Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex art. 36e (hierna: Ontnemingsrapport), opgemaakt door S-138, op 23 maart 2015.
Hof Amsterdam, 21-11-2018, nr. 23-003173-16
ECLI:NL:GHAMS:2018:4285
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-11-2018
- Zaaknummer
23-003173-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:4285, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑11‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Cocaïne onder veroordeelde in beslag genomen. Aanschafwaarde opgenomen in kasopstelling en in aftrek gebracht op betalingsverplichting.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003173-16
datum uitspraak: 21 november 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2016 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-654293-13 tegen de veroordeelde
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedatum] 1970,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.
Procesgang
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 190.141.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2016 veroordeeld ter zake van -kort gezegd-
- het opzettelijk aanwezig hebben van een materiaal bevattende cocaïne;
- het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van twee zakjes van een materiaal bevattend cocaïne;
- het voorhanden hebben van een wapen; en
- het voorhanden hebben van wurgstokken.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 25 augustus 2016 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 118.758,04 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het openbaar ministerie en de veroordeelde hebben hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de staat van een bedrag van € 190.141,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te vermeerderen met vervolgprofijt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het volgende aangevoerd.
Onttrekkingen
Uit de verklaringen van de veroordeelde en de getuigen blijkt dat sprake is geweest van onttrekkingen uit de kas van [bedrijf 1] . De rechtbank is uitgegaan van een onttrekking van € 60 per dag en heeft daarom het verzoek om een getuige te horen afgewezen. De veroordeelde is van drugshandel vrijgesproken en heeft van begin af aan ontkend (naar het hof begrijpt) dat het zijn cocaïne was en dat hij daarvoor had betaald. Dat levert ook geen ontneming (het hof begrijpt: geen wederrechtelijk verkregen voordeel) op omdat de veroordeelde dat geld niet beschikbaar had.
Subsidiair: het openbaar ministerie stelt dat de veroordeelde er belang bij heeft om de onttrekkingen zo hoog mogelijk te laten vaststellen. Het openbaar ministerie heeft echter er zelf belang bij om deze zo laag mogelijk te houden. Er dient derhalve uitgegaan worden van € 60 (het hof begrijpt: per dag) aan onttrekkingen.
Kasstortingen
Wat betreft de kasstortingen, heeft de rechtbank de lezing van de verdediging gevolgd. De boekhouder is op gebied van cijfers deskundig zo lang het tegendeel niet blijkt. [naam 1] (de boekhouder) heeft een duidelijk standpunt ingenomen en is bereid dit toe te lichten. Zijn standpunt is in lijn met wat de rechtbank heeft overwogen.
De raadsman heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan om boekhouder [naam 1] als getuige te horen indien het hof aan de aanvullende - aan het vonnis aangepaste - uitleg van die [naam 1] voorbij gaat.
Kosten voor het levensonderhoud
Gelet op de verklaring van de veroordeelde dient aangenomen te worden dat hij minder kosten voor het levensonderhoud maakte dan op grond van de NIBUD-normen in de ontnemingsrapportage is berekend. Primair dient het hof deze kostenpost, door middel van zijn schattingsbevoegdheid, te matigen tot in elk geval minder dan € 14.670,17.
Subsidiair: indien de verklaring van de veroordeelde niet wordt gevolgd, dient deze post onder meer op grond het beginsel in dubio pro reo, vastgesteld c.q. onderbouwd geschat te worden op hoogstens het bedrag op basis van de NIBUD-normen, te weten € 14.670,00.
Vervolgprofijt
‘Er is geen plus onder de streep’, hetgeen er op neerkomt dat de veroordeelde eigenlijk geld terug moet krijgen.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering betreft een veroordeling wegens misdrijven, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, zoals bedoeld in artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en waarbij tegen de veroordeelde een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld, waarbij gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat deze strafbare feiten of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederechtelijk voordeel heeft verkregen.
Aangezien in het strafrechtelijk onderzoek geen volledig zicht is verkregen op alle individuele transacties/ strafrechtelijke activiteiten en de daarmee samenhangende opbrengsten is er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor gekozen om een eenvoudige kasopstelling te gebruiken. Door middel van deze methode van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt nagegaan of, en zo ja, in hoeverre de veroordeelde meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kan worden verantwoord.1.Er wordt uitgegaan van een periode korter dan zes jaar, te weten de periode van 1 december 2010 tot en met 9 december 2013.
Beginsaldo legaal contant geld
Het beginsaldo contant betreft alleen het legaal contant geld dat de veroordeelde bezat, en betreft niet het contante geld van zijn eenmanszaak (die overigens pas op 2 december (het hof begrijpt: 2010) door hem is overgenomen en per startdatum van het financieel onderzoek een beginvermogen van € 0 had).
Om te bepalen hoeveel legaal contant geld de veroordeelde aan het begin van de onderzoeksperiode had, is onderzoek verricht naar de bankafschriften van de bankrekeningen van de veroordeelde. In de periode van 1 november tot en met 1 december 2010 heeft slechts één opname plaatsgevonden: op 6 november 2010. Gezien het tijdsverloop van bijna één maand tussen de laatste geldopname en de aanvang van de onderzoeksperiode in relatie tot de omvang van het opnamebedrag is het aannemelijk dat de veroordeelde op 1 december 2010, de aanvang van de onderzoeksperiode niet (meer) beschikte over een hoeveelheid contant geld. Het bedrag voor beginsaldo contant geld wordt vastgesteld op € 0.2.
Legale Contante ontvangsten
Het saldo legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen is bepaald aan de hand van:
- contante opnames van privé-bankrekeningen : € 0
- contante ontvangsten vanuit legaal inkomen: € 6.900,00
- contante ontvangsten veroordeelde uit leningen: € 21.000,00
Het totaalsaldo van € 27.900,00 (€ 0 + € 6.900,00 + € 21.000,00) wordt aangemerkt als legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen.
Contante opnames van privé-bankrekeningen
Uit onderzoek van de bankafschriften van de privérekening van de veroordeelde (rekeningnummer [nummer 1] ) blijkt dat er in de onderzoeksperiode geen opname van contant geld is geweest.
Contante ontvangsten vanuit legaal inkomen (privé onttrekkingen)
Uit belastinggegevens is naar voren gekomen dat de veroordeelde geen andere contante legale inkomsten geniet dan van [bedrijf 1] .
Primair moeten alleen de contante geldopnames van de privérekening van de veroordeelde worden meegenomen in de eenvoudige kasopstelling. Echter, uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er ook opnames zijn gedaan vanaf de zakelijke rekening, welke opnames niet zijn afgestort in de zakelijke kas. Dit betreffen derhalve privé onttrekkingen van de veroordeelde.
Uit het onderzoek blijkt dat er twee opnames zijn geweest van de zakelijke bankrekening [bedrijf 1] die niet werden afgestort in de zakelijke kas. Het betreft de navolgende opnames:
• 30/01/2012: € 3.000,00
• 06/03/2012: € 3.000,00
Het totaal bedrag van € 6.000,00 wordt als legale contante ontvangsten betrokken in de eenvoudige kasopstelling van de veroordeelde.
Contante privé onttrekkingen volgens kasboek
Gedurende de onderzoeksperiode zijn in het kasboek twee privé onttrekkingen geregistreerd, beide in 2012. Het totaalbedrag van die onttrekkingen was € 900,00. Dit bedrag is lager dan hetgeen opgegeven aan privé onttrekkingen bij de Belastingdienst in 2012 en wordt daarom aangemerkt als legale contante ontvangst.
Geld wegnemen uit de kassa
De raadsman heeft aangevoerd dat uitgegaan dient te worden van onttrekkingen van € 60 (het hof begrijpt: per dag) uit de kassa. Dit verweer wordt verworpen. De onttrekkingen blijken niet uit het kasboek van [bedrijf 1] . Ook al is de veroordeelde in de strafzaak vrijgesproken van handel in verdovende middelen, dat neemt niet weg dat het wel bewezenverklaarde bezit van een substantiële hoeveelheid cocaïne een handelsindicatie vormt en inkomsten daaruit aannemelijk zijn. Mede in dat licht bezien en bij gebreke van enige administratie daarvan is er geen aanleiding om uit te gaan van een bedrag aan legale contante kasonttrekkingen van € 60 per dag dan wel enig ander bedrag, nog daargelaten dat dit ‘zwarte geld’ ook overigens niet zonder meer zou zijn aan te merken als legale inkomsten.
Contante ontvangsten vanuit leningen
In correspondentie met de officier van justitie maakt raadsman mr. R.D.A van Boom melding van twee originele schuldbekentenissen die hij in zijn dossier heeft en waarvan hij afschriften had bijgevoegd.
De eerste schuldbekentenis is van [naam 2] , die verklaart in totaal € 11.000,00 aan de veroordeelde te leen te hebben gesteld in oktober 2013.
De tweede schuldbekentenis is van [naam 3] , die verklaart in totaal € 10.000,00 aan de veroordeelde te leen te hebben gesteld. Het betrof € 5.000,00 in september 2013 en € 5.000,00 in oktober 2013.
Door de veroordeelde is verklaard dat hij van twee vrienden respectievelijk € 10.000,00 en € 11.000,00 had geleend om terugbetaling van zijn oorspronkelijke lening van € 50.000,00 bij zijn zwager, plus
€ 10.000,00 rente, mogelijk te maken.
Alhoewel er diverse opmerkingen te maken zijn met betrekking tot de opmaak van de leningovereenkomsten worden in het voordeel van de veroordeelde de contante ontvangsten ten gevolge van deze lening aangemerkt als legale contante ontvangsten. Op basis van het bovenstaande wordt het bedrag voor legale contante ontvangsten uit leningen voor de veroordeelde gesteld op € 21.000,00.3.
Eindsaldo contant geld
Bij de aanhouding op 9 december 2013 werd bij de veroordeelde een contant geldbedrag aangetroffen en in beslag genomen. Tevens werden bij de doorzoeking contante geldbedragen aangetroffen. De volgende bedragen zijn aangetroffen:
Aangetroffen in auto bij aanhouding: € 66.863,00
Aangetroffen bij betrokkene bij aanhouding: € 729,00
Totaal contant geld: € 67.592,00
Uit de verklaring van de veroordeelde bij de rechter-commissaris van 13 december 2013 blijkt dat het aangetroffen contant geld aan hem toebehoort. Het eindsaldo in de kasopstelling is daarom
€ 67.592,00.4.
Werkelijke contante uitgaven
Deze post is opgebouwd uit contante stortingen en contante uitgaven.
Het totaalsaldo van € 150.449,00 (€ 84.679,00 + € 65.770,00) wordt aangemerkt als werkelijke contante uitgaven.
Contante stortingen
Voor alle contante stortingen vanaf de rekeningnummers, is nagegaan in hoeverre deze moeten worden betrokken in de eenvoudige kasopstelling. Hiervoor moeten primair alleen de contante stortingen op de privérekening van de veroordeelde worden opgenomen. Echter is uit het onderzoek naar voren gekomen dat er ook stortingen zijn gedaan op de zakelijke rekening welke niet afkomstig zijn uit de zakelijke kas.5.
Contante stortingen op privérekening
Uit onderzoek van de bankafschriften van de privérekening van de veroordeelde (rekeningnummer [nummer 1] ) blijkt dat er in de onderzoeksperiode voor in totaal € 33.359,00 aan contante stortingen is verricht. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
2010: € 2.720,00 (1 storting)
2011: € 10.640,00 (17 stortingen)
2012: € 8.840,00 (20 stortingen)
2013: € 11.159,00 (19 stortingen)
Totaal: € 33.359,00
Deze stortingen zijn niet verwerkt in de kasstaten en het betreft derhalve privéstortingen van de veroordeelde.6.
Contante stortingen op zakelijke rekening
Op de zakelijke rekening van [bedrijf 1] (rekeningnummer [nummer 2] ) zijn
gedurende de onderzoeksperiode diverse stortingen gedaan. Voor iedere storting is nagegaan of het gestorte contante geld volgens het kasboek afkomstig is uit de kas. In dat geval heeft de opname niet geleid tot het ter beschikking hebben van contant geld voor de veroordeelde in privé en is dit geen legale contante ontvangst in zijn eenvoudige kasopstelling. Alleen wanneer het geld niet afkomstig is uit de zakelijke kas moet de storting zijn gedaan uit niet-zakelijke bron en dus in de uitgaven worden meegenomen. Uit het onderzoek blijkt dat er in totaal 6 stortingen zijn geweest op de zakelijke bankrekening van [bedrijf 1] die niet werden afgestort uit de zakelijke kas.
Samengevat kunnen deze stortingen als volgt worden weergegeven:
2011: € 1.930,00 (1 storting)
2012: € 11.350,00 (5 stortingen)
2013: € 0 (0 stortingen)
Totaal: € 13.280,00.7.
Contante stortingen op de zakelijke bankrekening die onverklaarbaar zijn vanuit de zakelijke kas
Vanaf 1 september 2011 tot 30 december 2011 is er op de kasstaten een negatief saldo van de kas te zien. Desondanks zijn er overboekingen vanuit de kas naar de bank geregistreerd. Gezien het feit dat er vanuit een negatief kassaldo geen geld afgestort kan worden uit de kas kunnen de bankstortingen niet zijn gedaan uit de zakelijke kas en worden deze geacht te zijn gedaan door de veroordeelde uit andere bron. In genoemde periode zijn er voor een totaal bedrag van € 33.040,00 aan afschrijvingen met
omschrijving “naar bank” geregistreerd. Het waren in totaal 19 afschrijvingen.8.
Contante stortingen uit privé in kas eenmanszaak
Op de kasstaat van december 2010 is een openingskassaldo opgenomen van € 5.000,00. De plaatsing van dit geldbedrag in de kas van de eenmanszaak wordt gezien als contante uitgave van de veroordeelde. Het is namelijk niet aannemelijk dat dit bedrag tot stand is gekomen als gevolg van contante opnames en stortingen vanaf de privébankrekening van de veroordeelde. Het saldo van stortingen en onttrekkingen op de privébankrekening van de veroordeelde bedraagt over de periode 1 januari 2010 tot 1 december 2010 € 1.390,00.9.
Resumé uitgaven in verband met contante stortingen
In de eenvoudige kasopstelling is daarom een bedrag van € 84.679,00 (€ 33.359,00 + € 13.280,00 +
€ 33.040,00 + € 5.000,00) als uitgaven in verband met contante stortingen van de veroordeelde opgenomen.10.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman
De contante stortingen worden administratief niet verantwoord. De stelling dat deze afkomstig zouden zijn uit [bedrijf 1] Montfoort verhoudt zich slecht met het negatieve kassaldo van [bedrijf 1] en is alleen daarom al onaannemelijk.
Ten aanzien van boekhouder [naam 1] het volgende: naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank in deze zaak heeft boekhouder [naam 1] een en ander “aangepast’’. Het hof wijst het verzoek om [naam 1] als getuige te horen af nu de noodzaak daartoe niet aanwezig is aangezien het hof zich baseert op diens eerdere verklaring en de overgelegde stukken. De “aanpassing” legt het hof als ongeloofwaardig terzijde.
Contante uitgaven
Hieronder zijn contante uitgaven opgenomen die naar voren zijn gekomen in het financieel onderzoek. Van de betreffende uitgaven is vastgesteld dat zij niet per bank zijn betaald en is het aannemelijk dat ze door de veroordeelde contant zijn betaald. De uitgaven hebben betrekking op de periode van 1 december 2010 tot en met 9 december 2013 en betreffen uitgaven uit de privéportemonnee van de veroordeelde. Het totaalsaldo bedraagt € 65.770,00.
- Terugbetaling leningen € 10.000,00;
- Aankoop auto € 3.000,00;
- Aankoopwaarde cocaïne € 38.100,00;
- Uitgaven voor levensonderhoud € 14.670,00.11.
Terugbetaling leningen
Door boekhouder [naam 1] is een leningovereenkomst aangeleverd tussen de veroordeelde en [getuige] .
[getuige] heeft als getuige verklaard dat hij wel eens geld heeft geleend aan de veroordeelde. Hij heeft dit contant terugbetaald (zonder rente of andere vergoedingen voor het lenen van het geld) in vijf/zes betalingen in 2012. Deze afbetalingen van de lening zijn niet te zien op de kasstaten van 2012. Derhalve zal het bedrag van € 10.000,00 als contante uitgave in de eenvoudige kasopstelling worden meegenomen. Met betrekking tot de overige leningen hebben volgens de verklaringen van getuigen geen terugbetalingen plaatsgevonden.12.
Aankoop auto [kenteken]
De veroordeelde is op 9 december 2013 aangehouden in een auto met kenteken [kenteken] . [naam 4] , de voormalige eigenaar van deze auto, heeft als getuige verklaard dat hij omstreeks februari 2011 een aanrijding met de auto had gehad en dat de auto behoorlijk beschadigd was. Hij heeft de auto (met schade) voor € 3.000,00 aan de veroordeelde verkocht, en dit bedrag is in kleine bedragen in 2011 contant aan hem betaald. Naar inschatting van [naam 4] zou het herstellen van schade aan de auto zeker
€ 4.000,00 kosten. Op de bankafschriften van de zakelijke rekening 1590.24.412 is te zien dat er op
2 mei 2011 en op 11 september 2009 in totaal een bedrag van € 2.892,00 werd overgemaakt naar [bedrijf 2] . Derhalve zal het herstellen van de schade van de auto niet als contante uitgave worden meegenomen. De betalingen aan [naam 4] in verband met de contante betalingen voor de koop van de auto komen niet op de kasstaten terug en het is daarom aannemelijk dat het bedrag van
€ 3.000,00 een uitgave betreft uit de privéportemonnee van de veroordeelde.13.
Aankoopwaarde cocaïne
Op 9 en 10 december 2013 is in totaal 1,270 kilogram cocaïne in beslag genomen. De groothandelsprijs van een kilo cocaïne bedraagt ongeveer € 30.000,00. De aankoopwaarde van de aangetroffen en inbeslaggenomen cocaïne kan derhalve gesteld worden op 1,270 kilogram x € 30.000,00 (prijs per kilo) = € 38.100,00.14.
Uitgaven voor levensonderhoud
Uit onderzoek van de bankafschriften van de privérekening van de veroordeelde met rekeningnummer [nummer 1] , is onder andere gebleken dat:
• gedurende de onderzoeksperiode geen opnames van contant geld plaatsvinden;
• gedurende de onderzoeksperiode geen betalingen plaatsvinden via een betaalautomaat voor het dagelijks levensonderhoud zoals bijvoorbeeld betalingen bij supermarkten, levensmiddelenzaken en kledingzaken;
• de betalingen die zijn gedaan via een betaalautomaat voornamelijk zien op betalingen voor het parkeren en dan voornamelijk in Amsterdam;
• de betaling van huur via de bankrekening verloopt.
Op basis van bovenstaande constateringen is het aannemelijk dat kosten voor het dagelijks levensonderhoud zoals eten, drinken en kleding gedurende de onderzoeksperiode contant zijn
betaald.
Voor de vaststelling van de bedragen die nodig zijn voor het dagelijks levensonderhoud is
gebruik gemaakt van voorbeeldbegrotingen van het NIBUD. De vaste lasten zijn voor deze
berekening buiten beschouwing gelaten omdat deze via de bankrekening worden betaald.
Daarom zijn alleen de bedragen die in de voorbeeldbegroting zijn verzameld onder de kopjes
“Reserveringsuitgaven” en “Huishoudgeld” meegenomen in de kasopstelling.
Het maandbedrag voor reserveringsuitgaven bedraagt volgens de voorbeeldbegroting € 160,00
en het maandbedrag voor huishoudgeld € 250,00. Tezamen betekent dit dus een uitgave van
€ 410,00 per maand. De onderzoeksperiode beslaat 36 maanden, waarmee het aannemelijk is dat het bedrag dat de veroordeelde contant heeft uitgegeven voor levensonderhoud bedraagt:
36 maanden x € 410,00 = € 14.670,00.15.
In hetgeen de raadsman daartoe primair heeft aangevoerd en ook overigens ziet het hof geen aanleiding om deze kostenpost lager te schatten dan op basis van de NIBUD-normen in het Ontnemingsrapport wordt gedaan.
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Beginsaldo contant geld € 0.00
legale contante ontvangsten € 27.900
Eindsaldo contant geld € 67.592
beschikbaar voor het doen van uitgaven - € 39.692
Werkelijke uitgaven € 150.449
Verschil - € 190.141
Het hof schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 190.141,00.16.Dit bedrag dient vermeerderd te worden met het vervolgprofijt.
Onder vervolgprofijt wordt verstaan de meeropbrengst die met het primair behaalde voordeel is verkregen.
Bij de veroordeelde zijn drie geldbedragen in beslag genomen, namelijk:
- Aangetroffen in auto bij aanhouding € 66.863,00;
- Aangetroffen bij de veroordeelde bij aanhouding € 729;00
- Aangetroffen in [bedrijf 1] € 925,00;
Totaalbedrag € 68.517,00.
Gelet op het ontbreken van legale contante ontvangsten, maakt dit geldbedrag onderdeel uit van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De Staat vergoedt rente over door het openbaar ministerie in beslag genomen geld, c.q. de verkoopopbrengst van in beslag genomen goederen. Het vervolgprofijt bestaat uit deze rente.17.
Het vervolgprofijt bedraagt volgens de door de advocaat-generaal overgelegde rente berekeningen
€ 7.891,77. Het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel vermeerderd met vervolgprofijt wordt geschat op € 198.032,77.
Verplichting tot betaling aan de Staat
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het aanschaffen van de cocaïne als besteding dient te worden beschouwd, zodat (naar het hof begrijpt) dat bedrag op de betalingsverplichting niet in mindering moet worden gebracht.
De raadsman heeft aangevoerd dat de economische waarde van de cocaïne geschat moet worden op
€ 38.100,00 hetgeen op de totale betalingsverplichting in mindering moet worden gebracht.
Het hof volgt de raadsman hierin en overweegt als volgt.
Op 9 en 10 december 2013 is in totaal 1,270 kilogram cocaïne in beslag genomen18.en deze cocaïne is, naar moet worden aangenomen, (verplicht) vernietigd. Onder die omstandigheid (de inbeslaggenomen cocaïne is aldus door de Staat ontnomen) is het naar het oordeel van het hof redelijk de aanschafwaarde (= de waarde op de meest geëigende markt) ad € 38.100,0019.die ook is gehanteerd in de kasopstelling als uitgave en in die zin bij de berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel betrokken, bij het bepalen van de hoogte van het bedrag van de betalingsverplichting, als reeds aan de veroordeelde ontnomen te beschouwen, mede nu dit van overheidswege is geschied en gelet op het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel. Dit bedrag zal op de betalingsverplichting dan ook in mindering worden gebracht.
€ 198.032,77 - € 38.100,00 = € 159.932,77
Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 159.932,77.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 198.032,77 (honderdachtennegentigduizend tweeëndertig euro en zevenenzeventig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 159.932,77 (honderdnegenenvijftigduizend negenhonderdtweeëndertig euro en zevenenzeventig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 november 2018.
mr. J.D.L. Nuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑11‑2018
Ontnemingsrapport, pagina 11.
Ontnemingsrapport, pagina 15.
Ontnemingsrapport, pagina 15-16.
Ontnemingsrapport, pagina 16.
Ontnemingsrapport, pagina 17.
Ontnemingsrapport, pagina 17.
Ontnemingsrapport, pagina 17.
Ontnemingsrapport pagina’s 17-18.
Ontnemingsrapport, pagina 18.
Ontnemingsrapport, pagina 18.
Ontnemingsrapport, pagina 18.
Ontnemingsrapport, pagina 18-19.
Ontnemingsrapport, pagina 19.
Ontnemingsrapport, pagina 19.
Ontnemingsrapport, pagina 20.
Ontnemingsrapport, pagina 20.
Ontnemingsrapport, pagina 19.
Ontnemingsrapport, pagina 19.