De in deze beslissing tot uitdrukking komende opvatting van het Hof over verjaring is evenwel onjuist. Zie HR 6 juli 2010, LJN BK6346.
HR, 23-11-2010, nr. 08/05271
ECLI:NL:HR:2010:BO4698
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-11-2010
- Zaaknummer
08/05271
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BO4698
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO4698, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑11‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2008:BG6141, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO4698
ECLI:NL:PHR:2010:BO4698, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 28‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BO4698
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2008:BG6141
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑11‑2010
23 november 2010
Strafkamer
Nr. 08/05271
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 december 2008, nummer 22/002975-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 november 2010.
Conclusie 28‑09‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 5 december 2008 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit voor zover het is begaan vóór een bepaalde datum,1. de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde voor zover het betreft een (golf)reis van 14–16 november 1996 naar Zwitserland en voldoening van de kosten van een bezoek aan uitgaansgelegenheid YabYum en de verdachte wegens ‘als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten’ veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
2.
Mr. K. van der Lee, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur tien middelen van cassatie voorgesteld.
3.1.
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat:
‘hij op één/meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 1993 tot en met 31 oktober 2001 te Haarlem en/of te Amsterdam en/of (elders) in Nederland en/of in Schotland en/of in Ierland (Cork) en/of in Zwitserland, als ambtenaar, te weten als Hoofd (Afdeling) Realisatie Werken bij de Directie Noord-Holland van Rijkswaterstaat, (telkens) (een) gift(en) (gedaan door of namens (een) (vertegenwoordiger(s) van) (een) (tot het [A]-concern behorend(e) en/of aan het [A]-concern gerelateerd(e)) bedrijf/bedrijven), te weten
- •
(reis- en/of verblijf)kosten van een (golf-)reis in juli 1997 naar Schotland/Ierland (Cork), (zaaksdossier 1) en/of
- •
(reis- en/of verblijf)kosten van een (golf-)reis van 14–16 november 1996 naar Zwitserland, (zaaksdossier 2) en/of
- •
een geldbedrag van fl. 5.000,- of daaromtrent, althans geld, (zaaksdossier 4) en/of
- •
de voldoening van kosten (ter hoogte van enkele duizenden guldens) van bezoeken aan (de) ‘uitgaansgelegenhe(i)d(en)’ Yab Yum en/of Okura op of omstreeks 11 juli 1996 (met [betrokkene 1]) en/of op of omstreeks 23 oktober 1997 (met [betrokkene 2]) (zaaksdossier 4) en/of
- •
een golfset (ter waarde van fl. 4965,95) op 13 mei 1997 (zaaksdossier 5) heeft aangenomen, terwijl, hij, verdachte, (telkens) wist dat die gift(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, en/of (telkens) wist dat die gift(en) hem werd(en) gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten, te weten
- •
het bevorderen dat het zgn. Project RAS-Zuid als staat van meermerk op Project RAS-Noord zou worden opgedragen aan (onder anderen) [A] BV, in elk geval aan (een) (tot het [A]-concern behorend(e) en/of aan het [A]-concern gerelateerd(e)) bedrijf/bedrijven, (periode 1996–1999) (zaaksdossier 6) en/of
- •
het bevorderen van de uitvoering van groot onderhoud — mede door (een) tot het [A]-concern behorend(e) en/of aan het [A]-concern gerelateerd(e) bedrijf/bedrijven — aan de A10-West als deelbestek/meerwerk in plaats van als openbare -aanbesteding (juli t/m oktober 2001) (zaaksdossier 7) en/of
- •
het bevorderen van aanbesteding ‘uit de hand’ van de aanleg van een aansluiting tussen de A10 en de IJ-boulevard, (periode 1993–1997) (zaaksdossier 8) en/of
- •
het zich ten opzichte van (vertegenwoordigers van) (een) tot het [A]-concern behorend(e) en/of- aan het [A]-concern gerelateerd(e) bedrijf/bedrijven minder strikt opstellen dan hij, verdachte, volgens de voor hem geldende en van hem te verwachten objectiviteit zou behoren te doen, en/of
- •
het in stand houden,of verbeteren — van de zakelijke relatie(s) van (vertegenwoordigers van) (een) tot het [A]-concern behorend(e) en/of aan het [A]-concern gerelateerd(e) bedrijf/bedrijven met (een) ambtena(a)r(en) van Rijkswaterstaat.’
3.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 1 november 1993 tot en met 31 oktober 2001 te Haarlem en/of te Amsterdam en/of (elders) in Nederland en/of in Schotland, als ambtenaar, te weten als Hoofd (Afdeling) Realisatie Werken bij de Directie Noord-Holland van Rijkswaterstaat, een gift (gedaan door of namens een vertegenwoordiger van (een) (tot het [A]-concern behorend(e) en/of aan het [A]-concern gerelateerd(e) bedrijf/bedrijven), te weten
- *
(reis- en/of verblijf)kosten van een (golf-)reis in juli 1997 naar Schotland/Ierland (Cork), (zaaksdossier 1) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte, wist dat die gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, te weten
- *
het zich ten opzichte van (vertegenwoordigers van) (een) tot het [A]-concern behorend(e) en/of aan het [A]-concern gerelateerd(e) bedrijf/bedrijven minder strikt opstellen dan hij, verdachte, volgens de voor hem geldende en van hem te verwachten objectiviteit zou behoren te doen.’
3.3.
Het Hof heeft hiertoe de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
- ‘1.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2008 verklaard —zakelijk weergegeven—:
In 1992 ben ik directeur Hoofdafdeling Realisatie Werken van de directie Noord-Holland van Rijkswaterstaat in Haarlem geworden. Binnen de grenzen van mijn mandaat was ik opdrachtgever aan de aannemers. Ik was ook bevoegd meerwerk toe te kennen. Meerwerk dat niet meer bedroeg dan 50% van de aanneemsom, kon ik binnen mijn mandaat opdragen. Bij Rijkswaterstaat mocht je geen giften aannemen van meer dan ƒ 100,00. De HID [betrokkene 3] heeft een keer een opmerking gemaakt dat ik te close zou zijn met aannemers. Ik ben met [betrokkene 1] van 3 tot 5 juli 1997 naar Schotland gegaan en toen naar Ierland. In Schotland hebben we verbleven in een hotel aan de rand van de golfbaan. De volgende dag hebben we gegolfd. De dag daarna zijn we naar Ierland gegaan om het spoelen van een tunnel te bekijken. Ik had voor de reis verlof opgenomen. Ik heb de reis niet vooraf gemeld aan [betrokkene 3].
- 2.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 april 2005 verklaard —zakelijk weergegeven—:
Er waren vuistregels bij Rijkswaterstaat dat bijvoorbeeld kerstpakketten niet duurder dan 50 of 100 gulden mochten zijn. [A] heeft de reis naar Schotland betaald. [Betrokkene 1] en ik vlogen samen met het vliegtuig van [A]. We hadden onze eigen golf sets bij ons. [A] heeft alles betaald. Ik kan me voorstellen dat men chantabel wordt door de aanname van grote giften. Eén op één-contacten kunnen je positie zwak maken.
- 3.
Het proces-verbaal van verhoor van de Rijksrecherche, nr. 20010156, ‘DUDOK-team’, d.d. 21 mei 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdinspecteur en inspecteur van politie (ordner 1, p. 253). Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als de op 21 mei 2003 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte:
Als directeur van de Hoofdafdeling Realisatie Werken van de directie Noord-Holland was ik eindverantwoordelijk voor de producten, processen en middelen van de Hoofdafdeling Realisatie Werken. Deze afdeling wordt gewoonlijk aangeduid als TZ. Ik was verantwoordelijk voor het hele budget. Het budget kun je verdelen in productuitgaven en middelenuitgaven. Middelenuitgaven is een vast budget voor Hoofdafdeling TZ. Productuitgaven is budget voor het realiseren van projecten. Uiteindelijk ben ik verantwoordelijk voor alle budgetten die ter beschikking zijn gesteld van de Hoofdafdeling TZ omdat ik eindverantwoordelijk ben voor het realiseren van projecten. Ik had de personele zorg voor iedereen die op de Hoofdafdeling TZ werkte. Daarbij stuurde ik de personen die rechtstreeks onder mij vielen zelf aan. Dit waren de hoofden van de afdelingen. Mijn voornaamste bezigheden bestonden uit het aansturen van het uitvoerend niveau. Ik was verantwoordelijk voor het hele proces binnen TZ.
- 4.
Het proces-verbaal van verhoor van de Rijksrecherche, nr. 20010156, ‘DUDOK-team’, d.d. 22 mei 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdinspecteur en inspecteur van politie (ordner 1, p. 265). Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als de op 22 mei 2003 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik ben verantwoordelijk voor meerwerk als ik opdrachtgever ben van het oorspronkelijke werk, dus opdrachtgever van de aannemer. Als er meerwerk ontstaat, dan geeft de opdrachtgever toestemming de hiermee verbandhoudende kosten via een staat van meerwerk op te dragen.
- 5.
Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkt fotokopie van het proces-verbaal van verhoor van de Rijksrecherche, nr. 20010156, onderzoek DUDOK, d.d. 7 maart 2002, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], respectievelijk bijzonder ambtenaar van politie in de rang van hoofdinspecteur en buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam als financieel rechercheur (ordner 1, p. 46) . Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als de op 1 februari 2002 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Bij de opening van de Wijkertunnel hebben [betrokkene 2] en [A] samen mij met de taak belast om [verdachte] voor het bedrijf te winnen. Ik heb het contact gelegd. Verschillende mensen hebben verschillende contacten. Zeker voor zo'n belangrijke opdrachtgever. Rijkswaterstaat is samen met de Spoorwegen de meest belangrijke opdrachtgever.
- 6.
Een geschrift, zijnde een verklaring, d.d. 6 november 2001, opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 1] (ordner 1, p. 19). Het houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
Ik, [betrokkene 1], heb van 1985 tot 1998 gewerkt bij de firma [A] in Hoofddorp in de functies van uitvoerder, bedrijfsleider en technisch directeur. De firma [A] heeft medewerkers van Rijkswaterstaat omgekocht. Het gaat onder meer om [verdachte], hoofd realisatie werken van de directie Noord-Holland. Zij kregen onder andere immateriële schenkingen zoals etentjes, uitstapjes en het gratis verzorgen van reisjes naar Schotland. In ruil hiervoor hebben de omgekochte medewerkers van Rijkswaterstaat bouwbedrijven bevoordeeld bij het verlenen van opdrachten.
- 7.
Het proces-verbaal van verhoor van de Rijksrecherche, ‘DUDOK-team’, nr. 20010156, d.d. 12 mei 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3], beiden hoofdinspecteur van politie (ordner 1, p. 477) . Dit proces-verbaal houdt onder meer in — zakelijk weergegeven—:
als de op 12 mei 2003 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik ben met [verdachte] naar Schotland geweest op 3, 4 en 5 juli 1997. Het doel van de reis was het fêteren van [verdachte]. [Verdachte] had een keer met [A] of [betrokkene 2] gesproken over dat hij wel eens wilde golfen in St. Andrews. Dit is het golfmekka in de wereld. We hebben ons verzameld in het kantoor van [A] in Hoofddorp. [Verdachte] en ik zijn daarna vertrokken naar Schiphol-Oost. We hadden onze golfspullen bij ons. We zijn met het vliegtuig van [A] gevlogen naar Edinburgh. Er waren geen andere passagiers. Het vliegtuig vloog speciaal voor ons. Vanaf de luchthaven zijn we met de auto naar St. Andrews gereden. Wij hebben hiervoor een auto gehuurd. In St. Andrews zaten we in een hotel aan de start van de golfbaan. Op 4 juli 1997 zijn [verdachte] en ik gaan golfen. Op 5 juli 1997 zijn we na het golfen teruggereden naar Edinburgh. We zij niet rechtstreeks naar Schiphol-Oost gevlogen, maar via Cork in Ierland. De reden hiervoor zal geweest zijn dat de firma [B], een dochter van [A], hier een werk had. Dit zou de dekmantel voor dit reisje geweest kunnen zijn. Alle reis- en verblijfkosten zijn betaald door [A], ook de kosten voor het gebruik van de vliegreis. [Verdachte] heeft niets betaald. De reis had geen zakelijke relevantie voor [verdachte].
- 8.
Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot reis Schotland van de Rijksrecherche, team ‘Dudok’, nr. 20010156, d.d. 16 april 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], respectievelijk inspecteur en hoofdinspecteur van politie (ordner 1, p. 345). Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Op een rekeningenoverzicht van Eurocard/Mastercard (creditcard) op naam van [betrokkene 1] [A] B.V., met rekeningnummer [001], van 21 juli 1997 staat vermeld dat er door middel van deze creditcard op 4 en 5 juli 1997 verschillende betalingen zijn gedaan in Groot-Brittannië volgens onderstaand overzicht:
DatumOmschrijving/naamPlaatsValutaBedrag in v.v.Mutaties in NLG4-7-1997St Andrews links trustSt AndrewsGBP140,00468,654-7-1997MJH tours of St AndrSt AndrewsGBP141,45479,534-7-1997MJH tours of St AndrSt AndrewsGBP127,45433,085-7-1997Avis rent a carHayesGBP165,11552,715-7-1997Rusacks Hotel 802St AndrewsGBP7,1523,935-7-1997Rusacks Hotel 802St AndrewsGBP554,121.854,925-7-1997AuchterloniesSt AndrewsGBP344,701.153,89
Via internet is onderzoek gedaan naar de omschrijvingen op de rekeningafschriften. Hierbij is gebleken dat:
- •
‘St. Andrews Links Trust’ golfbanen beheert in St. Andrews;
- •
‘Rusacks Hotel 802’ een in St. Andrews gevestigd hotel is;
- •
Auchterlonies een golfshop in St. Andrews is.
In de administratie van [A] BV werden facturen aangetroffen welke betrekking hebben op het gebruik van de door de firma gebruikte vliegtuigen. Blijkens een factuur is door [A] Holding een totaalbedrag van ƒ 64.583,33 aan [A] gefactureerd. Aan deze factuur is een bijlage vastgeniet waarop onder andere staat vermeld:
- •
3 juli 1997:
Groningen - Edinburgh
Edinburgh - Groningen
- •
5 juli 1997:
Groningen - Edinburgh
Edinburgh - Cork
Cork - Amsterdam
Amsterdam - Groningen
In de privé- en kantooragenda's van [verdachte] zijn de volgende aantekeningen zichtbaar:
- •
kantooragenda, donderdag 3 juli 1997: verlof
- •
privé-agenda, donderdag 3 juli 1997: verlof
- •
kantooragenda, vrijdag 4 juli 1997: verlof
- •
privé-agenda, vrijdag 4 juli 1997: verlof
- 9.
Het proces-verbaal rogatoire commissie Schotland van de Rijksrecherche, ‘DUDOK-team’, nr. 20010156, d.d. 13 februari 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdinspecteur en inspecteur van politie (ordner 1, p. 357). Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Uit onderzoek in de administratie van het Rusack Hotel bleek dat nog maar een beperkt gedeelte van de administratie over 1997 aanwezig was. De computeruitdraaien van 4 en 5 juli 1997 werden niet aangetroffen. Op de uitdraai van het management en rekeningensysteem van 3 juli 1997 van de administratie van het Rusacks Hotel 802 te St. Andrews zijn de volgende relevante gegevens zichtbaar:
- —
[verdachte] staat als gast ingeschreven in kamer 317 voor een logies bedrag van £ 71,00;
- —
Bij [verdachte]/kamernummer 317 is een diner gecrediteerd van £ 21,07;
- —
Bij [verdachte]/kamernummer 317 is een consumptie gecrediteerd van £ 1,50;
- —
Bij [verdachte]/kamernummer 317 is wijn gecrediteerd van £ 10,35;
- —
De dagbalans van [verdachte]/kamernummer 317 groot £ 118,92.
Garantstelling middels creditcardnummer [002] op naam [betrokkene 1];
- —
Als tarief voor logies/ontbijt voor [verdachte]/kamernummer 317 staat vermeld £ 80,00. Als bedrijfsnaam staat vermeld [A] BV.
- 10.
Het proces-verbaal rechtshulpverzoek Ierland van de Rijksrecherche, ‘DUDOK-team’, nr. 20010156, d.d. 31 juli 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], hoofdinspecteur van politie (ordner 1, p. 456). Dit proces-verbaal houdt onder meer in — zakelijk weergegeven—:
als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Uit onderzoek is gebleken dat een vliegtuig van [A] met registratienummer [003] op 5 juli 1997 te 14.33 uur een landing heeft gemaakt op Cork Airport en op dezelfde dag te 20.16 uur weer is vertrokken. Het vliegtuig was afkomstig van Edinburgh (EGHH) en had twee passagiers aan boord. Het vliegtuig is vertrokken met de bestemming Amsterdam (EHAM).
- 11.
Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 29 mei 2008. Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als de op 29 mei 2008 tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik ben hoofdingenieur directeur (HID) bij Rijkswaterstaat Noord-Holland geweest van januari 1997 tot en met april 2002. In al die jaren dat ik er werkzaam ben geweest is er aandacht geweest voor integriteit. [verdachte] was werkzaam als directeur technische zaken. Ik was zijn chef. Hij moest buitenlandse reizen bij mij aanvragen. Er bestond een regeling waarbij buitenlandse reizen, ook als die maar 1 dag duurden, altijd moesten worden aangevraagd bij de directe chef van de betrokkene. Daarvoor bestonden formulieren. Ik heb een dergelijke aanvraag van [verdachte] voor de buitenlandse reis naar Cork niet gekregen en heb daarvoor ook geen toestemming gegeven.
- 12.
Het proces-verbaal van verhoor van de Rijksrecherche, ‘DUDOK-team’, nr. 20010156, d.d. 13 februari 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], respectievelijk inspecteur en hoofdinspecteur van politie (ordner 1, p. 221). Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als de op 13 februari 2003 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
[verdachte] was verantwoordelijk voor de uitvoering van nieuwe werken en grote verbeteringswerken. Hij was binnen bepaalde grenzen de opdrachtgever in verband met het uitbesteden en aanbesteden van werken. Ik zie geen zakelijke relevantie van golfen in Schotland.
- 13.
Een voor kopie conform het origineel gewaarmerkte fotokopie van het proces-verbaal van verhoor van de Rijksrecherche, ‘DUDOK-team’, nr. 20010156, d.d. 7 mei 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdinspecteur en inspecteur van politie (ordner 1, p. 235) . Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als de op 7 mei 2003 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Bij [A] was het algemeen beleid om goede contacten te onderhouden met belangrijke ambtenaren. Het doel hiervan is eenvoudig. Je wilt als aannemer contracten en opdrachten binnen halen. Vanaf de eerste minuut dat ik bij [A] binnen kwam was dit al gaande. In alle gevallen zijn de uitgaven voor fêteren marginaal omdat de kosten van fêteren klein zijn in relatie tot de opdracht die je ermee binnentrekt. Om nog even het voorbeeld van RAS Zuid aan te halen. Het lijkt alsof er veel geld aan [verdachte] is uitgegeven, maar als je dat afzet tegen de meerwerkopdracht die we er mee binnentrokken, is dat heel weinig. [Verdachte] is uitgebreid in de watten gelegd. [verdachte] kon niet anders dan RAS Zuid bij [A] onder te brengen, aan ons te gunnen. In het geval van [verdachte] was er sprake van een soort gentlemans agreement. Hij mocht op kosten van [A] allemaal leuke dingen doen en onuitgesproken was het de bedoeling dat [verdachte] hierdoor voor ons gunstige beslissingen zou nemen.
- 14.
Het proces-verbaal van verhoor van de Rijksrecherche, Team Dudok, nr. 20010156, d.d. 4 september 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6], beiden inspecteur van politie (ordner 1, p. 140). Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als de op 4 september 2003 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Binnen [A] was het een publiek geheim dat bij voorkomende problemen op het gebied van meerwerk, deze problemen werden opgelost als sneeuw voor de zon nadat er een gesprek had plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] en [verdachte]. Samengevat was het binnen het personeel van [A] algemeen bekend dat [verdachte] ‘plat’ was.
- 15.
Het proces-verbaal van verhoor van de Rijksrecherche, ‘DUDOK-team’, nr. 20010156, d.d. 17 januari 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], respectievelijk inspecteur en hoofdinspecteur van politie (ordner 1, p. 103) . Dit proces-verbaal houdt onder meer in —zakelijk weergegeven—:
als de op 13 februari 2003 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Ik overhandig u een brief die door [verdachte] is geschreven aan het Hoofdkantoor te Den Haag. Deze brief heeft betrekking op het project RAS Zuid, hetgeen feitelijk het tweede gedeelte van de verbreding van de Rijksweg 4 aan de andere zijde van de Schipholtunnel betreft. Het traject vanaf Schiphol richting Den Haag.
In de brief stelt [verdachte] voor om het RAS Zuid project te integreren in het RAS Noord project. Een en ander vanwege efficiency. Feitelijk is het voorstel het RAS Zuid project als meerwerk mee te nemen in het RAS Noord project. Het hoofdkantoor stond dat toe. Vervolgens is bij ons een staat van meerwerk opgemaakt en daar is een raming uitgekomen. Daarna is [A] gevraagd voor welk bedrag hij het kon maken. Resultaat was dat [A] het werk kreeg. Ik vind dit een vreemde gang van zaken. Een project als RAS Zuid kan ik niet onder één van de vormen van meerwerk scharen. In mijn beleving had dit project absoluut opnieuw aanbesteed moeten worden.
- 16.
Een geschrift, zijnde een koninklijk besluit van 1 december 1992, inhoudende, zakelijk weergegeven, de benoeming van [verdachte], geboren [geboortedatum] 1946, als rijksambtenaar bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, directie Noord-Holland van de Rijkswaterstaat.
Nadere bewijsoverweging
Het hof verstaat onder directeur Hoofdafdeling Realisatie Werken van de directie Noord-Holland van Rijkswaterstaat tevens hoofd (afdeling) Realisatie Werken bij de directie Noord-Holland van Rijkswaterstaat.’
4.1.
Het eerste middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 345 Sv niet binnen veertien dagen nadat het onderzoek ter terechtzitting was gesloten uitspraak heeft gedaan, althans dat het Hof art. 345, derde en vierde lid, Sv klaarblijkelijk moedwillig heeft omzeild, hetgeen in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
4.2.
De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
- (i)
Het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 12 november 2008 en 21 november 2008 houdt onder meer het volgende in:
‘De advocaat-generaal voert het woord aan de hand van haar schriftelijke requisitoiraantekeningen (…).
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in kopie aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotities.
(…)
De advocaat-generaal en de raadsman krijgen de gelegenheid tot respectievelijk repliek en dupliek.
De advocaat-generaal voert daartoe aan, zakelijk weergegeven:
(…)
De raadsman reageert daarop als volgt, zakelijk weergegeven:
(…)
De advocaat-generaal vervolgt, zakelijk weergegeven:
(…)
De raadsman deelt mede geen behoefte te hebben aan dupliek.
Daartoe door de voorzitter de gelegenheid gegeven, verklaart de verdachte, zakelijk weergegeven:
Het bedrag van 60 miljoen gulden aan meerwerk van RAS Zuid is absoluut niet juist. Dat moet ook ergens in het dossier bij de stukken ter zake van RAS Zuid terug te vinden zijn. Het meerwerk op RAS Zuid bedroeg 13 miljoen gulden en dat was in lijn met Europese regelgeving. Wat betreft het vliegtuig: ik weet niet meer of ik vlak voor of vlak na vertrek gehoord heb dat we via Schotland zouden vliegen. Ik heb het niet zo ervaren dat men mij giften deed en het de bedoeling was dat ik iets voor hen terug deed. De cultuur op mijn afdeling was daar ook in het geheel niet naar, zo ingebed als ik was in mijn afdeling, in strakke regelgeving en in een cultuur en moraal waarin men eerder anti-aannemer was. Ik heb het dan over het bedrijfsbureau en de controllers: die willen dat alles via de regels gaat. Ik heb ook nooit het idee gehad dat ik dingen deed die niet klopten. Ik ging vrij met de aannemers om en dat zou je tegenwoordig niet meer doen, maar het was toen echt niet de cultuur om je te laten verleiden tot corruptie. Daar was geen sprake van. Als mensen mij vragen of ik me heb laten omkopen, dan kan ik iedereen recht in de ogen kijken en zeggen dat het woord corruptie bij mij nooit is opgekomen. Ik hoop dat ik u daarvan heb kunnen overtuigen.
Het gerechtshof, gehoord de verdachte, zijn raadsman en de advocaat-generaal, onderbreekt hierop het onderzoek tot de terechtzitting van 21 november 2008 te 13.30 uur;
21 NOVEMBER 2008
(…)
De verdachte is niet ter terechtzitting aanwezig.
De raadsman van de verdachte, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam, is evenmin ter terechtzitting aanwezig.
Het hof hervat het onderzoek ter terechtzitting en zet dit voort in de stand waarin zich dat bevond op het tijdstip van de onderbreking ervan op 12 november 2008.
De voorzitter deelt mede dat bij brief van 20 november 2008 de raadsman een verklaring van de verdachte heeft toegezonden waarin de verdachte, in aanvulling op zijn reeds ter terechtzitting uitgesproken (laatste) woorden, verklaart dat het meerwerk op RAS Zuid 13 miljoen gulden bedroeg en de vindplaatsen voor dit bedrag in het dossier aangeeft. De brief wordt in het dossier gevoegd.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat uitspraak zal worden gedaan ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2008 te 13.30 uur.’
- (ii)
De brief van de raadsman van 20 november 2008 houdt het volgende in:
‘In aanvulling op zijn reeds ter zitting uitgesproken (laatste) woorden zou mijn client graag het in de bijgevoegde e-mail verwoorde nog onder de aandacht van het hof brengen.’
- (iii)
Het Hof heeft vervolgens op 5 december 2008 uitspraak gedaan.
4.3.
Art. 345 Sv luidt, voor zover hier van belang:
- ‘3.
In geen geval mag de uitspraak later plaats vinden dan op den veertienden dag na de sluiting van het onderzoek. Daarbij kan volstaan worden met het uitspreken van een verkort vonnis.
- 4.
Heeft de uitspraak alsdan niet plaats gehad, dan wordt de zaak op de bestaande telastelegging door hetzelfde college opnieuw onderzocht.’
4.4.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2008 volgt niet dat de verdachte en/of zijn raadsman bezwaar hebben gemaakt tegen de onderbreking van het onderzoek tot de terechtzitting van 21 november 2008. Voorts verkeerde de verdediging, gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde brief van de raadsman, kennelijk (ook) in de veronderstelling dat de verdachte zijn laatste woorden reeds had gesproken en dat er op de zitting van 21 november 2008 in beginsel niets anders restte dan sluiting van het onderzoek. Welnu, op 21 november 2008 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en op 5 december 2008, dus binnen de in het derde lid van artikel 345 Sv genoemde termijn, heeft het hof arrest gewezen.
Het eerste lid van artikel 277 Sv bepaalt weliswaar dat het onderzoek onafgebroken wordt voortgezet, maar het tweede lid voorziet in de mogelijkheid het onderzoek te onderbreken wegens de uitgebreidheid of de duur daarvan of voor het nemen van rust door de rechtbank. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent vormt de noodzaak van nader onderzoek geen grond voor onderbreking. Onderbreking van het onderzoek kan dus ook worden bevolen als de inhoudelijke behandeling van de strafzaak al is afgerond. De motieven die een rechter kan hebben om het onderzoek te onderbreken zijn zozeer verweven met feitelijke omstandigheden en beoordelingen dat de beslissing tot onderbreking in cassatie nauwelijks kan worden getoetst.
Het middel miskent voorts dat in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over de schending van — het bij uitstek in het belang van de verdachte bepaalde in — art. 345, derde lid, Sv, indien de verdediging in de gelegenheid is geweest de desbetreffende klacht aan de feitenrechter voor te leggen en van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.2.
4.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5.1.
Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof zich bij de verwerping van een bewijsverweer heeft beroepen op bepaalde niet uit de bewijsmiddelen af te leiden gegevens en daarbij niet, althans niet met voldoende mate van nauwkeurigheid heeft verwezen naar het wettige bewijsmiddel waaraan het deze gegevens heeft ontleend.
5.2.
De bestreden uitspraak houdt onder meer het volgende in:
‘Uit het ter terechtzitting verhandelde en het strafdossier blijkt het volgende:
- 1.
De verdachte heeft van 3 tot 5 juli 1997 op uitnodiging van het aannemersbedrijf [A] BV samen met [betrokkene 1] een reis naar Schotland en Ierland gemaakt. De verdachte had voorafgaand aan de reis aan een vertegenwoordiger van [A] BV laten weten dat hij wel eens in St. Andrews in Schotland wilde golfen;
- 2.
Op 3 juli 1997 zijn de verdachte en [betrokkene 1] met een vliegtuig van het [A] concern naar Schotland gevlogen; er waren geen medepassagiers. Zij hadden hun golfspullen op reis meegenomen. In Schotland hebben de verdachte en [betrokkene 1] twee nachten doorgebracht in een hotel aan de golfbaan van St. Andrews en daar gegolfd;
- 3.
Op 5 juli 1997 omstreeks 14.00 uur zijn de verdachte en [betrokkene 1] van Schotland naar Ierland gevlogen met een vliegtuig van het [A] concern dat daarvoor speciaal uit Nederland naar Schotland was gekomen. Na een bezoek aan Cork in Ierland zijn zij dezelfde dag, 5 juli 1997, omstreeks 20.00 uur weer naar Nederland teruggevlogen.
- 4.
De verdachte heeft voorafgaand aan deze reis geen toestemming gekregen van de Hoofdingenieur directeur (HID), zijn leidinggevende bij Rijkswaterstaat, hetgeen vereist was voor een dienstreis naar het buitenland. Hij had op donderdag 3 en vrijdag 4 juli 1997 twee verlofdagen opgenomen om de reis te kunnen maken;
- 5.
Alle reis- en verblijfkosten die aan deze reis verbonden waren, zoals de kosten van het vliegtuig van ruim ƒ 64.000,00, zijn door [A] BV gedragen.
Naar het oordeel van het hof kan het bezoek aan Cork in Ierland aldus worden uitgelegd dat het bezoek voor de verdachte een functie zou kunnen vervullen om op de hoogte te blijven van nieuwe ontwikkelingen in de markt zoals door de verdediging wordt gesteld en daarmee een zakelijk karakter had. Dat neemt niet weg dat voorafgaand aan de reis naar Ierland door [A] BV aan de verdachte een golfreis van twee dagen naar Schotland was aangeboden en door hem was geaccepteerd. Nu de reis naar Schotland die qua bestemming, tijdsduur en daarvoor gemaakte kosten niet in enig zakelijk verband te brengen is met het zes uur durende bezoek aan Ierland dan wel met enig ander zakelijk verband, dient naar het oordeel van het hof de reis Schotland/Ierland aangemerkt te worden als een gift in de zin van artikel 363 (oud) c.q. 362 (oud) Sr, welke gift door de verdachte is aangenomen.
Het verweer dat verdachte verrast werd
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij pas zeer kort voor vertrek ervan op de hoogte is gesteld dat de reis via Schotland zou verlopen. Dit zou niet op zijn wens gebeurd zijn en hij zou door de gang van zaken zijn verrast.
Het hof acht deze verklaring echter niet aannemelijk, mede gezien de verklaring die [betrokkene 1] bij de Rijksrecherche heeft afgelegd op 12 mei 2003. Uit deze verklaring blijkt dat de golfreis naar St. Andrews plaatsvond op wens van de verdachte en dat de verdachte de golfreis al eerder ter sprake had gebracht. Het hof hecht geloof aan deze laatste verklaring, nu deze steun vindt in de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 1 april 2005; waarin hij verklaarde dat hij zijn eigen golfset had meegenomen. Bovendien is het onaannemelijk dat de verdachte zich niet voorafgaand aan de reis heeft laten informeren over het reisschema en het programma van de reis. Het hof verwerpt derhalve het verweer.’
5.3.
Volgens de steller van het middel heeft het Hof niet met voldoende mate van nauwkeurigheid aangegeven aan welke bewijsmiddelen het heeft ontleend dat de verdachte met [betrokkene 1] van Schotland naar Ierland is gevlogen ‘met een vliegtuig dat daarvoor speciaal uit Nederland naar Schotland was gekomen’ en dat alle reis-verblijfkosten die aan deze reis verbonden waren, zoals ‘de kosten van het vliegtuig van ruim ƒ 64.000,-’ door [A] BV zijn gedragen. Daarbij merkt de steller van het middel op dat de genoemde omstandigheden van groot belang moeten worden geacht voor de bewezenverklaring, nu het Hof mede met gebruikmaking van deze feiten en omstandigheden kennelijk heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een zakelijk verband met het bezoek aan Cork (Ierland) en het dus ging om een door de verdachte aangenomen gift.
5.4.
Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus — al dan niet in reactie op een bewijsverweer — beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
- (a)
die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
- (b)
het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.3.
5.5.
De als bewijsmiddel 7 gebezigde verklaring van [betrokkene 1] houdt onder meer in dat hij op 3, 4 en 5 juli 1997 met de verdachte naar Schotland is geweest, dat zij met het vliegtuig van [A] naar Edinburgh zijn gevolgen, dat er geen andere passagiers waren, dat het vliegtuig speciaal voor hen vloog, dat ze op 5 juli 1997 via Cork in Ierland zijn gevlogen en dat alle reis- en verblijfkosten zijn betaald door [A], ook de kosten van de vliegreis.
Bewijsmiddel 8 houdt onder meer in dat in de administratie van [A] BV facturen werden aangetroffen welke betrekking hebben op het gebruik van de door de firma gebruikte vliegtuigen, dat blijkens een factuur door [A] Holding een totaalbedrag van ƒ 64.583,33 aan [A] gefactureerd en dat aan deze factuur een bijlage is vastgeniet waarop onder andere staat vermeld: ‘3 juli 1997: Groningen-Edinburgh, Edinburgh-Groningen’ en ‘5 juli 1997: Groningen-Edinburgh, Edinburgh-Cork, Cork-Amsterdam, Amsterdam-Groningen’.
Bewijsmiddel 10 tenslotte houdt in dat uit onderzoek is gebleken dat een vliegtuig van [A] op 5 juli 1997 te 14.33 uur een landing heeft gemaakt op Cork Airport en op dezelfde dag te 20.16 uur weer is vertrokken, dat het vliegtuig afkomstig was uit Edinburgh, dat er twee passagiers aan boord waren en dat het vliegtuig is vertrokken met de bestemming Amsterdam.
De suggestie in de toelichting op het middel dat de facturen betrekking zouden hebben op meerdere vliegtuigen en ook op andere vluchten dan die van 3 juli 1997 naar Schotland betreft de uitleg van bewijsmiddel 8. Deze is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst. Anders dan de steller van het middel ben ik van mening dat het Hof uit de bewijsmiddelen wel heeft kunnen afleiden dat het vliegtuig speciaal uit Nederland naar Schotland is gekomen om de verdachte en [betrokkene 1] naar Ierland te brengen en dat de kosten van het vliegtuig voor de vluchten ruim ƒ 64.000,- bedroegen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
De hiervoor onder 5.4 vooropgestelde regel gaat in het onderhavige geval dus niet op. De in het middel bedoelde feiten en omstandigheden die het Hof heeft gebruikt voor de verwerping van het gevoerde verweer zijn immers terug te vinden in de gebezigde bewijsmiddelen. Daarbij merk ik op dat ik de steller van het middel niet helemaal kan volgen wanneer hij stelt dat deze omstandigheden van groot belang moeten worden geacht voor de bewezenverklaring. Het Hof heeft geoordeeld dat, nu de reis naar Schotland qua bestemming, tijdsduur en daarvoor gemaakte kosten niet in enig zakelijk verband te brengen is met het zes uur durende bezoek aan Ierland dan wel met enig ander zakelijk verband, deze als een gift moet worden aangemerkt. De kosten van de vliegreis zijn daar maar een onderdeel van. Dat de kosten van het vliegen met een privévliegtuig aanzienlijk zijn, lijkt mij een feit van algemene bekendheid. Of dat vliegtuig dan speciaal voor de verdachte en [betrokkene 1] naar Ierland is gekomen en of de kosten daadwerkelijk ruim ƒ 64.000,- bedroegen, is dan niet meer zo relevant.
5.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
6.1.
Het derde middel klaagt dat het bestreden arrest innerlijk tegenstrijdig is, althans dat de bewezenverklaring niet zonder meer begrijpelijk is, aangezien het Hof enerzijds in een nadere bewijsoverweging heeft aangegeven dat de reis naar Cork (Ierland) een zakelijk karakter had en het Hof heeft vrijgesproken van Ierland als pleegplaats, maar anderzijds wel bewezen heeft verklaard dat de kosten van de reis naar Ierland als gift moeten worden beschouwd.
6.2.
Deze klacht berust mijns inziens op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Het Hof heeft inderdaad geoordeeld dat het bezoek aan Cork (Ierland) een zakelijk karakter zou kunnen hebben en dus vrijgesproken van Ierland als pleegplaats. De aan het bezoek aan Cork voorafgaande golfreis naar Schotland daarentegen ontbeert naar het oordeel van Hof ieder zakelijk karakter. De kosten van die reis moeten volgens het Hof dan ook aangemerkt worden als een gift. Aan de omstandigheid dat het Hof die kosten de kosten van de reis Schotland/Ierland noemt, moet mijns inziens niet te veel waarde worden gehecht. Met die benaming heeft het Hof kennelijk aansluiting gezocht bij de tenlastelegging en de daarin opgenomen verwijzing naar zaaksdossier 1, dat de titel Schotland-Ierland draagt. Ik wijs ook nog op de verwerping door het Hof van het verweer betreffende de locus delicti. Die verwerping luidt als volgt:
‘Het verweer betreffende de locus delicti
Daarnaast is zijdens de verdachte het verweer gevoerd dat, voor zover er al sprake is geweest van een gift, deze in ieder geval niet in Nederland is aangenomen. Volgens de raadsman dient op deze grond een vrijspraak te volgen.
Het hof verwerpt dit verweer, aangezien in de tenlastelegging niet alleen Nederland als locus delicti is genoemd, maar (onder meer) ook Schotland. De bewezen verklaarde gift (namelijk de golfreis naar Schotland) is door de verdachte deels in Nederland en deels in Schotland aangenomen.’
6.3.
Anders dan de steller van het middel lees ik in het bestreden arrest niet dat het Hof toch heeft bewezenverklaard dat de kosten van de reis naar Ierland als een gift moeten worden beschouwd.
6.4.
Het middel faalt.
7.1.
Het vierde middel bevat de klacht dat het bestreden arrest innerlijk tegenstrijdig is, althans dat de verwerping van het verweer dat er geen sprake is van door de verdachte verrichte tegenprestaties niet zonder meer begrijpelijk is, aangezien het Hof enerzijds in de motivering van de verwerping van dat verweer heeft aangegeven dat de gedane giften wel degelijk tot tegenprestaties hebben geleid, waarbij het Hof onder meer wijst op het aan [A] gunnen van het RAS Zuid project, maar het Hof anderzijds juist heeft vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
7.2.
Het Hof heeft het in het middel gevoerde verweer als volgt samengevat en verworpen:
‘Het verweer dat niet in strijd met ambtsplicht is gehandeld en er geen tegenprestaties zijn verricht
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat hij niet in strijd met zijn ambtsplicht heeft gehandeld en er geen relatie is tussen de vermeende giften enerzijds en de telastegelegde tegenprestaties anderzijds.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zoals hiervoor overwogen acht het hof bewezen dat de verdachte een gift, namelijk een golfreis naar Schotland, heeft aangenomen. De eis dat het aannemen van de bewezenverklaarde gift ook daadwerkelijk heeft geleid tot de bewezenverklaarde tegenprestatie is een eis die de wet niet stelt.
Tegen het verweer van de verdediging kan voorts worden ingebracht, dat de gedane giften in het onderhavige geval wel degelijk tot tegenprestaties hebben geleid. Zo verklaarde [betrokkene 1] bij de Rijksrecherche d.d. 7 mei 2003 dat de verdachte gezien de gedane giften eigenlijk niet anders kon dan het RAS Zuid project aan het bedrijf te gunnen. Dit vindt voorts zijn bevestiging in de verklaring van [betrokkene 4], afgelegd bij de Rijksrecherche op 4 september 2003. Volgens [betrokkene 4] was het binnen het personeel van [A] algemeen bekend dat [verdachte] ‘plat’ was.’
7.3.
In de eerste plaats merk ik op dat de vrijspraak en de daaraan gegeven motivering niet aan het oordeel van de Hoge Raad zijn onderworpen. Dat brengt mee dat de vraag of de motivering van de bewezenverklaring zich verdraagt met die aan de vrijspraak gegeven motivering, in cassatie niet ten toets kan komen.4.
Voorts heeft het Hof met juistheid overwogen dat de wet niet eist dat het aannemen van de gift ook leidt tot een tegenprestatie. Het delict is immers al voltooid met het aannemen van de gift. Het is niet vereist dat de ambtenaar onder invloed van de gift daadwerkelijk in strijd met zijn plicht iets heeft gedaan of nagelaten.5.
In de derde plaats zie ik ook hier, anders dan de steller van het middel, geen innerlijke tegenstrijdigheid. Het Hof heeft inderdaad niet bewezenverklaard dat de verdachte wist dat de gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening te bevorderen dat het zgn. RAS-Zuid project als staat van meerwerk op het Project RAS-Noord zou worden opgedragen aan [A]. Het Hof was kennelijk van oordeel dat daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden was.
Wel bewezenverklaard is dat de verdachte wist dat de gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, te weten het zich ten opzichte van (vertegenwoordigers van) (een) tot het [A]-concern behorend(e) en/of aan het [A]-concern gerelateerd(e) bedrijf/bedrijven minder strikt opstellen dan hij, verdachte, volgens de voor hem geldende en van hem te verwachten objectiviteit zou behoren te doen. Het gedeelte van de verwerping waartegen het middel zich richt, moet volgens het Hof kennelijk in dat kader worden geplaatst. Dat is niet onbegrijpelijk.
7.4.
Daarop stuit het middel af.
8.1.
Het vijfde middel behelst de klacht dat het Hof bij de bewijsvoering een door de verdachte afgelegde verklaring heeft gedenatureerd.
8.2.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte onder meer verklaard:
‘[Betrokkene 3] is eind 1997 Hoofd-ingenieur directeur (HID) geworden. Hij heeft in 1999 of 2000 een keer een opmerking gemaakt dat ik te close zou zijn met aannemers. Ik denk dat hij zich vergist als hij zegt dat het gesprek plaatsvond in het eerste jaar van zijn functie als HID. Ik heb hem gevraagd naar de betekenis van zijn woorden, maar hij kon zijn opmerking niet expliciet maken. Het was meer een gevoel.’
8.3.
Het Hof heeft deze verklaring voor het bewijs gebezigd (bewijsmiddel 1, hiervoor onder 3.3 weergegeven), in die zin dat het als verklaring van de verdachte onder meer heeft opgenomen: ‘De HID [betrokkene 3] heeft een keer een opmerking gemaakt dat ik te close zou zijn met aannemers’.
Volgens de steller van het middel leert kennisneming van de oorspronkelijke verklaring dat de Hoofdingenieur-directeur die opmerking gemaakt moet hebben na de reis naar Schotland. Het Hof heeft volgens de toelichting op het middel de verklaring gedenatureerd omdat de weergave van dit onderdeel van de verklaring in de aanvulling suggereert dat de Hoofdingenieur-directeur zich aldus zou hebben uitgelaten vóór die reis, waardoor die opmerking relevant lijkt voor het bewijs van het opzet van verdachte.
8.4.
Een blik over de papieren muur leert dat [betrokkene 3] op 13 februari 2003 bij de politie heeft verklaard dat hij van februari 1997 tot juni 2002 Hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat directie Noord-Holland is geweest, dat hij zich nog kan herinneren dat hij tijdens zijn eerste beoordelingsgesprek met de verdachte sprak over zijn rol ten opzichte van aannemers en dat hij vond dat de verdachte wat te close was met de aannemers (ordner 1, dossierpagina 223–224).
8.5.
Het Hof heeft in de bewijsmiddelen vastgesteld dat [betrokkene 3] de betreffende opmerking tegen de verdachte heeft gemaakt, maar heeft daarbij in het midden gelaten wanneer [betrokkene 3] Hoofdingenieur-directeur is geworden en wanneer hij de opmerking zou hebben gemaakt. Dat levert echter geen denaturering van de verklaring van de verdachte op. Daarbij komt dat de steller van het middel ervan uitgaat dat het niet anders kan zijn dan dat het Hof deze verklaring heeft gebruikt om het bewijs van het weten te onderbouwen, althans dat uit het oordeel van het Hof blijkt dat het deze verklaring gebruikt met betrekking tot de gift die in juli 1997 door de verdachte is aangenomen. Daarin volg ik de steller van het middel niet. Het Hof heeft de verklaring van de verdachte kennelijk gebezigd om te onderbouwen dat de verdachte zich ten opzichte van aannemers, onder wie (vertegenwoordigers van) (een) tot het [A]-concern behorend(e) en/of aan het [A]-concern gerelateerd(e) bedrijf/bedrijven inderdaad minder strikt opstelde dan hij volgens de voor hem geldende en van hem te verwachten objectiviteit zou behoren te doen. Dat is niet onbegrijpelijk. Ook al zou de Hoofdingenieur-directeur deze opmerking hebben gemaakt na de reis naar Schotland, dan is dit bewijsmiddel toch nog redengevend.
8.6.
Ook dit middel is vruchteloos voorgesteld.
9.1.
Het zesde middel klaagt dat het gebruik van de verklaringen van de getuige/medeverdachte [betrokkene 1] (in ieder geval ten aanzien van een deel van die verklaringen) niet zonder meer begrijpelijk is, gelet op wat het Hof over de betrouwbaarheid van die verklaringen heeft overwogen.
9.2.
Het bestreden arrest houdt wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] het volgende in:
‘Ter zake van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] aangaande de verdachte overweegt het hof als volgt.
De betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde is aan het licht gekomen door diverse verklaringen van [betrokkene 1] omtrent de vermeende omkoping. Later is [betrokkene 1] teruggekomen op deze verklaringen. Wat daarbij opvalt is, dat er grote discrepanties bestaan tussen de verschillende verklaringen die [betrokkene 1] heeft afgelegd. De verdediging heeft het hof dan ook verzocht de verklaringen van [betrokkene 1] kritisch te bekijken.
Het hof heeft gelet op één en ander twijfels over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1]. Derhalve zal het hof deze verklaringen enkel gebruiken indien in het dossier voldoende steunbewijs aanwezig is voor de voor de verdachte belastende verklaringen van [betrokkene 1].’
9.3.
Het Hof heeft voor het bewijs een aantal verklaringen van [betrokkene 1] gebezigd. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het gebruik van die verklaringen gelet op hetgeen het Hof heeft overwogen alleen dan begrijpelijk kan zijn indien en voor zover die verklaringen steun vinden in de overige gebruikte bewijsmiddelen, te meer nu het Hof niet met de vereiste mate van nauwkeurigheid heeft aangegeven waar elders in het dossier steunbewijs voor die verklaringen is te vinden.
9.4.
Ik stel voorop dat er geen rechtsregel is die voorschrijft dat verklaringen van een persoon bij wiens betrouwbaarheid door de verdediging vraagtekens worden geplaatst, slechts gebruikt mogen worden als deze steun vinden in andere gebezigde bewijsmiddelen, ook niet indien ook de rechter op bepaalde punten twijfelt aan die betrouwbaarheid. Evenmin is er een regel die in een geval als het onderhavige voorschrijft dat het Hof moet aangeven waar in het dossier steunbewijs voor een voor het bewijs gebezigde verklaring kan worden gevonden. Laatstgenoemde regel geldt alleen indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring en niet voor feiten en/of omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een weerlegging van verweren inzake de betrouwbaarheid van gebezigd bewijsmateriaal. Die feiten en/omstandigheden zijn immers niet redengevend voor de bewezenverklaring dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft begaan.6.
Het Hof heeft zich zelf, blijkens de geciteerde overwegingen, nog nadere beperkingen opgelegd.
De in de toelichting op het middel opgenomen zin uit bewijsmiddel 5, inhoudende dat [betrokkene 2] en [A] aan [betrokkene 1] bij de opening van de Wijkertunnel hebben opgedragen om verdachte voor het bedrijf te winnen, is enkel een inleiding ter verklaring van de handelwijze van [betrokkene 1].
Het onderdeel van bewijsmiddel 6, waarin sprake is van het omkopen van medewerkers van Rijkswaterstaat, met als gevolg dat de bouwbedrijven werden bevoordeeld bij het verlenen van opdrachten en van bewijsmiddel 13 waarin over het gunnen van RAS Zuid aan [A] is gesproken, vinden steun in de bewijsmiddelen 14 en 15. Ten aanzien van bewijsmiddel 14 heeft de steller van het middel aangevoerd dat deze verklaring slechts niet bruikbare vermoedens of veronderstellingen behelst. Ik kan dit bezwaar niet delen. Een getuige kan immers uit eigen ervaring verklaren dat een gegeven binnen een bedrijf algemeen bekend is. Uit bewijsmiddel 15 is af te leiden dat op voorstel van verdachte de afhandeling van het project RAS Zuid bij deze getuige vragen deed rijzen. Met betrekking tot bewijsmiddel 7 heeft het Hof kennelijk gemeend dat de uitlating van [betrokkene 1] bevestiging vindt in het feit dat verdachte inderdaad getrakteerd is op een luxueuze golfreis naar Schotland.
9.5.
Ook het zesde middel faalt.
10.1.
Het zevende middel bevat de klacht dat de als bewijsmiddel 14 gebezigde verklaring van [betrokkene 4] ontoelaatbare gissingen, althans vermoedens, althans veronderstellingen bevat. Volgens de steller van het middel bevat deze verklaring niet meer dan een door deze getuige gegeven samenvatting van de vrijdagmiddagborrelpraat.
10.2.
De betreffende verklaring luidt als volgt:
‘Binnen [A] was het een publiek geheim dat bij voorkomende problemen op het gebied van meerwerk, deze problemen werden opgelost als sneeuw voor de zon nadat er een gesprek had plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] en [verdachte]. Samengevat was het binnen het personeel van [A] algemeen bekend dat [verdachte] ‘plat’ was.’
10.3.
De hiervoor weergegeven verklaring van [betrokkene 4] is door het Hof kennelijk verstaan — en kon, zo ik hiervoor al schreef, zo ook worden verstaan — als behelzende mededelingen van de getuige over wat hij heeft waargenomen over de manier waarop er binnen [A] over de verdachte werd gedacht en gepraat. Aldus verstaan bevat de verklaring niets wat niet vatbaar is voor eigen waarneming of ondervinding.7.
10.4.
Het middel faalt.
11.1.
Het achtste middel bevat de klacht dat de als bewijsmiddel 15 gebezigde verklaring van [betrokkene 5] ontoelaatbare meningen bevat, althans (deels) geen feiten of omstandigheden die door de getuige zelf zijn waargenomen of ondervonden.
11.2.
Blijkens de toelichting doelt de steller van het middel op het volgende gedeelte van de voor het bewijs gebruikte verklaring van [betrokkene 5]:
‘Ik vind dit een vreemde gang van zaken. Een project als RAS Zuid kan ik niet onder één van de vormen van meerwerk scharen. In mijn beleving had dit project absoluut opnieuw aanbesteed moeten worden.’
11.3.
Een blik over de papieren muur leert dat [betrokkene 5] destijds werkzaam was als eerste medewerker contractzaken, vallende onder de hoofdafdeling Realisatie Werken bij Rijkswaterstaat Noord-Holland. De verdachte had over deze afdeling de algemene leiding. [betrokkene 5] was verantwoordelijk voor het beoordelen van contracten, meer- en minderwerk en alles wat daar mee te maken heeft (ordner 1, pagina 98). De getuige is op dit punt dan ook een min of meer deskundige getuige. Zo bezien behelst de verklaring van [betrokkene 5] een mededeling van gedachten die bij hem zijn opgekomen bij het zien van een door de verdachte geschreven brief over het project RAS Zuid en bevat deze niets wat niet kan worden aangemerkt als de mededeling van een zelf waargenomen feit.8.
11.4
Het middel faalt.
12.1.
Het negende middel klaagt dat het bewezenverklaarde opzet, althans dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bewezenverklaarde gift hem werd gedaan met het doel dat hij, in strijd met zijn ambtsplicht, anders dan om zakelijke redenen, de aannemer ([A]) zou bevoordelen, onvoldoende uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt, ook niet indien deze in samenhang worden bezien met de nadere bewijsoverweging op dit punt.
12.2.
De nadere bewijsoverweging omtrent het opzet luidt als volgt:
‘Het verweer betreffende het ten laste gelegde opzet
De verdediging heeft bovendien betwist dat sprake is geweest van het in de tenlastelegging bedoelde opzet bij de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende:
- 1.
De verdachte bekleedde als directeur van de hoofdafdeling Realisatie Werken in de provincie Noord-Holland binnen Rijkswaterstaat een belangrijke positie. De verdachte was eindverantwoordelijk voor de uitvoering van alle nieuwe werken en voor de uitvoering van grote onderhoudswerken. De verdachte stuurde op de hoofdlijnen en gaf direct leiding aan de verschillende directeuren van de hoofdafdelingen. Ook had de verdachte een aantal financiële verantwoordelijkheden en was hij budgethouder voor zijn hoofdafdeling en de werken die daar in uitvoering zijn en was hij hiervoor getrapt gemandateerd. De directeur Realisatie Werken was opdrachtgever voor de feitelijke uitvoering van een werk door zijn hoofdafdeling. Hij had een belangrijke rol bij het gunnen van opdrachten aan aannemers. Met betrekking tot meerwerk was de directeur Realisatie Werken de opdrachtgever binnen zijn mandaat. Het mandaat van de directeur was dat hij maximaal 50% van de totale aanneemsom als meerwerk mag opdragen;
- 2.
De giften zijn gedaan door of namens het aannemersbedrijf [A] BV, welk bedrijf werkzaamheden uitvoerde voor Rijkswaterstaat en dat er ook blijkens de verklaringen van [betrokkene 1] (bij de Rijksrecherche d.d. 7 en 8 mei 2003) alle belang bij had goodwill te kweken bij de verdachte;
- 3.
De verdachte meldde de reizen of bezoeken niet van tevoren aan zijn leidinggevende;
- 4.
Zoals de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard, geldt bij Rijkswaterstaat de richtlijn dat van derden cadeaus mochten worden aangenomen mits deze een waarde van ƒ 50,00 of ƒ 100,00 niet te boven gingen. De verdachte heeft voorts ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het gevaar van het aannemen van grotere giften er in kon bestaan dat men chantabel kon worden gemaakt. Voor de verdachte moet duidelijk zijn geweest dat de reizen, waaraan hij niet betaalde, hem een aanzienlijk voordeel hebben gebracht. Dat het zakelijk gedeelte van de reis naar Schotland en Ierland wellicht door zijn werkgever zou zijn vergoed doet daaraan niet af, omdat de verdachte in ieder geval geen vergoeding zou krijgen voor het golfgedeelte van de reis.
Onder deze omstandigheden heeft de verdachte de gift, te weten de (reis- en/of verblijf)kosten van een (golf)reis naar Schotland/Ierland, aangenomen terwijl hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die gift hem werd gedaan met het doel dat hij, in strijd met zijn ambtsplicht, anders dan om zakelijke redenen de aannemer zou bevoordelen door zich minder strikt op te stellen tegenover deze aannemer.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat het ten laste gelegde opzet niet kan worden bewezen.’
12.3.
Het Hof heeft dus overwogen:
- —
dat de verdachte een belangrijke positie bekleedde als directeur van de hoofdafdeling Realisatie Werken in de provincie Noord-Holland, dat hij opdrachtgever was voor de feitelijke uitvoering van een werk door zijn hoofdafdeling en dat hij een belangrijke rol had bij het gunnen van opdrachten;
- —
dat de giften zijn gedaan door of namens het aannemersbedrijf [A] BV, welk bedrijf er, ook volgens de verklaringen van [betrokkene 1], alle belang bij had om goodwill te kweken bij de verdachte;
- —
dat de verdachte de reizen of bezoeken niet van tevoren aan zijn leidinggevende heeft gemeld;
- —
dat bij Rijkswaterstaat de richtlijn geldt dat van derden cadeaus mochten worden aangenomen mits deze de waarde van ƒ 50,00 of ƒ 100,00 niet te boven gingen, dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat het gevaar van het aannemen van grotere giften er in kon bestaan dat men chantabel kon worden gemaakt en dat het voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat de reizen, waaraan hij niet betaalde, hem een aanzienlijk voordeel hebben gebracht;
- —
dat de verdachte onder deze omstandigheden de golfreis heeft aangenomen, terwijl hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die gift hem werd gedaan met het doel dat hij, in strijd met zijn ambtsplicht, anders dan om zakelijke redenen de aannemer zou bevoordelen door zich minder strikt op te stellen tegenover deze aannemer.
12.4.
Aldus heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte heeft geweten dat de gift aan hem werd gedaan met genoemd doel. Die conclusie kan worden getrokken uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk onder meer gelet op het luxe karakter van de reis waarvan de kosten volledig door [A] werden gedragen.9. Daarbij teken ik aan dat de motiveringsplicht van art. 359, tweede lid, Sv niet zo ver gaat dat bij niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie van de verdediging moet worden ingegaan.10.
12.5.
Het middel faalt.
13.1.
Het tiende middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, nu daaruit niets, althans onvoldoende, kan worden afgeleid over de bewezenverklaarde plicht van de verdachte, terwijl ook niet blijkt dat ‘het zich minder strikt opstellen’ in strijd zou zijn met die plicht en de bewijsmiddelen evenmin iets inhouden met betrekking tot de voor de verdachte geldende en van hem te verwachten objectiviteit.
13.2.
De bestreden uitspraak houdt op dit punt het volgende in:
‘Het verweer dat niet in strijd met ambtsplicht is gehandeld en er geen tegenprestaties zijn verricht
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat hij niet in strijd met zijn ambtsplicht heeft gehandeld en er geen relatie is tussen de vermeende giften enerzijds en de telastegelegde tegenprestaties anderzijds.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zoals hiervoor overwogen acht het hof bewezen dat de verdachte een gift, namelijk een golfreis naar Schotland, heeft aangenomen. De eis dat het aannemen van de bewezenverklaarde gift ook daadwerkelijk heeft geleid tot de bewezenverklaarde tegenprestatie is een eis die de wet niet stelt.
Tegen het verweer van de verdediging kan voorts worden ingebracht, dat de gedane giften in het onderhavige geval wel degelijk tot tegenprestaties hebben geleid. Zo verklaarde [betrokkene 1] bij de Rijksrecherche d.d. 7 mei 2003 dat de verdachte gezien de gedane giften eigenlijk niet anders kon dan het RAS Zuid project aan het bedrijf te gunnen. Dit vindt voorts zijn bevestiging in de verklaring van [betrokkene 4], afgelegd bij de Rijksrecherche op 4 september 2003. Volgens [betrokkene 4] was het binnen het personeel van [A] algemeen bekend dat [verdachte] ‘plat’ was.’
13.3.
De woorden in de tenlastelegging en bewezenverklaring ‘in strijd met zijn plicht’ zijn ontleend aan artikel 363 (oud) Sr en moeten geacht worden dezelfde betekenis te hebben die toekomt aan deze woorden in de delictsomschrijving. Dezelfde woorden komen voor in artikel 177 Sr. De Hoge Raad heeft in 2005 over artikel 183 eerste lid SrNA, dat letterlijk overeenkomt met het eerste lid van artikel 177 (oud) Sr overwogen dat de uitleg van het Hof van Justitie voor de Nederlandse Antillen en Aruba, er op neerkomende dat artikel 183 SrNA niet alleen ziet op de situatie dat er een direct verband bestaat tussen de gift en een concrete tegenprestatie doch ook op het doen van giften aan een ambtenaar teneinde aldus een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan en/of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen, niet getuigt van een onjuiste uitleg.11. Hetzelfde zal, naar mij dunkt, gelden voor de uitleg van artikel 363 (oud) Sr. In de onderhavige zaak kan uit de verklaring van [betrokkene 1] die als bewijsmiddel 13 in de aanvulling is opgenomen voldoende blijken dat het de bedoeling van [A] was om verdachte in de watten te leggen en aldus een voorkeursbehandeling te krijgen bij het gunnen van opdrachten. De bewezenverklaring van het onderdeel ‘in strijd met zijn plicht’ is aldus toereikend met redenen omkleed.
Het middel faalt.
14.
De voorgestelde middelen falen en kunnen naar mijn mening met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik overigens geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven
15.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑09‑2010
Vgl. HR 13 april 2010, LJN BL5545 en HR 18 mei 2010, LJN BL4041.
HR 23 oktober 2007, NJ 2008, 69/70 m.nt. Borgers.
HR 16 februari 2010, LJN BK3370.
E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht (diss. Groningen), 2005, p. 204–207, 242–243, H.J.B. Sackers & P.A.M. Mevis (red.), Fraudedelicten, 2000, p. 90–93, HR 22 februari 2000, NJ 2000, 557 m.nt. Schalken.
HR 23 oktober 2007, NJ 2008, 69/70 m.nt. Borgers.
Vgl. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer 2008, zesde druk, p. 679–681.
Vgl. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer 2008, zesde druk, p. 681–682, G.P.M.F. Mols, Getuigen in strafzaken, 2003, 356–366.
Vgl. 22 februari 2000, NJ 2000, 577 m.nt. Schalken. In zijn eerdere arrest in deze zaak heeft de Hoge Raad overigens reeds uitgemaakt dat ‘wetende dat’ voorwaardelijk opzet omvat, zie HR 30 mei 2008, LJN BC8673.
Vgl. HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Buruma.
HR 27 september 2005, LJN AT8318.