), nummer 69745;
- -
(5) 2.00 STK Sleutel, zilverkl.
- -
(6) 1.00 STK wit papier (kartonnetjes en vloeitjes), nummer 69751;
- -
(10) 4.00 STK kleding (t-shirt, zwarte jas, spijkerbroek, schoenen), nummer 66455;
- -
(11) 4.00 STK sleutels (1 autosleutel, 2 huissleutels, 1 Halford sleutel), nummer 73856;
- -
(12) 1.00 STK rechter slipper, merk Lacoste, nummer 69456;
- -
(13) 6.00 STK Bon (bonboeken, waardepapieren), nummer 68097;
- -
(14) 1.00 STK ING betaalpas - tnv -, geldig t/m 06-2014;
- -
(15) 1.00 STK Pas ING 538303 tnv -, geldig t/m 07-2014.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
(7) 1.00 STK zwarte telefoon, merk blackberry, type 9000;
- -
(8) 1.00 STK notebook, merk Acer Aspire, nummer -;
- -
(9) 1.00 STK zwarte laptop, merk onbekend, incl. snoeren, stekkers en nw cd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [slachtoffer] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 7.440,45 (zevenduizend vierhonderdveertig euro en vijfenveertig cent en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van EUR 7.440,45 (zevenduizend vierhonderdveertig euro en vijfenveertig cent, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 148 (honderdachtenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. H.A. Holthuis en mr. H.P. Wooldrik, in tegenwoordigheid van mr. E. Wiersma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 oktober 2011.
Mr. H.P. Wooldrik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.