Zie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, rov. 3.2.2, HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ 2010/193 en HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1307.
HR, 17-01-2017, nr. 15/05480
ECLI:NL:HR:2017:42
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-01-2017
- Zaaknummer
15/05480
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:42, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑01‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:5009, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1394, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1394, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:42, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijke vrijheidsberoving, art. 282 Sr. Middel klaagt over de bewezenverklaring van medeplegen. HR: 81.1 RO. Samenhang met 15/05905.
Partij(en)
17 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/05480
AKA/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 november 2015, nummer 23/002310-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2017.
Conclusie 22‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijke vrijheidsberoving, art. 282 Sr. Middel klaagt over de bewezenverklaring van medeplegen. HR: 81.1 RO. Samenhang met 15/05905.
Nr. 15/05480 Zitting: 22 november 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 13 november 2015 door het gerechtshof Amsterdam wegens “medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een voorwaardelijk gedeelte van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
Deze zaak hangt samen met de zaak van medeverdachte [medeverdachte] , die onder nr. 15/05905 bij de Hoge Raad aanhangig is. In de laatstgenoemde zaak zal ik vandaag eveneens concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden van het slachtoffer.
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 4 augustus 2011 tot en met 6 augustus 2011 in de gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader,
- die [slachtoffer] in de slaapkamer van een woning (gelegen aan de [a-straat 1] ) neergezet en tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij 12.000 Euro aan hem, verdachte, moet betalen en
- die [slachtoffer] op een bed geduwd en
- de armen en benen en voeten van die [slachtoffer] vastgebonden en vastgebonden gehouden en
- de kleding van die [slachtoffer] kapot geknipt en uitgetrokken en die [slachtoffer] gedeeltelijk ontbloot en
- de mond van die [slachtoffer] met tape afgeplakt en
- die [slachtoffer] gedurende een periode geen eten en drinken gegeven en
- die [slachtoffer] meermalen terwijl de handen en benen en voeten van die [slachtoffer] waren vastgebonden naar en van de toilet gedragen.”
4.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende (Promis-)bewijsvoering:
“Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen. Ten eerste ontbreekt het subjectieve element, de opzet, en ten tweede heeft de verdachte geen wezenlijke bijdrage geleverd. Op grond hiervan moet de verdachte worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
feiten en omstandigheden
Het hof gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op donderdag 4 augustus 2011 werd het slachtoffer [slachtoffer] gebeld door een man die zei dat hij een escort wilde. [slachtoffer] sprak met de man af in de [b-straat 1] te Amsterdam.[1] De verdachte [medeverdachte] had deze man - [betrokkene 1] - gevraagd om [slachtoffer] te bellen, zodat [medeverdachte] haar kon spreken. [medeverdachte] vroeg [betrokkene 1] aan [slachtoffer] te vragen om naar de [b-straat 1] te komen. [medeverdachte] wilde namelijk geld van [slachtoffer] , maar [slachtoffer] ontweek hem. [medeverdachte] had [betrokkene 1] verteld dat [slachtoffer] achterliep met de huur en dat dit de spuigaten uitliep.[2]
Toen [slachtoffer] op 4 augustus 2011 het pand in de [b-straat] binnenging, zag zij dat [medeverdachte] ook aanwezig was. [medeverdachte] nam haar tas af. [slachtoffer] probeerde de tas, met daarin haar twee telefoons, terug te pakken, maar dat lukte niet. [medeverdachte] ging met de tas naar zijn woning - [a-straat 1] te Amsterdam - en [slachtoffer] ging met hem mee, omdat [medeverdachte] haar tas had.[3]
In de woning van [medeverdachte] was ook zijn moeder aanwezig.[4] [medeverdachte] en zijn moeder, de verdachte [verdachte] , woonden met zijn tweeën in deze woning.[5] [medeverdachte] zette [slachtoffer] in zijn slaapkamer. [medeverdachte] zei tegen [slachtoffer] dat zij hem € 12.000,- moest betalen.[6]
Dit bedrag betrof een huurschuld. [medeverdachte] vond dat [slachtoffer] moest meebetalen aan de huur van de woning.[7] [slachtoffer] zei tegen [medeverdachte] dat zij hem niets verschuldigd was. Daarop werd [medeverdachte] agressief. Hij duwde [slachtoffer] op het bed. [medeverdachte] bond de handen van [slachtoffer] stevig vast.
[medeverdachte] bond ook de voeten van [slachtoffer] vast en plakte haar mond af met tape.[8] [slachtoffer] werd zo drie dagen vastgebonden gehouden en kreeg in die periode niets te eten of te drinken van [medeverdachte] en [verdachte] .[9] [verdachte] kwam rond middernacht van de eerste dag naar de slaapkamer van [medeverdachte] . Zij zag en herkende [slachtoffer] , maar deed helemaal niets. [verdachte] zei tegen [slachtoffer] dat [slachtoffer] hier vanwege het geld zat en dat [slachtoffer] hem gewoon het geld moest geven dat [medeverdachte] wilde hebben.[10]
De volgende ochtend deed [medeverdachte] zijn krantenwijk. De woning was afgesloten en [slachtoffer] hoorde [verdachte] in de slaapkamer naast die van [medeverdachte] . [slachtoffer] probeerde los te komen, maar dat lukte haar niet. Toen [medeverdachte] terugkwam, probeerde hij [slachtoffer] in haar mond te kussen. [slachtoffer] hield haar mond dicht. Nadat [medeverdachte] de woning had verlaten, kwam [verdachte] de slaapkamer binnen en vroeg aan [slachtoffer] waarom zij de zaak zo ingewikkeld maakte. [verdachte] zei tegen [slachtoffer] : “Geef gewoon het geld dat je geven moet”.[11]
Als [slachtoffer] moest plassen, droeg [medeverdachte] haar naar de wc. Hij veegde haar af en maakte haar broek open en dicht. [medeverdachte] knipte de bodystocking van [slachtoffer] open, omdat [slachtoffer] anders moeilijk kon plassen. [medeverdachte] knipte ook de mouwen van het jasje van [slachtoffer] .[12]
Op zaterdag hoorde [slachtoffer] muziek van buiten. [slachtoffer] liep naar het raam en opende met haar hoofd en haar handen de gordijnen. [slachtoffer] zag mensen op straat. Toen kwamen er twee politieagenten langs.[13]
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werden op zaterdag 6 augustus 2011 aangesproken door omstanders die hen wezen op perceel [a-straat 1] één hoog te Amsterdam, alwaar een vastgebonden vrouw voor het raam stond. Zij zagen inderdaad een vrouw staan voor het rechter raamkozijn aan de uiterste rechterzijde. Het bovenlichaam van de vrouw was ontkleed en zij hield haar armen achter zich. Toen de vrouw, naar later bleek [slachtoffer] , de agenten in de gaten had, draaide zij zich om en liet zij haar handen zien die achter haar rug vastgebonden zaten. De verbalisanten vroegen haar via gebaren of zij wilde dat zij naar boven kwamen en [slachtoffer] knikte met haar hoofd.[14]
Links van het raam stond een raam open en daaruit zagen de verbalisanten de medeverdachte [verdachte] hangen.[15] [slachtoffer] hoorde de agenten tegen [verdachte] zeggen dat zij de deur moest openen. [verdachte] stond in een andere kamer. [slachtoffer] ging snel op het bed zitten. [verdachte] kwam de slaapkamer binnen, vroeg aan [slachtoffer] wat zij aan het doen was en deed het gordijn weer goed.[16]
De verbalisant [verbalisant 3] liep via het halletje, waar [verdachte] stond, naar de kamer waar de vastgebonden vrouw was. [verbalisant 3] trof haar zittend op de grond aan met haar armen gebonden op haar rug. De vrouw had een ontbloot bovenlichaam en haar mouwloze hemdje bleek om haar middel te zitten. De vrouw had een spijkerbroek aan, maar die hing op haar dijen. Haar achterwerk en genitaliën waren ontbloot. Om haar polsen heen zat materiaal dat leek op afgeknipte mouwen en daarover heen zat een tiewrap waarmee zij vastgebonden zat achter haar rug. Om haar onderbenen zat ook een tiewrap. [slachtoffer] verklaarde tegenover verbalisant [verbalisant 2] dat zij drie dagen vastgebonden had gezeten en dat zij verkracht was. [slachtoffer] werd door de GG en GD overgebracht naar het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis te Amsterdam.[17]
De verbalisanten die [slachtoffer] dezelfde dag in het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis bezochten, zagen dat de dienstdoende broeder stukjes brood in [slachtoffer] ’s mond deed, dat [slachtoffer] uitgedroogde lippen en vellen aan haar mond had en dat in de arm van [slachtoffer] een infuus was ingebracht.[18]
Op 6 augustus 2011 werd [slachtoffer] gezien door een arts/arts assistent van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Deze nam forse excoriaties aan de polsen, gezwollen handen en drukpijn onder de knieën waar.[19] Op 26 augustus 2011 onderzocht dezelfde medicus [slachtoffer] opnieuw. Hij nam daarbij drukpijn aan het rechter onderbeen, diffuse drukpijn aan de gehele voet en een contusie/forse kneuzing aan het rechter onderbeen waar.[20]
Nadere overwegingen
Ten aanzien van de bruikbaarheid van de aangifte en de geloofwaardigheid van [slachtoffer]
Het hof gebruikt voor het bewijs de aangifte ondanks het ten aanzien daarvan geconstateerde verzuim, nu het hof de aangifte betrouwbaar acht, niet alleen op grond van de onderlinge consistentie op belangrijke onderdelen in vergelijking met de door aangeefster [slachtoffer] afgelegde tweede verklaring (waarbij zij ten tijde van de 2e verklaring nog niet beschikte over de tekst van de aangifte, deze is haar pas later verstrekt) en haar verklaring bij de rechter-commissaris, maar ook vanwege het feit dat deze verklaringen op belangrijke onderdelen worden gesteund door andere bewijsmiddelen.
Het hof acht net als de rechtbank het door de verdediging geschetste alternatieve scenario ongeloofwaardig. Daarentegen acht het hof de verklaringen van [slachtoffer] geloofwaardig. Daartoe wijst het hof erop dat [medeverdachte] zijn vriend [betrokkene 1] heeft ingeschakeld om [slachtoffer] onder valse voorwendselen naar de [b-straat] te lokken. Zulk gedrag valt niet te rijmen met de door [medeverdachte] beweerde goede relatie tussen hem en [slachtoffer] . Bovendien volgt uit de verklaring van [betrokkene 1] dat [medeverdachte] geld van [slachtoffer] wilde, hetgeen de verklaringen van [slachtoffer] ondersteunt. Weliswaar heeft [medeverdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg ontkend dat hij [betrokkene 1] heeft gevraagd om een afspraak met [slachtoffer] te maken, maar naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat [betrokkene 1] , die zichzelf als vriend van [medeverdachte] beschouwt en die door [medeverdachte] nog steeds als vriend wordt gezien, een reden had om hierover een onjuiste verklaring af te leggen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft [medeverdachte] verklaard dat hij vanaf een afstand heeft toegekeken hoe eerst [slachtoffer] in een ambulance werd afgevoerd, en enige tijd later [verdachte] in een politieauto. Gezien het standpunt van de verdachte dat [slachtoffer] zijn vriendin was, en gezien het feit dat [verdachte] zijn moeder is, met wie hij destijds in een huis woonde, is het hof met de rechtbank van oordeel dat het voor de hand had gelegen dat hij direct zou hebben geïnformeerd wat er aan de hand was, of toch in elk geval contact met ziekenhuizen of met de politie zou hebben opgenomen om te achterhalen wat er met zijn vriendin en met zijn moeder was gebeurd. De verdachte heeft geen aannemelijk verklaring waarom hij dit heeft nagelaten, hij de woning niet meer is binnengegaan en in plaats daarvan die avond het verjaardagsfeest van een vriendin zou hebben bezocht. Daarbij komt dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven waarom hij aangeefster voor zijn vertrek niet geheel heeft losgemaakt, maar in plaats daarvan bepaalde bindingen wel en bepaalde bindingen niet heeft losgemaakt. Een en ander tast de geloofwaardigheid van zijn verklaringen verder aan.
Ook de wijze waarop het slachtoffer [slachtoffer] op 6 augustus 2011 de aandacht van de verbalisanten heeft getrokken en de staat waarin zij op dat moment verkeerde, dragen bij aan de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van [medeverdachte] en bieden ondersteuning aan de verklaringen van [slachtoffer] . Een en ander wijst er immers allerminst op dat [slachtoffer] zich vrijwillig in de woning bevond en dat zij met haar goedkeuren was vastgebonden en vrijwillig seks heeft gehad.
Dat in de periode van 4 tot en 6 augustus 2011 met en naar de gsm’s van [slachtoffer] is gebeld en dat met de gsm van [slachtoffer] sms-berichten zijn verstuurd, waarbij eenmaal een zendmast in Amsterdam Oost is aangestraald, is niet onverenigbaar met de verklaringen van [slachtoffer] en doen dan ook geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte [medeverdachte] de tas met daarin de telefoons van [slachtoffer] had afgepakt en dat de telefoons buiten de tas op verschillende plekken in de woonkamer zijn aangetroffen,[21] zodat het zeer wel mogelijk is dat verdachte of een ander dan aangeefster de telefoon buiten de woning heeft gebracht en buiten de woning heeft gebruikt.
Dat de aangeefster een van haar telefoons heeft gebruikt acht het hof onaannemelijk, nu zij vrijwel steeds in de slaapkamer en in geboeide toestand heeft verbleven en slechts onder begeleiding van de verdachte een aantal malen naar de wc is gegaan.
De rol van de verdachte
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden opzettelijk heeft medegepleegd.
In de eerste plaats volgt dit uit de aangifte, waarin is beschreven dat [verdachte] , - kort gezegd - steeds in de woning bij [slachtoffer] bleef als de verdachte [medeverdachte] de woning verliet, dat ook [verdachte] er meermalen bij [slachtoffer] op heeft aangedrongen te betalen, dat [verdachte] de gordijnen weer sloot toen [slachtoffer] de verbalisanten had gewaarschuwd en dat [verdachte] aanvankelijk heeft geweigerd om de deur te openen voor de politie. Aldus is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
In de tweede plaats is niet aannemelijk geworden dat [verdachte] pas op 6 augustus 2011 in de woning kwam en de aanwezigheid van [slachtoffer] op geen moment zou hebben gemerkt. Het hof wijst erop dat volgens de buurman van [a-straat 2] op het adres [a-straat 1] een oudere vrouw met haar zoon woonde, althans met een man van wie die buurman dacht dat hij haar zoon was. Mede gelet op de peilgegevens van de telefoon van de [verdachte] , die in de periode van 4 tot en met 6 augustus, telefoonpalen in de omgeving van de [a-straat 1] aanstraalde, is het niet aannemelijk geworden dat [verdachte] in die periode niet in de woning aan de [a-straat 1] te Amsterdam aanwezig was. Uit het proces-verbaal van belgedrag en zendmasten van 6 augustus 2012 blijkt immers dat het gsm-nummer van [verdachte] op 4, 5 en 6 augustus 2011 alleen maar geregistreerd werd door de zendmasten aan de Vijzelstraat en het Rembrandtplein te Amsterdam.[22] Het adres [a-straat 1] is gelegen in de directe omgeving van deze paallokaties.[23] Het hof acht het niet aannemelijk dat [verdachte] , zoals zij eerder heeft verklaard, slechts om te bellen met haar mobiele telefoon aanwezig is geweest in de woning en vervolgens weer is vertrokken.
Het is verder komen vast te staan dat de slaapkamer van de medeverdachte [verdachte] in de woning direct grensde aan de slaapkamer van de verdachte, waarin aangeefster zich gedurende de bewezen te achten periode ook bevond. Gebleken is dat [verdachte] toen aangeefster de politie waarschuwde, in die kamer verbleef, nu zij immers via het raam van die kamer met de politie heeft gecommuniceerd. Gelet op de zeer dichte nabijheid van [verdachte] bij de kamer waar aangeefster verbleef, is het niet aannemelijk geworden dat zij niets van het gebeurde heeft gemerkt, te meer gelet op de wc-bezoeken van aangeefster, waarbij de verdachte [medeverdachte] aangeefster van de slaapkamer naar de wc droeg.
[1] Een proces-verbaal met nummer PL135D 2011200782-1 van 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 17-26.
[2] Een proces-verbaal met nummer PL1303 2011200782-47 van 21 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , doorgenummerde pagina’s 205-213.
[3] Een proces-verbaal met nummer PL135D 2011200782-1 van 7 augustus 2011 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 17-26.
[4] Een proces-verbaal met nummer PL135D 2011200782-1 van 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 17-26.
[5] Een proces-verbaal met nummer PL1303 2011200782-34 van 17 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , doorgenummerde pagina’s 117-118.
[6] Een proces-verbaal met nummer PL135D 2011200782-1 van 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 17-26.
[7] Een proces-verbaal met nummer 2011200782-4 van 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , doorgenummerde pagina’s 13-16.
[8] Een proces-verbaal met nummer PL135D 2011200782-1 van 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 17-26.
[9] Een proces-verbaal met nummer PL135D 2011200782-1 van 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 17-26.
[10] Een proces-verbaal met nummer PL135D 2011200782-1 van 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 17-26.
[11] Een proces-verbaal met nummer PL135D 2011200782-1 van 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 17-26.
[12] Een proces-verbaal met nummer PL 135D 2011200782-1 van 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 17-26.
[13] Een proces-verbaal met nummer PL135D 2011200782-1 van 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 17-26.
[14] Een proces-verbaal met nummer 2011200782-1 van 6 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 8-10.
[15] Een proces-verbaal met nummer 2011200782-1 van 6 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 8-10.
[16] Een proces-verbaal met nummer PL135D 2011200782-1 van 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pagina’s 17-26..
[17] Een proces-verbaal met nummer 2011200782-1 van 6 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 8-10.
[18] Een proces-verbaal met nummer 2011200782-4 van 7 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , doorgenummerde pagina’s 13- 16.
[19] Een geschrift, te weten een medische verklaring van het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis van 6 augustus 2011 (p. 225).
[20] Een geschrift, te weten een medische verklaring van het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis van 26 augustus 2011 (p. 226).
[21] Een proces-verbaal met nummer 2011200782-25 van 9 augustus 2011 , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] , doorgenummerde pagina’s 293-294.
[22] Een proces-verbaal met nummer PL1301 2011200784-57 van 6 augustus 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] , doorgenummerde pagina’s 425-426.
[23] Een proces-verbaal met nummer PL1301 2011200784-36 van 18 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] , doorgenummerde pagina’s 130-132.”
4.3.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de verdachte – de moeder van de man die het slachtoffer op 4 augustus 2011 heeft meegenomen naar de woning in de [b-straat] in Amsterdam – blijkens de bewijsvoering van het hof slechts bij één van de zeven tenlastegelegde uitvoeringshandelingen rechtstreeks betrokken is geweest. Deze bewijsvoering houdt volgens de steller van het middel in dat de verdachte alleen met betrekking tot het aandringen bij het slachtoffer op het betalen van geld aan haar zoon een eigen rol heeft gespeeld en dat zij wat betreft de tenlastegelegde vrijheidsberoving zelf in feite alleen maar heeft ‘gedoogd’ dat haar zoon het slachtoffer vasthield in een slaapkamer van de woning waar zij zelf ook verbleef. Nu bij de beoordeling van de vraag of in voorkomend geval sprake is van medeplegen in de zin van art. 47, eerste lid aanhef en onder 1°, Sr volgens vaste rechtspraak aan het zich niet distantiëren van de uitvoering van een strafbaar feit op zichzelf geen grote betekenis toekomt,1.is volgens de steller van het middel de bewezenverklaring van het hof niet toereikend gemotiveerd.
4.4.
Voor het bewijs van medeplegen in de zin van art. 47, eerste lid aanhef en onder °1, Sr is vereist dat de intellectuele of materiële bijdrage van een verdachte aan de uitvoering van een strafbaar feit van voldoende gewicht is. Daarbij geldt dat, indien de bijdrage van de verdachte aan de uitvoering van het betreffende strafbare feit in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, het op de uitkijk staan of het helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt zijn bewijsoordeel nauwkeurig te motiveren.2.
4.5.
In de kern komt het middel erop neer dat de verdachte geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan (het voortduren van) de vrijheidsberoving en dat zij in feite slechts aanwezig is geweest in de woning waar het slachtoffer door haar zoon was opgesloten, omdat zij daar nu eenmaal woonde.
4.6.
Voor de vraag hoe het “passieve” gedrag van de verdachte moeten worden gekwalificeerd, is in de eerste plaats van belang, dat de bewezenverklaring van het hof geen medeplegen van vrijheidsberoving inhoudt, maar medeplegen van “het van de vrijheid beroofd houden” in de zin van art. 282 lid 1 Sr. Dit strafbare feit kan zowel uit actieve gedragingen bestaat, als uit een nalaten, of een combinatie daarvan.3.In dit verband is een arrest van de Hoge Raad in een zaak met een vergelijkbare casus illustratief. Het ging om een geval waarin de verdachte in de woning verbleef waar het slachtoffer tegen haar wil door medeverdachten werd vastgehouden. Hij bleef in de buurt van het slachtoffer aanwezig en toen zijn twee medeverdachten de woning hadden verlaten, bleef hij met anderen in de woning achter, terwijl het slachtoffer vastgebonden in de slaapkamer op het bed lag. Het hof oordeelde dat er sprake was van medeplegen. De Hoge Raad liet dit oordeel in stand en nam daarbij in aanmerking dat het hof had vastgesteld dat de verdachte zich niet had gedistantieerd van de gedragingen van de anderen en bewust had samengewerkt met de mededaders aan het voortduren van de vrijheidsberoving.4.Daaruit kan worden afgeleid dat bewust nalaten in te grijpen op zichzelf een uitvoeringshandeling kan zijn van het van de vrijheid beroofd houden van iemand.5.De pure aanwezigheid bij een vrijheidsberoving kan er immers toe bijdragen dat een mededader de handelingen kan verrichten ervoor te zorgen dat het slachtoffer niet kan gaan en staan waar zij wil.6.Daar komt nog bij, dat als het gaat om medeplegen, het primair gaat om de bewuste en nauwe samenwerking met een ander, waarbij het minder van belang is wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
4.7.
Wat betreft de onderhavige zaak kan om te beginnen worden opgemerkt dat hier geen sprake is van een geval waarin een verdachte wel aanwezig is geweest ten tijde van de verwezenlijking van een strafbaar feit maar geen enkele (actieve) uitvoeringshandeling heeft verricht.7.Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte steeds in de woning bij het slachtoffer bleef als de verdachte de woning verliet. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de verdachte tot twee keer toe tegen het slachtoffer heeft gezegd dat zij geld moest betalen aan haar zoon. Uit het doen van deze mededeling(en) blijkt mede de bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met haar zoon.
4.8.
Het hof heeft in zijn nadere bewijsoverwegingen bovendien op verschillende plaatsen duidelijk gemaakt op welke wijze de verdachte naar zijn oordeel met haar eigen handelen en nalaten de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer heeft laten voortduren. Zo heeft het hof vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer op de eerste dag van de vrijheidsberoving rond middernacht in vastgebonden toestand op de slaapkamer van haar zoon heeft aangetroffen maar toen niets heeft ondernomen om het slachtoffer te bevrijden en dat zich op de tweede dag van de vrijheidsberoving eenzelfde situatie heeft voorgedaan. Daaraan heeft het hof nog toegevoegd dat de verdachte op de laatste dag van de vrijheidsberoving de door het slachtoffer geopende gordijnen van de kamer waarin zij verbleef weer heeft gesloten en dat de verdachte aanvankelijk heeft geweigerd de deur te openen voor de politie. Anders dan de steller van het middel meent, heeft het hof mijns inziens voldoende nauwkeurig gemotiveerd waarom het handelen of nalaten van de verdachte zelf, met name wat betreft de kern van de aan haar verweten gedraging – het laten voortduren van de vrijheidsberoving van het slachtoffer – heeft bestaan in een nauwe en bewuste samenwerking met haar zoon.
4.9.
Het middel faalt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑11‑2016
Zie HR 2 december 2014, ECLI:HR:NL:2014:3474, NJ 2015/390, rov. 3.2.1-3.2.2 en HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:713/716/718.
Zie J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Wolters Kluwer, Deventer zesde druk, p. 79.
HR 11 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1700; zie ook HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3324, NJ 2007/287 m.nt. Reijntjes,
Zoals Machielse opmerkt in Noyon/Langemeijer/Remmelink, Strafrecht art. 282, aant. 5 (bijgewerkt tot 2 april 2013) “Hier signaleren wij, dat zich dit delict soms ook in de vorm van nalaten kan voordoen.”
HR 26 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9405, rov. 3.5.
Zie in dit verband het beslisschema voor de feitenrechter dat mijn ambtsgenoot Hofstee en ikzelf met het oog op de concrete toepassing van de door de Hoge Raad gestelde criteria inzake medeplegen hebben voorgesteld ECLI:NL:PHR:2016:233 en ECLI:NL:PHR:2016:234, onder nr. 5.