ABRvS, 31-07-2017, nr. 201701958/1/V3
ECLI:NL:RVS:2017:2058, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
31-07-2017
- Zaaknummer
201701958/1/V3
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:2058, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31‑07‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2017:1870, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 31‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van 10 februari 2017 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het niet-tijdig door de staatssecretaris nemen van een beslissing op een aanvraag om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris alsnog een besluit op de aanvraag neemt.
201701958/1/V3.
Datum uitspraak: 31 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 10 februari 2017 in zaak nr. 16/6664 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij uitspraak van 10 februari 2017 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het niet-tijdig door de staatssecretaris nemen van een beslissing op een aanvraag om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris alsnog een besluit op de aanvraag neemt.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte het beroep van de vreemdeling niet niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de vreemdeling met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: de IOM) is teruggekeerd naar haar land van herkomst. Daartoe voert hij aan dat de vreemdeling een vertrekverklaring heeft ondertekend en dat zij volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling in dat geval geen belang heeft bij de beoordeling van haar beroep.
1.1. Uit de door de staatssecretaris overgelegde en door de vreemdeling ondertekende vertrekverklaring blijkt dat de vreemdeling op 17 augustus 2015 met behulp van de IOM vanuit Nederland is vertrokken naar haar land van herkomst, Turkije. Uit deze verklaring blijkt eveneens dat de vreemdeling met de ondertekening ermee instemt dat de verblijfsrechtelijke procedures worden beëindigd.
1.2. Daargelaten de vraag of instemming dat de lopende verblijfsrechtelijke procedures worden ingetrokken niet betekent dat die procedures daarmee zijn ingetrokken, betekent instemming in beginsel wel dat de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van haar beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3715). De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de vertrekverklaring niet vrijwillig of zonder kennis van de inhoud heeft ondertekend. In de vertrekverklaring staat dat de vreemdeling vrijwillig vertrekt en dat zij haar aanvraag voor vertrek met assistentie van de IOM niet op oneigenlijke gronden heeft ingediend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2930) laat de ondertekening van de vertrekverklaring geen ruimte voor het aanvaarden van een tegenovergesteld standpunt over deze verklaring na vertrek naar het land van herkomst.
1.3. Dat onderhavige procedure een reguliere procedure is en geen asielrechtelijke, zoals de rechtbank van belang heeft geacht, maakt dat niet anders, nu de door de vreemdeling ondertekende vertrekverklaring dit onderscheid niet maakt. Voorts is het door de rechtbank benoemde verschil dat alleen bij asielrechtelijke procedures de vreemdeling bij vertrek naar zijn land van herkomst ervan blijk geeft dat hij geen prijs meer stelt op bescherming, niet relevant, nu in voormelde uitspraken van 24 november 2015 en 25 oktober 2016 niet is geoordeeld dat het vertrek op zichzelf maakt dat de vreemdeling geen belang heeft bij beoordeling van zijn beroep, maar de ondertekende vertrekverklaring. De staatssecretaris klaagt dan ook terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vreemdeling belang heeft bij de beoordeling van haar beroep.
1.4. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het niet-tijdig door de staatssecretaris nemen van een beslissing op een aanvraag om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 10 februari 2017 in zaak nr. 16/6664;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2017
638.