De benadeelde partij is nadat het hof arrest heeft gewezen overleden. Dat is evenwel niet van invloed op de beslissing op de vordering. Vgl. HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:917, NJ 2014/243, rov. 3.4 en 3.5.
HR, 11-10-2022, nr. 21/01558
ECLI:NL:HR:2022:1429
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-10-2022
- Zaaknummer
21/01558
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1429, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑10‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:766
ECLI:NL:PHR:2022:766, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑08‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1429
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2022-0643
PS-Updates.nl 2022-0642
Uitspraak 11‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Belaging van ex-partner, meermalen gepleegd (art. 285b.1 Sr), huisvredebreuk (art. 138.1 Sr) en opzettelijk in strijd handelen met een opgelegde gedragsaanwijzing (art. 184a Sr). Vordering benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade. Kon hof oordelen dat voldoende is gebleken dat b.p. als gevolg van de bewezenverklaarde feiten (i.h.b. belaging) immateriële schade in de vorm van aantasting in de persoon op ‘andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW heeft geleden? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01558
Datum 11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 april 2021, nummer 23-004061-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.F. Ronday, advocaat te Mijdrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2022.
Conclusie 30‑08‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Artikelen 138, 184a en 285b Sr. Middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Volgens AG heeft het hof kunnen oordelen dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten (i.h.b. de belaging) immateriële schade in de vorm van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW heeft geleden. Middel strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01558
Zitting 30 augustus 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 2 april 2021 het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2019 bevestigd, behalve ten aanzien van de oplegging van straf en maatregelen en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Bij dat vonnis is de verdachte veroordeeld wegens in zaak A onder 2 en in zaak B onder 1 ‘belaging, meermalen gepleegd’, in zaak A onder 1 ‘opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering’ en in zaak B onder 2 ‘in de woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen’. Het hof heeft aan de verdachte vier maanden gevangenisstraf opgelegd, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft het hof 120 uren taakstraf opgelegd, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Voorts heeft het hof twee maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid opgelegd, waarvan het hof de dadelijke uitvoerbaarheid heeft bevolen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.353,37, vermeerderd met de wettelijke rente met als aanvangsdatum 4 juli 2018, en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.1.Ten slotte heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
2. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte. R.F. Ronday, advocaat te Mijdrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring weer, citeer ik uit aan de Hoge Raad toegezonden stukken die de vordering van de benadeelde partij betreffen en geef ik delen van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep weer, waaronder delen uit de overgelegde pleitnotities van de advocaat van de benadeelde partij en van de raadsvrouw van de verdachte. Ook citeer ik de relevante overwegingen van het hof.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
‘Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:op 24 oktober 2018 te [plaats] opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 13 oktober 2018 gegeven door de officier van justitie te Amsterdam kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich moet onthouden van contact met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1992);
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 2 september 2018 tot en met 1 november 2018 te [plaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door
- veelvuldig naar voornoemde [slachtoffer] te bellen en
- veelvuldig voice(mail)berichten naar voornoemde [slachtoffer] te sturen en
- veelvuldig (whats) app berichten naar voornoemde [slachtoffer] te sturen en
- veelvuldig emailberichten naar voornoemde [slachtoffer] te sturenmet het oogmerk voornoemde [slachtoffer] te dwingen iets te dulden;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 4 juli 2018 tot en met 1 september 2018 te [plaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door
- veelvuldig naar voornoemde [slachtoffer] te bellen en
- veelvuldig de voicemail van voornoemde [slachtoffer] in te spreken en
- veelvuldig emailberichten naar voornoemde [slachtoffer] te sturen en
- meermalen naar de woning van voornoemde [slachtoffer] te gaan en
- bij de woning van voornoemde [slachtoffer] aan te bellen,
met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] te dwingen iets te dulden;
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde:
op 15 augustus 2018 te [plaats] in de woning, perceel [a-straat 1], bij een ander, te weten bij [slachtoffer], in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.’
5. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij [slachtoffer] met bijlagen, dat is ondertekend op 2 oktober 2019. In het formulier wordt onder het kopje ‘omschrijving immateriële schade’ verwezen naar ‘bijgevoegde brief en bijlagen’. Achter het formulier zijn bijlagen 2 en 3 gevoegd.
6. Bijlage 2 houdt in:
‘CertificaatOndergetekenden verklaren hierbij dat:
[slachtoffer]Heeft deelgenomen aan de lotgenotengroep ‘Je bent niet de enige’.
Naam: [betrokkene 1] Instelling: Doras
Naam: [betrokkene 2] Instelling: Blijf Groep [plaats]
Datum: 12-03-2019’
7. De bij het formulier als bijlage 3 gevoegde brief houdt in:
‘208561882
Huisartsenpraktijk [A]
[b-straat 1]
[postcode] [plaats]
[plaats], 08-04-2019
Betreft: [slachtoffer]
(…)[postcode] [plaats]
Geb. [geboortedatum]-1992
(…)
Geachte meneer/ mevrouw,
[slachtoffer] is sinds de zomer van 2018 verscheidene keren op het spreekuur geweest met stress klachten die volgens haar zouden zijn ontstaan doordat ze gestalkt wordt door de ex-vriend. Zij slaapt hierdoor ook slecht.Zij heeft voor de stressklachten oxazepam tabletten voorgeschreven gekregen en tegen de slaapproblemen temazepam tabletten
17-08-2018 wil graag Oxazepam 10 mg omdat ex haar stalkt en ze kan het niet aan
17-08-2018 A62.00. Administratief
17-08-2018 heb gezecht dat ze terug gebeld wordt.
17-08-2018 Med: OXAZEPAM TABLET 10MG. 2 tot 3 maal per dag 1 tablet
17-08-2018 iom [betrokkene 3] recept akkoord
03-09-2018 Med: OXAZEPAM TABLET 10MG. 2 tot 3 maal per dag 1 tablet
03-09-2018 Med: OXYCODON SMELTTABLET 5MG. ; zonodig 1 tablet
03-09-2018 Lou: Vraagt wederom Oxazepam aan. Situatie ex nog niet verbeterd.
03-09-2018 recept gemaakt
19-10-2018 wordt gestalkt en bedreigd door ex, slaapt slecht.. hij heelt contactverbod, gata nu nog advocaat in de hand nemen
19-10-2018 Med: TEMAZEPAM CAPSULE 10MG. 1 maal per dag 1 tablet
30-10-2018 Med: OXAZEPAM TABLET 10MG. 2 tot 3 maal per dag 1 tablet
13-12-2018 Med: OXAZEPAM TABLET 10MG. 2 tot 3 maal per dag 1 tablet
13-12-2018 Med: TEMAZEPAM CAPSULE 10MG. 1 maal per dag 1 tablet
24-01-2019 Med: OXAZEPAM TABLET 10MG. 2 tot 3 maal per dag 1 tablet
25-01-2019 Med: TEMAZEPAM CAPSULE 10MG. 1 maal per dag 1 tablet
01-03-2019 Med: TEMAZEPAM CAPSULE 10MG. 1 maal per dag 1 tablet
01-03-2019 Med: OXAZEPAM TABLET 10MG. 2 tot 3 maal per dag 1 tablet
06-03-2019 Med: OXAZEPAM TABLET 10MG. 2 tot 3 maal per dag 1 tablet. B2
06-03-2019, stress omtrend stalken van ex, 12 april rechtszaak, zit ook in examens, wil nu meer oxazepam
04-04-2019 Heeft een langlopende zaak lopen tegen ex, wordt gestalkt, a.s. vrijdag is de rechtszaak. heeft veel stress. Er loopt ook een andere rechtszaak tegen hem waarbij hij 22 mnd moet worden vastgezet. Paniekaanvallen hierdoor, Krijgt bijna geen hap door de keel, is 8 kg afgevallen, Is misselijk en beroerd.
Met vriendelijke groet,
[handtekening]
[betrokkene 4], huisarts te [plaats]AGBCode: [001]’
8. Bij de stukken bevindt zich voorts een schrijven van mr. C.J. Nierop dat is gedateerd op 1 oktober 2019 en is gericht aan de rechtbank Amsterdam, in het bijzonder de voorzitter van de meervoudige kamer. Dit schrijven houdt onder meer in:
‘Geachte voorzitter,
Bijgevoegd (productie 1) treft u aan de vordering benadeelde partij namens cliënte [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1992). Uit het strafdossier met bovengenoemd parketnummers blijkt dat de verdachte jegens cliënt aansprakelijk is voor de door hem (BFK: haar) geleden schade tengevolge van de volgende tenlastegelegde feiten.
(…)
De gevorderde schade staat in rechtstreeks verband met de tenlastegelegde belaging, huisvredebreuk en overtreding gedragsaanwijzing.
Feiten en omstandigheden (…)
27. Bovenstaande heeft tot materiële schade en immateriële schade geleid.
In deze brief worden de gevorderde schadeposten nader toegelicht.
A. Materiële schade
(…)
B. Beveiligingskosten
C. Immateriële schade
28. Cliënte heeft door de ten laste gelegde feiten immateriële schade geleden. De ten laste gelegde feiten hebben tot angst en slapeloze nachten geleid. Cliënte is bang dat de verdachte haar wat aandoet, haar nooit met rust zal laten, zich door politie, officier van justitie, rechter-commissaris en rechtbank niet gaat tegenhouden en zich hoe dan ook aan haar zal blijven opdringen. Dit opdringen verlamt cliënte. Zij is dagelijks ermee bezig. Steeds moet zich afvragen of de verdachte weer een methode heeft gevonden haar te benaderen, en dwars te zitten.
29. Het is een feit van algemene bekendheid dat de impact van dergelijke langdurige, obsessieve stalking die zich niet laat tegenhouden door interventies van politie en rechtbank, groot is. Uit onderzoek blijkt dat dergelijke stalking leidt tot chronische angst, chronische stress en wantrouwen van alles en iedereen (zie het boek Paul E. Mullen, Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims). Uit onderzoek van Muilen e.a. blijkt dat meer dan drie kwart van de stalkingslachtoffers meldde last te hebben van onder meer paniekaanvallen, hyperventilatie, en chronische slaapproblemen. Bijna de helft van Mullens steekproef meldde chronisch last te hebben van vermoeidheid en hoofdpijn en in een kwart van de gevallen leidde stalking tot overmatig drank-en sigarettengebruik. Een meerderheid kende een of meer symptomen van een post-traumatische stress stoornis.
30. Dergelijk effecten zijn ook bij cliënte opgetreden. Zij verklaart in de diverse aangiften als volgt:
Aangifte inzake 13/189675-18, p. 15
Ik ben hartstikke bang voor [verdachte]. Hij manipuleert alles en iedereen bij elkaar. Ik kan niet meer de straat op zonder elke keer om mij heen te kijken of hij er is. Ik wil echt dat [verdachte] niet meer contact met mij zoekt. Ik was al eerder van plan om aangifte te doen en heb dit ook besproken met de wijkagent. Het kwam er alleen niet van omdat ik steeds aan het zoeken was naar een woning, de verhuizing, en ik gewoon door de stress niet meer wist waar ik moest beginnen. Ik ben in therapie door [verdachte] en door de therapie voel ik mij nu wel sterker om dit eindelijk door te zetten. Ik heb eerder een aware alarm gehad door [verdachte]. Ik ben zo bang voor hem dat ik dit weer aan ga vragen. Ik weet namelijk niet waar [verdachte] toe in staat is. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit."
31. En in een email aan verdachte, p. 31 (13/189675-18).
bij de politie, wat ik ten zeerste overweeg. De inbreuken die jij pleegt hebben daarnaast grote psychische- en lichamelijke gevolgen op mij. Ik ondervind door jou veel stress en inmiddels heb ik weer hartritmestoornissen, wankele benen, trillen van mijn hele lichaam, hoofdpijn en andere lichamelijke klachten, een algehele vermoeidheid en depressiviteit, nachtmerries en slaapproblemen. Ik ben lichamelijk, dan wel geestelijk uitgeput door jouw handelen. Daargelaten de vele leugens van jou tegen mij toen wij nog in contact waren, die ook een grote impact op mij hebben en trauma’s zijn geworden en vrijwel dagelijks in mijn hoofd rondspoken (door het hebben van bepaalde beelden voor mijn ogen, gedachten en nachtmerries).
32. In de aangifte van 26 augustus 2018 (productie 2) verklaart cliënte over de impact als volgt:
a. Ik ben heel erg bang voor [verdachte] en durf niet eens meer op mijn snorfiets te rijden., hij weet namelijk hoe deze eruit ziet. In vaste restaurants waar ik voorheen dagelijks kwam die ontwijk ik nu. Ook durf niet meer bij de kapper, nagelstylist en massagesalon op de Kinkerstraat te komen. Ik heb twee keer per week groepstherapie die ik moet volgen. Deze therapie volg ik omdat ik nogal problemen heb met mijn ex-partner, [verdachte]. Ik durf zelfs niet meer naar de therapie te gaan omdat hij namelijk weet waar dat is. Ik ben bang dat ais [verdachte] mij ziet dat hij mij dood zal rijden of dat ik een kogel door mijn hoofd heen krijg.
33. In de aangifte van 2 september 2018 (productie 3) verklaart cliënte over de impact als volgt:
a. Ik ben bang voor [verdachte], ik kijk continu over mijn schouder of ik hem ergens zie. Ik ga soms zelfs vermomd over straat omdat ik bang ben dat hij, of 1 van zijn vrienden mij op straat ziet. Ik ben bang dat hij achter mijn nieuwe adres komt. In de tijden dat ik bij hem ben geweest zei hij het volgende tegen mij: "ik loop al een hele tijd mee, ik weet precies hoe ik iemand moet bedreigen zonder dat het juridische gevolgen heeft. Als ik iemand wil bedreigen dan zeg ik dat ik wel even langs kom op de koffie. Dan weet iedereen in mijn omgeving dat dit een bedreiging is maar juridisch kunnen ze niets. Ik zie de woorden van [verdachte] dan ook als een serieuze bedreiging. Hij zegt elke keer tegen mij: "ik zie je snel weer".
b. Ik draag ook een Aware knop omdat mijn angst voor hem tot bizarre hoogte is gestegen. Ik durf op dit moment zelfs niet meer naar mijn therapie, die juist is bedoeld om mij uit deze angst te halen.
34. In de aangifte van 21 januari 2019 verklaart cliënte:
Ik ben al deze pesterijen zo zat. Ik vind het angstig dat hij op allerlei manieren mijn adres probeert te achterhalen, en dat het vervolgens nog lukt ook. En dat hij wil achterhalen wat ik doe, waar ik ben en met wie ik omga. Nu ben ik bang dat ik constant in de gaten gehouden word door hem, of door derden in opdracht van hem.Ik voel mij beklemd doordat hij de hele tijd onderzoek doet naar mij.
Daarom ben ik ook voor mijn verjaardag naar Marbella (Spanje) gegaan, om maar niet thuis te hoeven zijn. Ik ben een paar dagen weg geweest en daarna weer terug geweest in [plaats].Ik vlucht steeds. Een ruime week geleden ben ik ook weer naar Marbella gegaan. Ik ben nu net terug uit Marbella, ook omdat ik het belangrijk vind om deze aangifte te doen. Nu kwam mij ter ore dat [verdachte] ook ineens een appartement gehuurd in Marbella. Hij brengt daar binnenkort zelfs een boot heen. Ook dat heb ik via Facebook vernomen. Ik zal de foto aan u sturen om bij de aangifte te voegen.Dan houdt hij me dus daar ook weer in de gaten. Ik heb een vriend in Marbella. [verdachte] weet dat ik daar veel ben.Het is de zoveelste intimidatie. Ik weet niet eens zeker of het waar is dat hij daar iets gehuurd heeft. Het zou net als de “[c-straat]” niet waar kunnen zijn, dan is het intimidatie. Als het wél waar is, is het nog veel vervelender. Marbella is niet zo groot, en de haven daar helemaal niet. Dus als wij daar tegelijk zouden zijn, kom je elkaar zeker tegen.
Door alle bovengenoemde intimidaties, situaties enzovoort voel ik me in allerlei opzichten bedreigd door [verdachte]. Dit moet stoppen, maar [verdachte] is nogal hardnekkig, en volhardend.
Ik wil helemaal geen contact met hem, maar hij blijft zich inzetten om mij te volgen, dingen over mij op te zoeken en probeert mij te spreken.Ik heb op allerlei manieren aan hem laten weten ik dat ik geen contact meer wil, en toch blijft hij doorgaan.
Ik wil eigenlijk een heel uitgebreid straat of gebiedsverbod eisen en/of een gevangenisstraf.Ook moet ik misschien aangifte in Spanje gaan doen, zodat men daar ook op de hoogte is.
35. Deze angst is ook voor derden waarneembaar:
a. Getuige [betrokkene 5] p. 38 (13/684431-18)
Ik ben bang dat hij komt te weten waar ik woon. Hij heeft een voorwaardelijke straf". Ik merkte dat de dame erg bang was. Ik heb de man meerdere keren verzocht weg te gaan. Ik hoorde hem zeggen dat hij zelfbruiner wilde kopen. Ik zei tegen hem dat hij
36. Ten einde de schade te beperken heeft cliënte deelgenomen aan de zogenoemde lotgenotengroep 'Je bent niet de enige', georganiseerd door Doras en Blijf Groep [plaats] en gegeven door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (bijlage 2).
37. Voorts heeft cliënte vanwege de slapeloze nachten en de stress die de stalking met zich meebracht zich diverse malen tot haar huisarts gewend. De huisarts vond het noodzakelijk ter vermindering van de klachten onder meer oxazepam en temazepam voor te schrijven (bijlage 3).
38. Gelet op bovenstaande en gelet op:
a. De lengte van de stalkingsperiode;
b. De angst, stress en wanhoop die dat heeft veroorzaakt
c. Het feit dat de verdachte zich in die periode door niemand heeft laten stoppen, hetgeen de gevoelens van onmacht vergrootte; en
d. Het feit dat de verdachte op slinkse wijze met succes heeft getracht het adres van cliënte's te achterhalen en haar vervolgens aldaar heeft geconfronteerd, hetgeen de angstgevoelens verder vergrootte.
Wordt de immateriële schade van cliënte geschat op € 2.500,-.’
9. Voorts bevindt zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken een ‘wensenformulier’ dat is ondertekend door de benadeelde partij [slachtoffer], dat blijkens een daarop geplaatst stempel op 6 januari 2021 is ingekomen bij de ‘unit strafzaken Gerechtshof/Ressortsparket [plaats]’ en inhoudt dat [slachtoffer] haar eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding wenst te handhaven.
10. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2021 heeft de advocaat van de benadeelde partij een pleitnota overgelegd. Deze pleitnota houdt in, voor zover van belang:
‘B. Immateriële schade
18. Cliënte heeft door de ten laste gelegde feiten immateriële schade geleden. De ten laste gelegde feiten hebben tot angst en slapeloze nachten geleid. Cliënte is bang dat de verdachte haar wat aandoet, haar nooit met rust zal laten, zich door politie, officier van justitie, rechter-commissaris en rechtbank niet gaat tegenhouden en zich hoe dan ook aan haar zal blijven opdringen. Dit opdringen verlamt cliënte. Zij is dagelijks ermee bezig. Steeds moet zich afvragen of de verdachte weer een methode heeft gevonden haar te benaderen, en dwars te zitten.
19. In dit verband wijs ik u erop dat de verdachte zich na het uitspreken van het vonnis in eerste aanleg aan cliënte is blijven opdringen.
20. Ik verwijs u in dit verband naar de na gestuurde stukken, door de officier van justitie c.q. het hof aan het dossier toegevoegd.
a) Veroordeelde [verdachte] heeft 20 september 2020 via instagram contact gezocht met cliënte. Dit is in strijd met het opgelegde verbod.
b) Eerder heeft veroordeelde [verdachte] vanuit detentie reeds proberen contact te leggen met cliënte in strijd met het verbod. Zie bijgevoegde email d.d. 25 november 2019 van mij aan zijn advocaat mr. Ronday en zie verder cliëntes aangifte van 18 november 2019. Hij wil in gesprek en in ruil daarvoor zou dan het hoger beroep willen intrekken.
21. Kort en goed moet vastgesteld worden dat verdachte cliënte blijft benaderen en zich blijft opdringen, ondanks dat het hem toch heel duidelijk moet zijn dat cliënte geen enkel en dan ook geen enkel contact met hem wil en bovendien de rechtbank hem had verboden contact op te nemen.
22. Het is een feit van algemene bekendheid dat de impact van dergelijke langdurige, obsessieve stalking die zich niet laat tegenhouden door interventies van politie en rechtbank, groot is. Uit onderzoek blijkt dat dergelijke stalking leidt tot chronische angst, chronische stress en wantrouwen van alles en iedereen (zie het boek Paul E. Mullen, Michele Pathé, Rosemary Purcell Stalkers and their victims). Uit onderzoek van Muilen e.a. blijkt dat meer dan drie kwart van de stalkingslachtoffers meldde last te hebben van onder meer paniekaanvallen, hyperventilatie, en chronische slaapproblemen. Bijna de helft van Mullens steekproef meldde chronisch last te hebben van vermoeidheid en hoofdpijn en in een kwart van de gevallen leidde stalking tot overmatig drank- en sigarettengebruik. Een meerderheid kende een of meer symptomen van een post-traumatisch stress stoornis.
1. Dergelijke effecten zijn ook bij cliënte opgetreden. Zij verklaart in de diverse aangiften bang te zijn voor de verdachte. Zij verklaart voortdurend om zich heen te kijken en te checken of de verdachte zich niet ergens ophoudt. Helaas is dat na detentie niet opgehouden, aangezien de verdachte in detentie met regelmaat verlof heeft en het nodig heeft bevonden zich te verweren tegen de door de PI opgelegde voorwaarde van een gebiedsverbod van 1750 meter rond het adres van cliënte (zie bijgevoegde email). Cliënte is niet gevraagd zich hierover uit te laten, noch is zij gehoord. Het is onbekend wat de overwegingen van de PI zijn geweest.
2. Cliënte verklaart verder geestelijk te zijn uitgeput door toedoen van de ten laste gelegde feiten. Zij is vermoeid, depressief en heeft last van slaapproblemen (p. 31 aangifte in zaak 13/189675-18). Uit de vandaag uitgesproken slachtofferverklaring blijkt dat het beter met cliënte gaat, maar dat zij de dag vreest dat hij weer vrijkomt. De vragen die zijn advocaat in dit kader heeft gesteld, al dan niet op verzoek van de verdachte, spreken boekdelen. Waar komt de vraag vandaan of cliënte een relatie met de verdachte in de toekomst uitsluit? Het is begrijpelijk dat cliënte hieruit de conclusie trekt dat de verdachte nog steeds obsessief met cliënte bezig is. Van hetzelfde laken een pak of cliënte op dit moment een relatie heeft. Terecht is die vraag door de raadsheer-commissaris belet.
3. Uit de bij de behandeling in eerste aanleg uitgesproken slachtofferverklaring blijkt hoe de verdachte cliënte in zijn macht heeft willen houden. Cliënte was en is (in mindere mate vanwege de detentie) voortdurend op haar hoede, heeft last van angst- en paniekaanvallen en last van flash-backs, waarbij zij herbeleeft hoe de verdachte haar manipuleerde.
23. De angst van cliënte wordt waargenomen door getuige [betrokkene 5]. Zij ziet dat cliënte bang is als zij benaderd wordt door de verdachte in de apotheek.
24. Cliënte is onder behandeling geweest van een lotgenotengroep van de Blijf Groep [plaats]
25. Cliëntes huisarts heeft voor de slaapproblemen tengevolge van de ten laste gelegde feiten het
noodzakelijk gevonden slaapmedicatie en kalmeringsmiddelen voor te schrijven ten einde verdere
schade te beperken.
26. In eerste aanleg is € 2.500,-- gevorderd aan immateriële schade. De rechtbank heeft toegewezen € 1.250,-, zonder nadere motivering waarom is afgeweken van de vordering.
27. De verdediging heeft betoogd dat de vordering onvoldoende onderbouwd is; eveneens zonder
nadere motivering.
28. Cliënte persisteert bij haar vordering en verzoekt het hof de verdachte tot betaling daarvan te veroordelen, te verhogen met de wettelijke rente vanaf het moment dat het schadeveroorzakende
feit zich heeft voorgedaan.
29. De grondslag van de vordering tot vergoeding van immateriële schade is art. 6:106 sub b. Er is sprake van aantasting van de persoon 'op andere wijze'.
30. De HR overweegt hierover als volgt:
a) Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon 'op andere wijze' is in ieder gevat sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon 'op andere wijze' sprake is. In zo een geval zat degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
31. Uit de bij de vordering gevoegde brief van de huisarts bij de vordering blijkt van het geestelijk
letsel.
32. Verder is het zo dat de aard en de ernst van de normschending de door cliënte gestelde en door derden waargenomen gevolgen aannemelijk maken. Vastgesteld moet worden dat cliënte deze gevolgen met voldoende concrete gegevens aannemelijk heeft gemaakt. Ik verwijs naar de bijlagen bij de vordering, in het bijzonder de brief van de huisarts en de brief van de Blijf Groep.
33. Tot slot is het ook zo dat de gevolgen van de aard en de ernst van de normschending voor de
hand liggen. De rechtbank stelt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat een slachtoffer van stalking daar nog lang last van ondervindt. E.e.a. blijkt ook uit het eerder genoemde onderzoek.
34. Gelet hierop en gelet op:
a) De lengte van de stalkingsperiode
b) De angst en stress die dat heeft veroorzaakt
c) Het feit dat de verdachte zich in die periode door niemand heeft laten stoppen, hetgeen de gevoelens van onmacht heeft vergroot, en
d) Het feit dat de verdachte meermalen heeft getracht het adres van cliënte te achterhalen
e) Het feit dat na het vonnis de stalking door is gegaan, althans het in strijd met het verbod
benaderen van cliënte.
Wordt de immateriële schade geschat op € 2.500,--
35. Voor de schatting van de hoogte verwijs ik naar datgene wat ik daarover in eerste aanleg naar
voren heb gebracht:
a. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 9 november 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:10069). In deze zaak had de verdachte gedurende enkele maanden stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door haar geregeld telefonisch te benaderen, haar te e-mailen en haar op te zoeken. Het hof stelde de immateriële schade vast op € 1.250,=
b. Gerechtshof Leeuwarden, 8 april 2011 (ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ0799). Ook in deze zaak was sprake van belaging, over de periode van ongeveer 6 maanden, door het slachtoffer brieven te schrijven, te sms'en en langs haar huis te lopen. Het hof stelde de immateriële schade vast op € 2.000,=
c. Rechtbank Gelderland, 26 april 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:2333). Rechtbank Gelderland veroordeelde een 37-jarige man uit Nijmegen voor belaging, bedreigingen, afdreigingen en afpersing van zijn ex-vriendin. De rechtbank oordeelde dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht was dat niet als vermogensschade is aan te merken. Door de belaging, bedreiging, afdreiging en afpersing was de benadeelde in haar persoon aangetast, doordat gedurende langere periode een forse inbreuk was gemaakt op haar persoonlijke integriteit. De rechtbank rekende dit aan verdachte toe. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, was volgens de rechtbank voldaan. De rechtbank maakte gebruik van haar schattingsbevoegdheid om de hoogte van het toe te kennen bedrag vast te stellen en wees € 2.750,- toe.
d. ECLI:NL:RBROT:2018:4509. Toegewezen € 2.250,--. Veroordeling ter zake stalken en handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. Stalking van augustus tot november.
a)
b) Aan dit overzicht heb ik niets toe te voegen. Het is mij niet gebleken dat sinds de veroordeling in eerste aanleg de rechtspraak anders is gaan oordelen over de schade tengevolge van stalking.’
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt voorts in dat de raadsvrouw van de verdachte het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig een overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer het volgende in:
‘T.a.v. de verweten belaging
(…)
15. Het is dan ook niet zo vreemd dat cliënt niet wist waar hij met aangeefster aan toe was en het ergens niet serieus nam als zij de relatie verbrak, aangezien zij daar enige tijd later altijd weer op terugkwam en ook in de ten laste gelegde periode meermalen zelf contact met cliënt en zijn familieleden heeft opgenomen.
16. Dat aangeefster iemand is met een zeer wisselvallig karakter vindt steun in de omstandigheid dat zij volgens cliënt lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en daarvoor wordt behandeld bij NPI. Het gedrag van aangeefster is typerend voor iemand met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Dat maakt dat er wellicht sprake is van irreële angsten en dat zij één en ander op een andere wijze beleeft.
17. Ook [betrokkene 6], notabene een vriendin van aangeefster, meent dat aangeefster verschillende persoonlijkheden heeft en ook de dochter van cliënt sluit zich daarbij aan.
18. Bovendien stelt cliënt dat de verklaringen van aangeefster leugenachtig zijn en kan hij dit staven met bewijsmiddelen waaruit blijkt dat zij aantoonbaar heeft gelogen. Ook dit doet afbreuk aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van aangeefster.
(…)
Conclusie
34. Als we de handelingen van cliënt en de persoon van aangeefster toetsen aan het toetsingskader, dan kan er maar één conclusie volgen en dat is dat cliënt dient te worden vrijgesproken van belaging. Gezien de aard, berichten die niet dreigend van aard zijn en telefonisch contact dat niet werd beantwoord, de geringe duur en vooral de persoon van aangeefster een jonge, zeer geraffineerde vrouw die precies weet hoe ze iemand tot het uiterste moet drijven en volgens cliënt lijdende is aan een borderline persoonlijkheidsstoornis waardoor zij bij uitstek iemand is die zich onredelijk snel gekrenkt voelt in haar grondrecht op privacy kan niet worden gesteld dat er in onderhavige zaak sprake is van belaging. Dit past ook bij het schrijven van de dochter van cliënt die aangeeft dat aangeefster in feite een onzeker persoon is die lijdt aan psychische problematiek. (…)
T.a.v. de vordering van de benadeelde partij
41. De verdediging verzoekt u primair om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak.
42. Subsidiair is de verdediging van oordeel dat de vordering te ingewikkeld is om te worden behandeld. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat de vordering derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
43. Meer subsidiair stelt de verdediging dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan (HR d.d. 28 mei 2019; ECLI:NL:HR:2019:793). Immers, volgt uit de stukken dat de benadeelde partij al kampte met psychische klachten voordat zij cliënt leerde kennen. Er is dan ook geen sprake van een causaal verband.
Gelet hierop verzoekt de verdediging u om de vordering van de benadeelde partij aanzienlijk te matigen.’
11. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
‘Oplegging van straf en maatregelen
(…)
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan de belaging van zijn ex-vriendin, aangeefster [slachtoffer]. Ondanks het feit dat de aangeefster aan de verdachte meermalen duidelijk en ondubbelzinnig kenbaar heeft gemaakt geen contact meer met hem te willen, heeft de verdachte haar veelvuldig gebeld, voicemailberichten ingesproken, berichten gestuurd en is hij naar haar woning gegaan en heeft daar aangebeld. Het gedrag van de verdachte, dat naar eigen zeggen was ingegeven door zijn eigen behoefte erachter te komen waarom hun relatie was beëindigd, heeft grote impact gehad op het leven van de aangeefster. Uit haar ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring volgt dat zij tot op heden leeft in angst voor de verdachte.
Naast deze belaging heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk binnendringen van haar woning, een plaats waar zij zich juist veilig moest kunnen voelen en tot welke plaats de verdachte geen enkel recht had zich daar te bevinden. Ook heeft de verdachte een hem opgelegde gedragsaanwijzing, inhoudende een verbod om contact op te nemen met het slachtoffer, overtreden. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij - ondanks een eerdere veroordeling wegens belaging van hetzelfde slachtoffer - met deze ongewenste gedragingen opnieuw op ernstige wijze inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en slechts oog heeft gehad voor zijn eigen behoeften.
Wat de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden betreft, heeft het hof in strafverzwarende zin acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2021 waaruit volgt dat hij eerder - onder meer ter zake een soortgelijk misdrijf, begaan tegen hetzelfde slachtoffer - onherroepelijk is veroordeeld. De verdachte liep in een proeftijd van een voorwaardelijke werkstraf die hem in 2017 is opgelegd voor de eerder genoemde belaging van het slachtoffer.’
12. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van een vergoeding ter zake van immateriële schade aan de benadeelde partij en daarbij het volgende overwogen:
‘Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot
schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.635,53 en bestaat uit een bedrag van € 134,53 aan materiële schade in de vorm van reis- en verletkosten en een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.384,53, bestaande uit € 134,53 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, en voor het overige niet ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door en namens de verdachte is de vordering van de benadeelde partij betwist. De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij derhalve om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat psychische schade is ontstaan, in het bijzonder dat geen sprake is van een causaal verband.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
(…)
Immateriële schade
De raadsman van de benadeelde partij heeft aan het tot compensatie van immateriële schade strekkende deel van de vordering - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat de benadeelde partij ten gevolge van de tenlastegelegde feiten tot op heden gevoelens van angst en depressiviteit ervaart. Ook uit de bij de vordering gevoegde bijlagen volgt dat zij heeft te kampen met stress gerelateerde klachten en slaapproblemen en dat zij heeft deelgenomen aan een lotgenotengroep van Blijf Groep [plaats]. Tot slot is het volgens de raadsman zo dat de gevolgen van de aard en de ernst van de normschending zo voor de hand liggen, dat sprake is van geleden immateriële schade.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het eerste lid van dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Nu in deze zaak geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in eer en goede naam, is de vraag die rijst, of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor dé benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade - in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ - heeft geleden tot na te melden bedrag. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het geestelijke letsel van de benadeelde partij is toegelicht en in enige mate steun vindt in haar eigen verklaring en bij de vordering de overgelegde stukken zoals de huisartsenverklaring, maar eveneens dat zich hier de situatie voordoet waarin reeds uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat een aantasting ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Het hof heeft daarbij mede gelet op de aard, de ernst en de duur van de belaging. Het hof schat de omvang van de immateriële schade, waarbij tevens is gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegewezen, op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid op het bedrag van € 1.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen aanvangsdatum.’
13. De steller van het middel voert aan dat het hof ten onrechte geen acht heeft geslagen op ‘de persoonlijke omstandigheden, c.q. de psychische en psychiatrische problematiek van aangeefster’. Het zou onbegrijpelijk zijn dat ‘aan de zijde van verdachte strafverzwarende omstandigheden zijn aangenomen, terwijl nu juist het Hof door de persoon van aangeefster, zoals hiervoor uiteengezet, tot straf verminderende omstandigheden had moeten besluiten, althans in ieder geval voor wat betreft de vordering benadeelde partij van de aangeefster’. De door het hof aangenomen immateriële schade aan de zijde van aangeefster in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ en het hieraan gekoppelde bedrag zou onvoldoende zijn onderbouwd, met name gezien het ‘verweer met betrekking tot de psychische en psychiatrische omstandigheden aan de zijde van aangeefster’. En ’s hofs overweging dat het ‘in aanmerking neemt dat het geestelijk letsel van aangeefster is toegelicht en in enige mate steun vindt in haar eigen verklaring en de bij de vordering overgelegde stukken zoals de huisartsenverklaring’ zou onvoldoende zijn onderbouwd met name ‘nu met de door de verdachte aangedragen persoonlijke omstandigheden in psychische en psychiatrische zin van aangeefster door het hof op geen enkele wijze rekening is gehouden’. Op grond van ‘het vorenstaande’ zou het hof ‘ten onrechte een bedrag van €1.250,- als immateriële schade aan aangeefster (hebben) toegekend’.
13. Ik begrijp – ook uit de slotsom die de steller van het middel aan het aangevoerde verbindt – dat het middel er enkel toe strekt te klagen over de toewijzing van vergoeding wegens immateriële schade.
13. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) luidt, voor zover in deze van belang, als volgt:
‘Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. (…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
16. In het overzichtsarrest inzake de vordering van de benadeelde partij van 28 mei 2019 heeft Uw Raad met betrekking tot de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):2.
‘2.4.5 Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Vergoeding van immateriële schade zoals onder b.3) bedoeld kan ook plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond (zogenoemde ‘shockschade’)’
17. Het vereiste dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven moet zijn vastgesteld, houdt volgens Uw Raad niet in dat daarvan slechts sprake is indien het gaat om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en evenmin dat dit geestelijk letsel slechts door een psychiater of psycholoog kan worden vastgesteld.3.
18. Het hof heeft (onder meer) bewezenverklaard dat de verdachte gedurende een periode van bijna vier maanden [slachtoffer] heeft belaagd, waarbij hij veelvuldig naar [slachtoffer] heeft gebeld, veelvuldig haar voicemail heeft ingesproken en veelvuldig e-mailberichten naar haar heeft gestuurd. Wat betreft de periode van 2 september 2018 tot en met 1 november 2018 heeft het hof tevens bewezenverklaard dat de verdachte veelvuldig whatsappberichten naar [slachtoffer] heeft gestuurd en wat betreft de periode van 4 juli 2018 tot en met 1 september 2018 heeft het hof tevens bewezenverklaard dat de verdachte meermalen naar de woning van [slachtoffer] is gegaan en bij de woning van [slachtoffer] heeft aangebeld. Het hof heeft in de strafmotivering overwogen dat het gedrag van de verdachte grote impact heeft gehad op het leven van [slachtoffer] en dat uit haar ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring volgt dat ‘zij tot op heden leeft in angst voor de verdachte’. Het hof heeft tevens geoordeeld dat de verdachte met deze ongewenste gedragingen opnieuw op ernstige wijze inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]. Het hof vermeldt dat de verdachte eerder onder meer wegens een soortgelijk misdrijf, begaan tegen hetzelfde slachtoffer, onherroepelijk is veroordeeld.
18. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij heeft het hof geoordeeld dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ heeft geleden. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat het geestelijk letsel van de benadeelde partij is toegelicht en in enige mate steun vindt in haar eigen verklaring en bij de vordering overgelegde stukken zoals de huisartsenverklaring, maar dat zich ook de situatie voordoet waarin reeds uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat een aantasting ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Het hof heeft daarbij mede gelet op de aard, de ernst en de duur van de belaging.
18. Ik begrijp ’s hofs overwegingen aldus, dat het oordeel dat voldoende is gebleken ‘dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ – heeft geleden’ is gebaseerd op de vaststelling dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Ik wijs er in dat verband op dat het hof inzake het geestelijk letsel van de benadeelde partij slechts heeft overwogen dat dit ‘in enige mate’ steun vindt in haar eigen verklaring en de bij de vordering overgelegde stukken. Dat brengt mee dat het middel faalt voor zover het ervan uitgaat dat het hof de toewijzing van de vergoeding wegens immateriële schade heeft gebaseerd op een vaststelling van geestelijk letsel.
18. Inzake de ‘psychische en psychiatrische omstandigheden aan de zijde van aangeefster’ is in het kader van een bewijsverweer door de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de aangeefster volgens verdachte ‘lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en daarvoor wordt behandeld bij NPI’, dat haar gedrag ‘typerend (is) voor iemand met een borderline persoonlijkheidsstoornis’ en dat zij volgens een vriendin van aangeefster en de dochter van verdachte ‘verschillende persoonlijkheden heeft’ (randnummers 16 en 17). Dat aangeefster volgens verdachte leed aan een borderline persoonlijkheidsstoornis zou meebrengen dat zij ‘bij uitstek iemand is die zich onredelijk snel gekrenkt voelt in haar grondrecht op privacy’; daardoor zou niet kunnen worden gesteld dat ‘in onderhavige zaak sprake is van belaging’ (randnummer 34). Inzake de vordering van de benadeelde partij wordt vervolgens gesteld ‘dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan’ nu uit de stukken volgt ‘dat de benadeelde partij al kampte met psychische klachten’ voordat zij verdachte leerde kennen en er ‘dan ook geen sprake (is) van een causaal verband (randnummer 43). Het hof heeft het aldus aangevoerde kennelijk begrepen en naar het mij voorkomt kunnen begrijpen als een bestrijding van het ontstaan van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde handelen. Dat aangeefster al voordat zij verdachte leerde kennen kampte met psychische klachten staat er niet aan in de weg dat de vaststelling van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ wordt gebaseerd op ‘de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde’. Dat brengt mee dat het middel faalt voor zover het klaagt dat het hof nader had moeten motiveren in hoeverre het acht heeft geslagen op de psychische en psychiatrische problematiek van aangeefster.
18. Het hof heeft inzake de aard en de ernst van de normschending verwezen naar ‘de aard, de ernst en de duur van de belaging’. Uit de verwijzing naar de bij de vordering overgelegde stukken kan worden afgeleid dat het hof zich bij het oordeel over de nadelige gevolgen van het bewezenverklaarde handelen in de eerste plaats op deze stukken heeft gebaseerd. De toelichting op de vordering van de benadeelde partij in de brief van 1 oktober 2019 wat betreft de immateriële schade houdt (onder meer) in dat [slachtoffer] als gevolg van de tenlastegelegde feiten last heeft van angst, stress en slaapproblemen, alsmede dat zij geestelijk uitgeput, vermoeid en depressief is. De bij de vordering gevoegde verklaring van de huisarts waar het hof naar verwijst, houdt in dat [slachtoffer] sinds de zomer van 2018 verscheidene keren op het spreekuur is geweest met stressklachten die volgens haar zouden zijn ontstaan doordat zij gestalkt werd door haar ex-vriend, dat zij hierdoor ook slecht slaapt en dat haar huisarts haar voor de stressklachten en slaapproblemen medicatie heeft voorgeschreven. Het derde overgelegde stuk houdt in dat [slachtoffer] heeft deelgenomen aan de lotgenotengroep ‘Je bent niet de enige’. Het hof verwijst daarnaast naar ‘haar eigen verklaring’. Het ligt in de rede dat het hof daarmee doelt op de slachtofferverklaring die door [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep is voorgedragen. In de strafmotivering heeft het hof daarnaar verwezen en overwogen dat daaruit volgt dat ‘zij tot op heden leeft in angst voor de verdachte’.
18. Mede gelet op deze stukken en verklaring, in het bijzonder de toelichting op de vordering van de benadeelde partij, heeft het hof naar het mij voorkomt kunnen oordelen dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder de belaging, immateriële schade in de vorm van een aantasting in de persoon op ‘andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW heeft geleden.4.
24. Het middel faalt en kan in beginsel worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑08‑2022
Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379 m.nt. Vellinga. In één van de voetnoten verwees Uw Raad naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162 m.nt. Lindenbergh.
Vgl. HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024, NJ 2021/284 m.nt. Lindenbergh, rov. 2.6.1. Annotator Lindenbergh meent dat er veel voor te zeggen valt bij de vaststelling van geestelijk letsel sterk te hechten aan oordelen van op dat punt deskundigen (randnummer 9). Zie in dit verband ook HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1947, waaruit blijkt dat dit arrest geen wijziging heeft gebracht in het vereiste ‘dat voor vergoeding van shockschade in het algemeen sprake moet zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld’.
Vgl. onder meer HR 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1956, NJ 2021/66 en HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2012, NJ 2021/68, m.nt. Lindenbergh. De annotator meent dat de benadeelde doorgaans de aard en ernst van de gevolgen zal moeten onderbouwen (randnummer 4). Zie meer recent HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1496; HR 14 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1243 en HR 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1002.