HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362, NJ 2012/301 m.nt. N. Keijzer.
HR, 04-04-2017, nr. 15/04948
ECLI:NL:HR:2017:585
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-04-2017
- Zaaknummer
15/04948
- Conclusie
P.C. Vegter
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:585, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑04‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:211, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:7562, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2017:211, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑02‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:585, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑06‑2016
- Wetingang
art. 255 Wetboek van Strafrecht; art. 1 Wet op de economische delicten; art. 2 Wet op de economische delicten; art. 6 Wet op de economische delicten; art. 2 Opiumwet; art. 3 Opiumwet; art. 10 Opiumwet; art. 11 Opiumwet; art. 96 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg; art. 18 Geneesmiddelenwet; art. 40 Geneesmiddelenwet
- Vindplaatsen
NJ 2017/470 met annotatie van H.D. Wolswijk
SR-Updates.nl 2017-0170 met annotatie van J.H.J. Verbaan
GZR-Updates.nl 2017-0173 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2017/167
Uitspraak 04‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Behandeling van drugs- en alcoholverslaafden met het middel ibogaïne. Causaal verband tussen de door verdachte verrichte gedraging - het behandelen van X met ibogaïne - en de hartstilstand van X. Kan hartstilstand redelijkerwijs a.g.v. die gedraging aan verdachte worden toegerekend? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2012:BT6362 m.b.t. het redelijkerwijs toerekenen van een gevolg aan verdachte. In ’s Hofs overwegingen ligt als oordeel van het Hof besloten dat de hartstilstand die X heeft ondervonden redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde toediening van ibogaïne kan worden toegerekend aan verdachte. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Hof heeft o.m. vastgesteld dat de hartstilstand die X heeft ondervonden is ontstaan kort na diens behandeling met ibogaïne door verdachte, dat het optreden van hartritmestoornissen, mogelijk leidend tot een hartstilstand, een bekende bijwerking is van het gebruik van ibogaïne en dat van enige andere, buiten het gebruik van ibogaïne gelegen oorzaak voor die hartstilstand niet is gebleken. Daarin ligt niet alleen als ’s Hofs oordeel besloten dat de toediening van ibogaïne door verdachte een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die hebben geleid tot het optreden van de hartstilstand, maar ook dat die hartstilstand met tenminste de vereiste aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die toediening is veroorzaakt.
Partij(en)
4 april 2017
Strafkamer
nr. S 15/04948
CB/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 9 oktober 2015, nummer 21/006812-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat een oorzakelijk verband bestaat tussen het toedienen van ibogaïne aan [slachtoffer] en de door hem ondervonden hartstilstand. Het voert daartoe aan dat de hartstilstand niet als gevolg van die gedraging aan de verdachte valt toe te rekenen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - bewezenverklaard dat:
"zij op of omstreeks 25 augustus 2011 te Kockengen, terwijl zij, verdachte, niet ingeschreven stond in een register (overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (het zogenaamde BIG-register)), buiten noodzaak een behandeling heeft verricht en/of uitgevoerd op het gebied van de individuele gezondheidszorg, te weten behandeling bij [slachtoffer], door behandeling met en/of toediening van iboga(ïne) zijnde een middel (dat)
- na toediening en/of inname van (vooral hoge(re)) doseringen een of meer klinische bijwerking(en) kan veroorzaken, waaronder ernstige en/of levensbedreigende en/of risicovolle) bijwerkingen zoals cardiotoxiciteit en/of neurotoxiciteit) en zij schade aan de gezondheid van die persoon heeft veroorzaakt,
- bestaande die schade hieruit, dat voornoemde [slachtoffer] een hartstilstand heeft ondervonden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 20 juni 2012, dossierpagina 3-11 (ordner 1 van het onderzoeksdossier), voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
In de plaats Kockengen, gemeente Stichtse Vecht, aan [a-straat 1], woont [verdachte]. Ook geeft zij aan mensen te helpen met diverse fobieën en angsten. [verdachte] gebruikt hiervoor een middel ibogaïne. Ibogaïne is de werkende stof afkomstig van een Afrikaanse plant, de Tabernanthe Iboga. [verdachte] is voor zover bekend niet geregistreerd als arts of anderzijds erkend hulpverlener ingeschreven. De behandelingen vinden plaats in en vanuit haar woning gelegen aan de [a-straat 1] te Kockengen.
Op 25 augustus 2011 is er een onwelwording op het adres [a-straat 1] te Kockengen. Hierbij heeft het slachtoffer, [slachtoffer], een hartstilstand gekregen na het innemen van vermoedelijk iboga c.q. ibogaïne. [slachtoffer] was op 25 augustus 2011 bij [verdachte] gebracht. In de woning van [verdachte] kreeg [slachtoffer] een dosis ibogaïne.
2. Het verhoor door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk inspecteur en hoofdinspecteur van politie Kanton Borgloon, genummerd TG.L2.001752/2012, gedateerd 13 april 2012, dossierpagina 557 (ordner 2 van het onderzoeksdossier) voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik heb op 25 augustus 2011 bij [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) ibogaïne gebruikt. Ik had een hartstilstand daardoor. Ik kreeg de ibogaïne van [verdachte].
3. Het proces-verbaal van verhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Utrecht van 15 december 2011, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) in behandeling heb gehad. U zegt mij dat ik daarbij het middel ibogaïne zou hebben gebruikt. Dat klopt, ik gebruik het middel iboga.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof van 1 september 2015, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik behandel sinds 1999 mensen met ibogaïne. De personen die ik behandel, zijn verslaafden. Mensen die van opiaten afkomen, hebben afkicksymptomen. Ik weet hoe die eruit zien en hoe ik ze kan bestrijden. Ik geef doses die effect hebben.
Ik kan me niet herinneren wat er gebeurde op het moment dat [slachtoffer] onwel werd. Het onwelworden was een paar uur na de inname van ibogaïne.
5. Het rapport 'Ibogaïne, een anti-verslavingsmiddel (?)', opgemaakt door prof. dr. E.Ch. Wolters, neuroloog, gedateerd 3 januari 2012, dossierpagina 30-54 (ordner 1 van het forensisch dossier), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bekend was dat ibogaïne werkzame stoffen bevat die vele neurotransmittersystemen in de hersenen tegelijkertijd kunnen activeren. Toen de uitgesproken neurotoxiciteit en later ook cardiotoxiciteit van ibogaïne aan het licht kwam, nam de populariteit van dit middel snel af.
Bijwerkingen van genoemde ibogaïne bestaan vooral uit de onherstelbare beschadiging van cerebellair weefsel bij doseringen uitstijgend boven 25 mg/kg, met tremoren en ataxie, alsook de inhibitie van de cholinesterase inhibitor waardoor cholinerge toxiciteit kan ontstaan met neurovegetatieve verschijnselen zoals bradycardie, verwardheid en zelfs een delirant toestandsbeeld.
Het feit dat er de laatste jaren geen klinisch onderzoek meer gedaan is, heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met de inmiddels gepubliceerde fataal verlopende behandelingen door de cardio- en neurotoxiciteit van ibogaïne.
De voornaamste bijwerkingen van (vooral hogere) doseringen ibogaïne zijn een al snel na inname optredende en 4-24 uur aanhoudende tremor en ataxie (een onvermogen zich goed gecoördineerd te bewegen met daardoor een verstoorde lichaams-balans), misselijkheid, braken en xerostomie (droge ogen), alsook een daling van de bloeddruk en hartslag, en soms het optreden van een verhoogde sinus arithmie, ventrikelfibrilleren en een verlengde QT interval.
Ibogaïne heeft een direct en indirect effect op het cholinerge transmissiesysteem in het autonome zenuwstelsel. Hierdoor kan zelfs al bij een uitgesproken lage dosering het sympathische zenuwstelsel geactiveerd worden, waardoor fight-or-flight reacties kunnen optreden met een verhoogd risico op ventrikelfibrilleren en/of verlengde QT interval.
In geval van hogere doseringen zal veeleer een parasympathische (vagale) overheersing ontstaan waarbij een geveinsde dood ('freezing') kan optreden en waarbij een plotse angstaanval met excitatie van de sympathische structuren in de linker hersenhelft eveneens tot ritmestoornissen kunnen leiden.
Gezien de uitgesproken cardio- en, vooral bij toepassing van hogere doseringen optredende, neurotoxiciteit - met name gezien de hierbij soms optredende dodelijke afloop na behandeling met ibogaïne - is dit middel door de Europese en Amerikaanse medische autoriteit niet erkend als geneesmiddel.
6. Het 'Rapport betreffende ibogaïne', opgemaakt door drs E. Fromberg, gedateerd 29 juni 2012, dossierpagina 73-95 (ordner 1 van het forensisch dossier), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In het algemeen is ibogaïne niet zeer toxisch, maar er zijn twee zaken die hier om nadere aandacht vragen: invloed op het zenuwstelsel (neurotoxiciteit) en op het hart (cardiotoxiciteit).
We zagen al dat ibogaïne de hartfrequentie verlaagt evenals de slagkracht. Het meest recente onderzoek wijst uit dat ibogaïne de functie van een kaliumkanaal, dat zorgt voor de tijdige repolarisatie van de hartspiercel, remt, wat kan leiden tot hartritmestoornissen en plotselinge hartdood. Er bestaat dus een gevaar voor hartcomplicaties.
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 juni 2014, voor zover inhoudende als verklaring van deskundige E.C.M.J. Wolters, zakelijk weergegeven:
In 2013 is een artikel verschenen waarin gevallen gerapporteerd zijn van cardiotoxiciteit en waarvan wetenschappelijk is vastgesteld dat dit een effect was van het gebruik van ibogaïne. De bijwerkingen die zijn geconstateerd, zoals neurotoxiciteit, zijn zowel bij mensen als bij proefdieren vastgesteld. Als het gaat om neurotoxiciteit hebben we het over de in proefdieren geobserveerde aantasting en afsterving van zenuwcellen in de kleine hersenen. Er zijn in de literatuur gevallen bekend van mensen die een hartafwijking hadden en overleden zijn. Bekend is dat één man die met ibogaïne werd behandeld en waarvan duidelijk was dat hij een hartafwijking had, is overleden.
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 juni 2014, voor zover inhoudende als verklaring van deskundige E. Fromberg, zakelijk weergegeven:
Onderzoekers concluderen bij een bepaalde dosering ibogaïne dat neurotoxiciteit optreedt. Grondig vooronderzoek moet door een medicus plaatsvinden gelet op de cardio- en neurotoxiciteit van ibogaïne. Bij hartproblemen zou je niet in aanmerking komen voor de behandeling."
2.2.3.
Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"Handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg
De personen zoals opgenomen in de tenlastelegging (...) zijn bij verdachte geweest om onder haar begeleiding iboga(ïne) in te nemen en hebben ook daadwerkelijk ibogaïne (zijnde de werkzame stof in iboga) tot zich genomen. Deze behandeling strekte ertoe dat zij door toepassing van iboga(ïne) zouden worden genezen van hun middelenverslaving. Het hof stelt vast dat verdachte hiermee handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg verrichtte, zoals bedoeld in artikel 96 Wet BIG. Tevens staat vast dat verdachte niet was ingeschreven in het BIG-register.
(...)
Onder andere is in enkele van deze gevallen sprake van een zodanig tijdsverloop tussen de inname van die iboga(ïne) en het moment van het optreden van de gezondheidsschade, dat een causaal verband tussen die inname en de in de tenlastelegging specifiek genoemde opgetreden gezondheidsschade of de toestand waarin deze is ontstaan niet is vast te stellen.
(...)
Dit is anders waar het betreft de in de tenlastelegging genoemde schade die [slachtoffer] heeft opgelopen, te weten een hartstilstand. Deze gezondheidsschade is kort na de behandeling met iboga(ïne) ontstaan, terwijl uit de deskundigenrapportages en verklaringen van de deskundigen Wolters en Fromberg kan worden afgeleid dat hartritmestoornissen - die kunnen leiden tot een hartstilstand - een bekende bijwerking van het gebruik van iboga(ïne) vormen. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat enige andere, buiten het gebruik van ibogaïne gelegen oorzaak voor het bij [slachtoffer] ontstaan van die hartstilstand niet is gebleken of aannemelijk is geworden, is het hof van oordeel dat tussen de toediening van de ibogaïne en het optreden van de hartstilstand een oorzakelijk verband bestaat."
2.3.
Vooropgesteld moet worden dat de beantwoording van de vraag of causaal verband bestaat tussen de bewezenverklaarde door de verdachte verrichte gedraging - te weten het behandelen van [slachtoffer] met ibogaïne - en de hartstilstand van genoemde [slachtoffer], dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of die hartstilstand redelijkerwijs als gevolg van die gedraging aan de verdachte kan worden toegerekend.
Indien niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de bewezenverklaarde gedraging in de keten van de gebeurtenissen een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg, is voor het redelijkerwijs toerekenen van het gevolg aan (een gedraging van) de verdachte ten minste vereist dat wordt vastgesteld dat dit gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die gedraging is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de gedraging naar haar aard geschikt is om dat gevolg teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van het gevolg. Daarbij kan ook worden betrokken in hoeverre aannemelijk is geworden dat ten verwere gestelde andere, niet aan de bewezenverklaarde gedraging gerelateerde oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben geleid (vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362, NJ 2012/301).
2.4.
In de onder 2.2.3 weergegeven overwegingen ligt als oordeel van het Hof besloten dat de hartstilstand die [slachtoffer] heeft ondervonden redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde toediening van ibogaïne kan worden toegerekend aan de gedraging van de verdachte. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Het Hof heeft onder meer vastgesteld dat de hartstilstand die [slachtoffer] heeft ondervonden is ontstaan kort na diens behandeling met ibogaïne door de verdachte, dat het optreden van hartritmestoornissen, mogelijk leidend tot een hartstilstand, een bekende bijwerking is van het gebruik van ibogaïne en dat van enige andere, buiten het gebruik van ibogaïne gelegen oorzaak voor die hartstilstand niet is gebleken. Daarin ligt niet alleen als oordeel van het Hof besloten dat de toediening van ibogaïne door de verdachte een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die hebben geleid tot het optreden van de hartstilstand, maar ook dat die hartstilstand met tenminste de vereiste aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die toediening is veroorzaakt.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van der Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2017.
Conclusie 14‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Behandeling van drugs- en alcoholverslaafden met het middel ibogaïne. Causaal verband tussen de door verdachte verrichte gedraging - het behandelen van X met ibogaïne - en de hartstilstand van X. Kan hartstilstand redelijkerwijs a.g.v. die gedraging aan verdachte worden toegerekend? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2012:BT6362 m.b.t. het redelijkerwijs toerekenen van een gevolg aan verdachte. In ’s Hofs overwegingen ligt als oordeel van het Hof besloten dat de hartstilstand die X heeft ondervonden redelijkerwijs als gevolg van de bewezenverklaarde toediening van ibogaïne kan worden toegerekend aan verdachte. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Hof heeft o.m. vastgesteld dat de hartstilstand die X heeft ondervonden is ontstaan kort na diens behandeling met ibogaïne door verdachte, dat het optreden van hartritmestoornissen, mogelijk leidend tot een hartstilstand, een bekende bijwerking is van het gebruik van ibogaïne en dat van enige andere, buiten het gebruik van ibogaïne gelegen oorzaak voor die hartstilstand niet is gebleken. Daarin ligt niet alleen als ’s Hofs oordeel besloten dat de toediening van ibogaïne door verdachte een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die hebben geleid tot het optreden van de hartstilstand, maar ook dat die hartstilstand met tenminste de vereiste aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die toediening is veroorzaakt.
P.C. Vegter
Conclusie
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Bij arrest van 9 oktober 2015 van het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, is het vonnis van de meervoudige strafkamer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 12 november 2014 bevestigd met uitzondering van de beslissingen ten aanzien van het onder 1, 5 en 7 tenlastegelegde, de opgelegde straf en de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen. In zoverre heeft het hof het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Verdachte is bij het vonnis van de rechtbank veroordeeld wegens 2A. ‘opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen of laten’, 4. ‘overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18 van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan en overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40 van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan’, en 8. ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’. Het hof heeft verdachte opnieuw rechtdoende veroordeeld wegens 1. ‘als degene die, niet ingeschreven staande in een register, bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak schade aan de gezondheid van een ander veroorzaken’, 5. ‘overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40 van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan’, en 7. ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’. Het hof heeft verdachte veroordeeld tot 1 (één) maand hechtenis met een proeftijd van 3 (drie) jaren ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde en een gevangenisstraf voor de duur van 141 (honderdeenenveertig) dagen met aftrek zoals bedoeld in art. 27(a) Sr ter zake van het onder 2A, 4, 5, 7 en 8 bewezenverklaarde. Voorts heeft het hof beslissingen genomen betreffende schade als nader in het arrest omschreven.
2.
Namens de verdachte heeft mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het gaat in deze zaak — kort gezegd — om het volgende. Verdachte bood vanaf 1999 hulp aan (onder meer) drug- en/of alcoholverslaafden door behandeling met het middel ibogaïne. Ibogaïne is een niet geregistreerd (genees)middel en is afkomstig uit de wortels van de plant Iboga. Ibogaïne bevat stimulerende en hallucinogene stoffen. Door gebruik van het middel zou de behoefte aan het middel waaraan men verslaafd is afnemen. Gebruik van ibogaïne bergt echter (vooral bij hoge doseringen) ook risico's in zich, zoals het risico op hartritmestoornissen. De behandelingen die verdachte aan verslaafden gaf, vonden plaats in en vanuit haar woning. Verdachte is niet geregistreerd als arts (of anderszins erkend als hulpverlener). In de afgelopen jaren hebben zich incidenten voorgedaan met personen die bij verdachte onder behandeling waren. Door deze incidenten kwam verdachte onder de aandacht van politie en justitie, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot deze strafzaak. Waar het in deze strafzaak (onder meer) om gaat, is of verdachte haar (zorg)verplichtingen is nagekomen jegens enkele personen die zij heeft behandeld en of haar een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de incidenten die hebben plaatsgevonden. De voorgestelde middelen richten zich op de onder 1 en 2A bewezenverklaarde feiten. De toetsing in cassatie beperkt zich derhalve tot voornoemde feiten.
4.
Het eerste middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 1. In het bijzonder voert het middel daartoe aan dat het hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden, heeft aangenomen dat tussen het toedienen van ibogaïne en het optreden van de hartstilstand van [slachtoffer 1] een oorzakelijk verband bestaat.
5.
Ten laste van verdachte heeft het hof onder 1 bewezenverklaard dat:
‘zij op of omstreeks 25 augustus 2011 te Kockengen, terwijl zij, verdachte, niet ingeschreven stond in een register (overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (het zogenaamde BIG-register)), buiten noodzaak een behandeling heeft verricht en/of uitgevoerd op het gebied van de individuele gezondheidszorg, te weten behandeling bij [slachtoffer 1] door behandeling met en/of toediening van iboga(ïne) zijnde een middel (dat)
- —
na toediening en/of inname van (vooral hoge(re)) doseringen een of meer klinische bijwerking(en) kan veroorzaken, waaronder ernstige en/of levensbedreigende en/of risicovolle) bijwerkingen zoals cardiotoxiciteit en/of neurotoxiciteit) en zij schade aan de gezondheid van die persoon heeft veroorzaakt
- —
bestaande die schade hieruit dat voornoemde [slachtoffer 1] een hartstilstand heeft ondervonden;’
6.
Daartoe heeft het Hof, blijkens de aanvulling verkort arrest, de navolgende bewijsmiddelen gebezigd:
- ‘1.
Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 20 juni 2012, dossierpagina 3–11 (ordner 1 van het onderzoeksdossier), voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
In de plaats Kockengen, gemeente Stichtse Vecht, aan [a-straat 1], woont [verdachte]. Ook geeft zij aan mensen te helpen met diverse fobieën en angsten. [verdachte] gebruikt hiervoor een middel ibogaïne. Ibogaïne is de werkende stof afkomstig van een Afrikaanse plant, de Tabernanthe Iboga. [verdachte] is voor zover bekend niet geregistreerd als arts of anderzijds erkend hulpverlener ingeschreven. De behandelingen vinden plaats in en vanuit haar woning gelegen aan de [a-straat 1] te Kockengen.
Op 25 augustus 2011 is er een onwelwording op het adres [a-straat 1] te Kockengen. Hierbij heeft het slachtoffer, [slachtoffer 1], een hartstilstand gekregen na het innemen van vermoedelijk iboga c.q. ibogaïne. [slachtoffer 1] was op 25 augustus 2011 bij [verdachte] gebracht. In de woning van [verdachte] kreeg [slachtoffer 1] een dosis ibogaïne.
- 2.
Het verhoor door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk inspecteur en hoofdinspecteur van politie Kanton Borgloon, genummerd TG.L2.001752/2012, gedateerd 13 april 2012, dossierpagina 557 (ordner 2 van het onderzoeksdossier) voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Ik heb op 25 augustus 2011 bij [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) ibogaïne gebruikt. Ik had een hartstilstand daardoor. Ik kreeg de ibogaïne van [verdachte].
- 3.
Het proces-verbaal van verhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Utrecht van 15 december 2011, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) in behandeling heb gehad. U zegt mij dat ik daarbij het middel ibogaïne zou hebben gebruikt. Dat klopt, ik gebruik het middel iboga.
- 4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof van 1 september 2015, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik behandel sinds 1999 mensen met ibogaïne. De personen die ik behandel, zijn verslaafden. Mensen die van opiaten afkomen, hebben afkicksymptomen. Ik weet hoe die eruit zien en hoe ik ze kan bestrijden. Ik geef doses die effect hebben.
Ik kan me niet herinneren wat er gebeurde op het moment dat [slachtoffer 1] onwel werd. Het onwelworden was een paar uur na de inname van ibogaïne.
- 5.
Het rapport ‘Ibogaïne, een anti-verslavingsmiddel (?)’, opgemaakt door prof. dr. E.Ch. Wolters, neuroloog, gedateerd 3 januari 2012, dossierpagina 30–54 (ordner 1 van het forensisch dossier), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bekend was dat ibogaïne werkzame stoffen bevat die vele neurotransmittersystemen in de hersenen tegelijkertijd kunnen activeren. Toen de uitgesproken neurotoxiciteit en later ook cardiotoxiciteit van ibogaïne aan het licht kwam, nam de populariteit van dit middel snel af.
Bijwerkingen van genoemde ibogaïne bestaan vooral uit de onherstelbare beschadiging van cerebellair weefsel bij doseringen uitstijgend boven 25 mg/kg, met tremoren en ataxie, alsook de inhibitie van de cholinesterase inhibitor waardoor cholinerge toxiciteit kan ontstaan met neurovegetatieve verschijnselen zoals bradycardie, verwardheid en zelfs een delirant toestandsbeeld.
Het feit dat er de laatste jaren geen klinisch onderzoek meer gedaan is, heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met de inmiddels gepubliceerde fataal verlopende behandelingen door de cardio- en neurotoxiciteit van ibogaïne.
De voornaamste bijwerkingen van (vooral hogere) doseringen ibogaïne zijn een al snel na inname optredende en 4–24 uur aanhoudende tremor en ataxie (een onvermogen zich goed gecoördineerd te bewegen met daardoor een verstoorde lichaamsbalans), misselijkheid, braken en xerostomie (droge ogen), alsook een daling van de bloeddruk en hartslag, en soms het optreden van een verhoogde sinus arithmie, ventrikelfibrilleren en een verlengde QT interval.
Ibogaïne heeft een direct en indirect effect op het cholinerge transmissiesysteem in het autonome zenuwstelsel. Hierdoor kan zelfs al bij een uitgesproken lage dosering het sympathische zenuwstelsel geactiveerd worden, waardoor fight-or-flight reacties kunnen optreden met een verhoogd risico op ventrikelfibrilleren en/of verlengde QT-interval.
In geval van hogere doseringen zal veeleer een parasympathische (vagale) overheersing ontstaan waarbij een geveinsde dood (‘freezing’) kan optreden en waarbij een plotse angstaanval met excitatie van de sympathische structuren in de linker hersenhelft eveneens tot ritmestoornissen kunnen leiden.
Gezien de uitgesproken cardio- en, vooral bij toepassing van hogere doseringen optredende, neurotoxiciteit — met name gezien de hierbij soms optredende dodelijke afloop na behandeling met ibogaïne — is dit middel door de Europese en Amerikaanse medische autoriteit niet erkend als geneesmiddel.
- 6.
Het ‘Rapport betreffende ibogaïne’, opgemaakt door drs E. Fromberg, gedateerd 29 juni 2012, dossierpagina 73–95 (ordner 1 van het forensisch dossier), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In het algemeen is ibogaïne niet zeer toxisch, maar er zijn twee zaken die hier om nadere aandacht vragen: invloed op het zenuwstelsel (neurotoxiciteit) en op het hart (cardiotoxiciteit).
We zagen al dat ibogaïne de hartfrequentie verlaagt evenals de slagkracht. Het meest recente onderzoek wijst uit dat ibogaïne de functie van een kaliumkanaal, dat zorgt voor de tijdige repolarisatie van de hartspiercel, remt, wat kan leiden tot hartritmestoornissen en plotselinge hartdood. Er bestaat dus een gevaar voor hartcomplicaties.
- 7.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 juni 2014, voor zover inhoudende als verklaring van deskundige E.C.M.J. Wolters, zakelijk weergegeven:
In 2013 is een artikel verschenen waarin gevallen gerapporteerd zijn van cardiotoxiciteit en waarvan wetenschappelijk is vastgesteld dat dit een effect was van het gebruik van ibogaïne. De bijwerkingen die zijn geconstateerd, zoals neurotoxiciteit, zijn zowel bij mensen als bij proefdieren vastgesteld. Als het gaat om neurotoxiciteit hebben we het over de in proefdieren geobserveerde aantasting en afsterving van zenuwcellen in de kleine hersenen. Er zijn in de literatuur gevallen bekend van mensen die een hartafwijking hadden en overleden zijn. Bekend is dat één man die met ibogaïne werd behandeld en waarvan duidelijk was dat hij een hartafwijking had, is overleden.
- 8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 juni 2014, voor zover inhoudende als verklaring van deskundige E. Fromberg, zakelijk weergegeven:
Onderzoekers concluderen bij een bepaalde dosering ibogaïne dat neurotoxiciteit optreedt. Grondig vooronderzoek moet door een medicus plaatsvinden gelet op de cardio- en neurotoxiciteit van ibogaïne. Bij hartproblemen zou je niet in aanmerking komen voor de behandeling.’
7.
Voorts heeft het hof in zijn arrest van 9 oktober ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
‘(…) het betreft de in de tenlastelegging genoemde schade die [slachtoffer 1] heeft opgelopen, te weten een hartstilstand. Deze gezondheidsschade is kort na de behandeling met iboga(ïne) ontstaan, terwijl uit de deskundigenrapportages en verklaringen van de deskundigen Wolters en Fromberg kan worden afgeleid dat hartritmestoornissen — die kunnen leiden tot een hartstilstand — een bekende bijwerking van het gebruik van iboga(ïne) vormen. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat enige andere, buiten het gebruik van ibogaïne gelegen oorzaak voor het bij [slachtoffer 1] ontstaan van die hartstilstand niet is gebleken of aannemelijk is geworden, is het hof van oordeel dat tussen de toediening van de ibogaïne en het optreden van de hartstilstand een oorzakelijk verband bestaat.
De aldus opgetreden hartstilstand kan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als een (tijdelijke) verslechtering van de lichamelijke gesteldheid en daarmee als schade in de zin van artikel 96 van de Wet BIG. De behandeling met iboga(ïne) vond buiten noodzaak plaats en de schade is derhalve ook buiten noodzaak veroorzaakt.
Voorafgaand aan de behandeling heeft [slachtoffer 1] zijn hart laten onderzoeken bij een cardioloog. Nu er door de cardioloog geen afwijkingen waren geconstateerd, en ook anderszins niet gebleken is van een gezondheidssituatie waarin de toediening van ibogaïne bij [slachtoffer 1] tot hartfalen zou kunnen leiden, kan niet worden gesteld dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat haar handelen bij [slachtoffer 1] een hartstilstand of de aanmerkelijke kans daarop zou veroorzaken. Van afwezigheid van alle schuld is echter geen sprake, nu hartritmestoornissen — welke kunnen leiden tot een hartstilstand — blijkens de deskundigenrapportages en verklaringen van de deskundigen Wolters en Fromberg een bekende bijwerking van ibogaïne vormen.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] buiten noodzaak heeft behandeld met ibogaïne, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] een hartstilstand heeft ondervonden.’
8.
De steller van het middel citeert enkele overwegingen uit het arrest van 27 maart 20121. (Groninger HIV-zaak) waarin de regels omtrent het aannemen van causaal verband zijn uiteengezet. Voor de beantwoording van de vraag of causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte gedragingen (de behandeling van [slachtoffer 1] met iboga(ïne)) en het ingetreden gevolg (de hartstilstand van de hiervoor bedoelde [slachtoffer 1]) geldt als maatstaf of de hartstilstand van [slachtoffer 1] redelijkerwijs als gevolg van de behandeling met iboga(ïne) aan verdachte kan worden toegerekend. Doorgaans is bij de beantwoording van de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat niet aan twijfel onderhevig dat in de keten van gebeurtenissen de gedraging van de verdachte een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg, maar gaat het daarbij vooral erom of het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan (de gedraging van) de verdachte kan worden toegerekend.2. In eerdere rechtspraak is onder meer beslist dat van belang kan zijn in hoeverre de verdachte met zijn gedragingen de kans op het intreden van het gevolg heeft verhoogd,3. dat enerzijds bepaald meer moet worden vastgesteld dan dat niet kan worden uitgesloten dat het gevolg door de gedraging is veroorzaakt,4. maar dat anderzijds aan het aannemen van het causaal verband niet in de weg behoeft te staan een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een andere omstandigheid die geen verband houdt met de gedraging van de verdachte tot het gevolg heeft geleid of dat niet geheel kan worden uitgesloten dat latere handelingen van derden mede hebben geleid tot het gevolg.5.
9.
Blijkens de toelichting op het middel wordt kennelijk het door het hof (nogal impliciet) toegepaste criterium niet betwist, maar wordt gesteld dat het gedrag van verzoekster geen onmisbare schakel heeft gevormd in de gebeurtenissen die tot de hartstilstand hebben geleid, almede — en ik citeer —‘dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van verzoekster is veroorzaakt, immers in de gegeven omstandigheden was de gedraging van verzoekster (toedienen van ibogaïne aan [slachtoffer 1]) niet naar haar aard reeds geschikt om het gevolg te weeg te brengen en tevens is niet gebleken dat het toedienen van ibogaïne naar ervaringsregels van dien aard is dat het toedienen daarvan het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van de hartstilstand.’
10.
Het komt er op neer dat het hof kennelijk niet kon oordelen dat de gedraging(en) van verdachte een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de hartstilstand van [slachtoffer 1] hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat de hartstilstand van [slachtoffer 1] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van verdachte is veroorzaakt.6. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de gedraging van de verdachte naar haar aard geschikt is om dat gevolg teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van het gevolg.7.Daarbij kan ook worden betrokken in hoeverre aannemelijk is geworden dat ten verwere gestelde andere, niet aan de gedraging van de verdachte gerelateerde oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben geleid.8.
11.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 2) komt naar voren dat verdachte hem ibogaïne verstrekte en dat hij na het gebruik daarvan een hartstilstand kreeg. Dit wordt in zoverre door de verklaringen van verdachte bevestigd (bewijsmiddelen 3 en 4) dat zij heeft verklaard bij de behandeling van [slachtoffer 1] ibogaïne te hebben gebruikt en dat hij een paar uur na het gebruik onwel werd. Dit levert op zijn minst een duidelijk temporeel verband op tussen het gebruik van ibogaïne en de hartstilstand. In zijn verklaring gaat [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 2) echter nog verder: ‘ik had een hartstilstand daardoor.’ Daarbij neem ik in aanmerking dat verdachte heeft verklaard (bewijsmiddel 4): ‘Ik geef dosis die effect hebben.’ Hiermee is er een duidelijke aanwijzing dat er meer is dan een temporeel verband. Het gaat sterk in de richting van het gebruik van ibogaïne als onmisbare schakel (condicio sine qua non) van de hartstilstand. Voor het slachtoffer is het kennelijk zo en het door verdachte gememoreerde korte tijdsverloop van enkele uren wijst er op. Het in het oordeel van het hof besloten liggende oordeel dat dat het gebruik van ibogaïne een onmisbare schakel heeft gevormd voor de hartstilstand acht ik — overigens mede in het licht van de voor het bewijs gebruikte oordelen van deskundigen — niet onbegrijpelijk.
12.
Het lijdt geen twijfel dat het in de overwegingen van het hof besloten liggende oordeel dat de hartstilstand met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door het verstrekken van ibogaïne is veroorzaakt, bepaald niet onbegrijpelijk is. Op basis van de voor het bewijs gebruikte deskundigenverslagen en de verklaring ter zitting van een deskundige (bewijsmiddelen 5, 6 , 7 en 8) kon het hof tot dit oordeel komen. Wetenschap en ervaring leert de deskundigen het volgende. De stof is cardiotoxisch en kan zelfs tot de dood leiden (bewijsmiddel 5). Er bestaat in ieder geval gevaar voor hartcomplicaties (bewijsmiddel 6) en dat is voor een bewezenverklaring van het oorzakelijk verband toereikend. In verband met (onder meer) cardiotoxiteit is grondig onderzoek door een medicus noodzakelijk (bewijsmiddel 8). In het oordeel van het hof ligt daarmee niet onbegrijpelijk besloten dat het toedienen van ibogaïne naar haar aard reeds geschikt is om een hartstilstand teweeg te brengen en dat zulks zich hier heeft gerealiseerd. Dit oordeel van het hof wordt nog versterkt doordat enige andere oorzaak voor de hartstilstand niet aannemelijk is geworden.
13Het eerste middel faalt.
14.
Het tweede, derde, vierde en vijfde middel klagen over de motivering van de bewezenverklaring van feit 2A. Alvorens ik deze middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, alsmede de nadere overwegingen weer.
15.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor wat betreft het onder 2A bewezenverklaarde bevestigd. Blijkens het vonnis van de rechtbank is ten laste van verdachte bewezenverklaard dat verdachte:
‘in de periode van 01 maart 2011 tot en met 19 maart 2011 te Breukelen, opzettelijk [slachtoffer 2], tot wiens verzorging zij, verdachte, krachtens overeenkomst verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten,
- —
door [slachtoffer 2] te behandelen met iboga(ïne) — zijnde een middel dat na inname van vooral hogere doseringen iboga(ïne) een of meer klinische bijwerkingen kan veroorzaken waaronder (ernstige en/of levensbedreigende en/of risicovolle) bijwerkingen zoals cardiotoxiteit en/of neurotoxiteit -door deze een of meer capsule(s) iboga(ïne) te verstrekken en/of toe te dienen en/of laten innemen,
hebbende zij, verdachte,
- —
niet adequaat, begeleid na de inname van iboga(ïne) en
- —
nadat [slachtoffer 2] een nadere dosis iboga(ïne) had ingenomen en hallucineerde en in een verwarde toestand verkeerde naar een hotel gebracht en [slachtoffer 2] daar in een hallucinerende/verwarde toestand alleen achtergelaten zonder te voorzien in adequate (para-)medische zorg;’
16.
Hieraan liggen de volgende bewijsoverwegingen ten grondslag:
‘4.3.1. Het bewijs
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Ten aanzien van feit 2A
Verdachte heeft verklaard dat op 16 maart 2011 [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2]) bij haar kwam. De moeder van [slachtoffer 2], [betrokkene 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] naar Nederland ging om de behandeling met ibogaïne te ondergaan. Van te voren was er contact over hoe de behandeling zou gaan en wat de voorwaarden waren, ook qua gezondheid. De behandeling verliep, blijkens de verklaring van verdachte, goed tot 18 maart 2011 omstreeks 21.00 uur. [slachtoffer 2] begon agressief te worden en had het idee dat hij achtervolgd werd. Op dat moment zat hij echter gewoon tv te kijken. Hij wilde weg en stond erop dat verdachte hem naar een hotel bracht. Onderweg bleef hij agressief en tijdens het rijden begon hij aan het stuurwiel van de auto te trekken. Verdachte heeft hem bij het hotel afgeleverd.
Tijdens een telefoongesprek op 3 april 2011 met een NN-man zegt verdachte het volgende: ‘En plotseling 's avonds veranderde hij (…). Zijn bewegingen en ogen waren zo agressief. (…) We zijn een eindje gaan rijden (…) hij zei tegen me ‘er zijn mensen die mij willen vermoorden, in jouw huis of buiten! (…) En ehh toen zei hij: ‘je moet me naar HOTEL BREUKELEN brengen’. (…) 't is alsof hij zelfde IBOGA heel snel verbrandde! Weetje, sommige mensen doen dat.’
De vriendin van medeverdachte [betrokkene 2], [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]) heeft verklaard dat zij op 18 maart 2011 met [betrokkene 2] naar verdachte is gegaan. Verdachte vertelde [betrokkene 3] dat de jongen (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2]) helemaal in paniek was. Hij zag allemaal rare dingen. Verdachte heeft de jongen naar hotel Breukelen gebracht. [betrokkene 3] is vervolgens samen met medeverdachte [betrokkene 2] naar het hotel toe gegaan. De jongen maakte op getuige een paranoia/schichtige indruk.
Getuige [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]) heeft verklaard dat [slachtoffer 2] na aankomst een testdosis heeft ingenomen en diezelfde avond de hoofddosis heeft gehad. Later, voor het ongeluk, heeft hij nog een keer een dosis ingenomen. Dit wist getuige [betrokkene 4] van verdachte.
Ibogaïne is een middel dat na inname van vooral hogere doseringen klinische bijwerkingen kan veroorzaken waaronder ernstige of levensbedreigende bijwerkingen zoals cardiotoxiteit en/of neurotoxiciteit.’
17.
Voorts heeft de rechtbank in het door het hof bevestigde vonnis ten aanzien van het onder 2A bewezenverklaarde het volgende overwogen:
‘Nadere overwegingen ten aanzien van feit 2A
In de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (hierna: WGBO) (Burgerlijk Wetboek 7, titel 7, afdeling 5) is de geneeskundige behandelrelatie geregeld als overeenkomst tussen de hulpverlener en de patiënt. De bepalingen van deze regeling zijn niet alleen van toepassing op artsen maar op een ieder die geneeskundige handelingen verricht in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf.
Artikel 7:446 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat onder handelingen op het gebied van de geneeskunst (mede) wordt verstaan alle verrichtingen, het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat tussen verdachte en [slachtoffer 2] een behandelovereenkomst bestond op basis van artikel 7:446 BW. Immers, [slachtoffer 2] liet zich onder behandeling stellen van verdachte, welke behandeling ertoe strekte dat hij door toepassing van iboga/ibogaïne zou worden genezen van zijn verslaving. De behandeling zou bestaan uit het innemen van een bepaalde hoeveelheid ibogaïne.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte — kort gezegd — [slachtoffer 2] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten. Verdachte was op grond van de door haar met [slachtoffer 2] gesloten behandelovereenkomst verplicht hem te verzorgen. Verdachte was op de hoogte van de bijwerkingen van ibogaïne. Gelet hierop had verdachte onder de gegeven omstandigheden (het plotseling optredende paranoïde gedrag vrijdagavond) [slachtoffer 2] niet zonder toezicht in het hotel mogen achterlaten. Door niet bij [slachtoffer 2] in het hotel te blijven (of op andere wijze voor begeleiding te zorgen) heeft verdachte [slachtoffer 2] verwijtbaar in een hulpbehoevende situatie achtergelaten.
Oorzaak van overlijden
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 2] op 18 maart 2011 omstreeks 21.00 uur agressief en paranoïde gedrag begon te vertonen, waardoor verdachte besloot om met [slachtoffer 2] een rondje te gaan rijden om hem te kalmeren. Tijdens deze autorit zou [slachtoffer 2] tegen verdachte gezegd hebben dat zij hem naar het hotel in Breukelen moest brengen. Verdachte heeft dit gedaan. Om 22:24 uur checkte [slachtoffer 2] in bij het hotel in Breukelen. Blijkens verklaringen van het personeel van het hotel Breukelen en de verklaring van [betrokkene 1] heeft [slachtoffer 2] ook die avond in het hotel op verschillende momenten nog paranoïde gedrag vertoond. De rechtbank gaat ervan uit dat [slachtoffer 2] op dat moment hallucineerde als gevolg van de inname van ibogaïne.
Blijkens de camerabeelden van het hotel loopt [slachtoffer 2] om 03:07:45 uur op 19 maart 2011 naar buiten. Om 03:08:5 uur loopt [slachtoffer 2] van links naar rechts over de parkeerplaats. Om 03:08:52 wordt geregistreerd dat [slachtoffer 2] midden op de rijbaan loopt in de richting van de uitgang, welke bestemd is voor de voertuigen. Om 03:09:27 uur is te zien dat [slachtoffer 2] achter de vangrail loopt en vervolgens uit beeld verdwijnt. Of [slachtoffer 2] op dat moment nog hallucineerde kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld.
Diezelfde nacht om 03:55:32 werd de 112-centrale gebeld door [betrokkene 5]. [betrokkene 5] meldde dat er iemand zwaar gewond op de straat lag die net was overgestoken. Later blijkt dit [slachtoffer 2] te zijn. Wat er in de periode tussen het moment waarop [slachtoffer 2] het hotel verliet en het moment waarop hij werd aangereden door een vrachtwagen is gebeurd, is niet bekend. Dat [slachtoffer 2] ten tijde van het ongeval nog steeds, of wederom, in hallucinerende toestand verkeerde kan op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet worden vastgesteld. Dat [slachtoffer 2] mogelijk zelfmoord heeft gepleegd acht de rechtbank niet aannemelijk in het licht van de inhoud van het dossier, maar niet in voldoende mate kan worden uitgesloten dat de aanrijding en de dood van [slachtoffer 2] een noodlottige verkeersongeval betrof. De conclusie is dan ook dat de rechtbank niet zonder redelijke twijfel tot de vaststelling is kunnen komen dat [slachtoffer 2] als gevolg van een hallucinatie de snelweg is overgestoken en daarbij is aangereden door de vrachtwagen.
Nu het causale verband tussen het achterlaten van [slachtoffer 2] in een hulpeloze toestand en zijn dood niet vastgesteld kan worden, spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.’
18.
Ik begin met het vierde middel, dat bestrijdt dat de door het hof — middels bevestiging van het vonnis van de rechtbank — voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 3] inhoudende dat [slachtoffer 2] een paranoia/schichtige indruk maakte, voldoet aan de in art. 342, eerste lid, Sv vervatte eis dat het moet gaan om een mededeling van feiten en omstandigheden die door de getuige zelf zijn waargenomen of ondervonden.
19.
Op basis van de in art. 342, eerste lid, Sv vervatte eis van waarneming of ondervinding, kan een bewezenverklaring niet worden gefundeerd op een getuigenverklaring bestaande uit gissingen of conclusies.9. Ik meen dat hier geen sprake is van een ongeoorloofde conclusie of gissing. [betrokkene 3] geeft immers een omschrijving van de wijze waarop het gedrag van [slachtoffer 2] op haar overkwam. Dat brengt de getuige ook tot uitdrukking door de reductie van de waarneming tot een indruk.10. Daarbij merk ik ten overvloede nog op dat de gewraakte passage van de verklaring van de getuige [betrokkene 3] tevens steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
20 Het vierde middel faalt.
21.
Het tweede, derde en vijfde middel klagen over de motivering van de bewezenverklaring en/of een ontoereikende reactie van het hof op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. De motiveringsklachten betreffen het opzet en de hulpeloze toestand.
22.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 1 september 2015 heeft de raadsman van verdachte verzocht zijn pleidooi zoals gevoerd in eerste aanleg als hier voorgehouden en ingelast te beschouwen. De voorzitter heeft de raadsman vervolgens meegedeeld dat het hof kennis heeft genomen van het pleidooi zoals dit in eerste aanleg is gevoerd en heeft de raadsman de gelegenheid gegeven zijn conclusies kort aan te voeren. Over de al dan niet hulpeloze toestand van [slachtoffer 2] alsmede het opzet van verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting van het hof het volgende naar voren gebracht:
‘Ik vraag me af waar de opzet van mijn cliënte op gericht zou zijn geweest. Zij heeft mensen die zich aan de onderkant van de samenleving bevonden willen helpen.
(…)
Ten aanzien van het onder 2A tenlastegelegde is het de vraag of we het gedrag van [slachtoffer 2] als het verkeren in een hulpeloze toestand kunnen omschrijven. Ik meen van niet. [slachtoffer 2] was wellicht wat trillerig en schrikkerig, maar hij was goed bij zijn verstand. Hij is afgeleverd bij het hotel, heeft sigaretten gekocht met age coins en heeft aan de bar gezeten en daar een gesprek gevoerd. Zelfs toen er een telefoontje kwam of de politie gebeld kon worden, vonden de medewerkers van het hotel dat niet nodig. Er waren geen zorgen. Er is geen sprake geweest van een hulpeloze toestand.
[slachtoffer 2] ging van kanton naar kanton om middelen te verkrijgen. Hij was aan het einde van zijn Latijn. We weten niet wat [slachtoffer 2] eventueel nog tot zich heeft genomen. Er is immers een flinke periode voorbij gegaan waarin [slachtoffer 2] andere middelen kon nemen of dingen kon doen. In ieder geval is aan hem tweemaal een drankje geserveerd.
[slachtoffer 2] is niet in een hulpeloze toestand achtergelaten. Bovendien zouden de gevolgen sowieso niet voor rekening van mijn cliënte moeten komen.
Ik heb daar persoonlijk gekeken. [slachtoffer 2] heeft een flink eind moeten lopen voordat hij bij de snelweg was. Je moet dan eerst de weg op, waarna je bij een rotonde komt en je onder de snelweg door moet. Vervolgens is er een oprit waar ruimte is gecreëerd voor opkomend verkeer. Daar is [slachtoffer 2] aangereden. Hij is niet over de vangrail geklommen. Hij is gewoon over de weg gelopen. Het is niet onaannemelijk dat iemand licht van het tankstation aan de overkant van de weg ziet en daar vervolgens naartoe wil.’
23.
In de pleitnotities van de raadsman in eerste aanleg, welke ter terechtzitting van het hof als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd, is omtrent de al dan niet hulpeloze toestand van Tresh het volgende opgenomen:
‘Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 255 strafrecht blijkt dat er sprake is van hulpbehoevendheid wanneer er gevaar bestaat voor het leven of de gezondheid van een persoon terwijl de hulpbehoevende zichzelf niet kan redden.
In de zaak Millecam NS 2011.61 overwoog het Gerechtshof te Amsterdam dat de tekst van de wet noch de wetsgeschiedenis dwingen tot de opvatting dat aan het begrip hulpeloze toestand een andere betekenis dient te worden gegeven dan die naar algemeen spraakgebruik.
De verdediging is van mening dat hier geen sprake is van hulpbehoevendheid. [slachtoffer 2] pakt zelf zijn spullen in, vond een hotel, wijst de weg, checkt in, betaalt, loopt rond, koopt sigaretten, bestelt een alcoholisch drankje, voert een gesprek etcetera etcetera. Geen omstandigheid waar hulpbehoevendheid uit blijkt.
Op grond van het voorgaande dient [verdachte] te worden vrijgesproken van het onder 2A ten laste gelegde.’
24.
Ten aanzien van het opzet van verdachte, houden de vermelde pleitnotities in:
‘Opzet
Allereerst meent de verdediging dat er geen opzet ook niet in voorwaardelijke variant is geweest om [slachtoffer 2] in hulpeloze toestand te brengen of te laten. De opzet van [verdachte] is hulp bij verslavingsproblematiek en heeft zich binnen het redelijke gekweten van haar taak om te bezien of [slachtoffer 2] zich bevond in een gevaarlijke situatie of niet.
In twee instanties heeft [verdachte] zich vergewist van het welbevinden van [slachtoffer 2]. Daarenboven heeft [verdachte] [slachtoffer 2] overgelaten aan de zorg van het hotel en haar personeel.
Dat [slachtoffer 2] zich vervolgens heeft blootgesteld aan aanzienlijke risico's door het drinken van alcohol, zie de verklaring van [betrokkene 6], de barman, kan en mag niet voor rekening komen van [verdachte] en haar zorgplicht. Bovendien zou [verdachte] niet hebben kunnen voorkomen dat [slachtoffer 2] ook andere drugs of middelen zou nemen. Immers [slachtoffer 2] had zich ondubbelzinnig onttrokken aan de zorg van [verdachte], zonder daarbij signalen te geven dat er sprake was van hallucinerende staat en/of verwarde toestand. [slachtoffer 2] was boos en agressief. Een beeld dat niet past bij mogelijke neveneffecten bij inname van Iboga dan wel Ibogaïne.’
25.
De bewezenverklaring houdt in dat verdachte opzettelijk [slachtoffer 2] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten en voor een veroordeling ter zake van art. 255 Sr is bewijs van dat opzet cruciaal. Of in een concreet geval kan worden aangenomen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het — behoudens contra-indicaties — niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
26.
Uit de bewijsoverwegingen van het hof volgt dat op verdachte uit hoofde van de met [slachtoffer 2] gesloten behandelovereenkomst de plicht rustte om, mede tegen de achtergrond van de wetenschap die verdachte droeg van de bijwerkingen van het middel ibogaïne en gelet op het plotseling optredende paranoïde gedrag van [slachtoffer 2], zich over [slachtoffer 2] te ontfermen en hem te verzorgen. Het komt er op neer dat, nu verdachte op de hoogte was van de bijwerkingen van ibogaïne, zij onder de gegeven omstandigheden [slachtoffer 2] niet zonder toezicht had mogen achterlaten, omdat zij zich bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] door de toediening van het middel ibogaïne in een hulpeloze toestand was komen te verkeren en die kans ook heeft aanvaard. In zoverre lijkt mij het opzet voldoende gemotiveerd. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid Sv inzake opzet is mijns inziens geen sprake en voor zover daarover anders wordt gedacht bevat de bewijsmotivering van het hof een toereikende reactie.
27.
Artikel 255 Sr strekt er toe een hulpbehoevende te beschermen tegen gevaren die hem bedreigen als degene die tot verzorging verplicht is zich daaraan onttrekt.11. Van het in een hulpeloze toestand brengen is sprake wanneer een hulpbehoevende in gevaar wordt gebracht. Het gaat er om dat gevaar bestaat voor leven of gezondheid, terwijl de hulpbehoevende zichzelf niet kan redden, aldus ook de toelichting op het middel. Vereist is dat de hulpbehoevende zichzelf niet de noodzakelijke zorg kan verschaffen en deze ook niet ontvangt van degene die daartoe verplicht en in staat is.12.
28.
Blijkens de hiervoor weergegeven — door het hof bevestigde — bewijsoverwegingen van de rechtbank, heeft de rechtbank vastgesteld dat tussen verdachte en [slachtoffer 2] een behandelovereenkomst bestond en dat verdachte op grond van deze behandelovereenkomst verplicht was [slachtoffer 2] te verzorgen. De behandeling van [slachtoffer 2] tegen zijn verslavingen vond plaats in de woning van verdachte en bestond er (onder meer) uit dat [slachtoffer 2] het middel ibogaïne werd toegediend. Tevens heeft de rechtbank vastgesteld dat [slachtoffer 2] na de inname van ibogaïne plotseling paranoïde gedrag vertoonde, dat [slachtoffer 2] kennelijk niet langer bij verdachte thuis wilde blijven en aan verdachte vroeg hem naar een hotel te brengen. Verdachte heeft [slachtoffer 2] vervolgens naar een hotel naast de A2 gebracht. Onderweg in de auto bleef [slachtoffer 2] agressief en trok hij aan het stuur van verdachte. Ook tijdens zijn verblijf bij het hotel heeft [slachtoffer 2] nog meerdere malen paranoïde gedrag vertoond. Op basis daarvan gaat de rechtbank er van uit dat [slachtoffer 2] hallucineerde als gevolg van de inname van ibogaïne.
29.
Het oordeel van het hof omtrent de hulpeloze toestand van [slachtoffer 2] moet aldus worden verstaan dat, tegen de achtergrond van de bijwerkingen van het middel ibogaïne en gelet op het plotseling optredende paranoïde gedrag van [slachtoffer 2], de hulpeloze toestand van [slachtoffer 2] hieruit bestond dat hij onder invloed van ibogaïne paranoïde gedrag vertoonde en hallucineerde. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ik neem daarbij ook in aanmerking dat anders dan kennelijk de steller van het middel meent, onderbrenging in een hotel gelet op de omstandigheden van het geval niet een adequate wijze van hulp was. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid Sv inzake de hulpeloze toestand is mijns inziens geen sprake en voor zover daarover anders wordt gedacht bevat de bewijsmotivering van het hof een toereikende reactie.
30Het tweede, derde en vijfde middel falen.
31.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
32.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
33.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑02‑2017
HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362, NJ 2012/301 m.nt. N. Keijzer.
Vgl. HR 30 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9666, NJ 2005/69.
HR 3 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6907, NJ 2008/343.
Vgl. HR 13 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV8535, NJ 2007/48 en HR 28 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0247, NJ 2007/49.
HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362, NJ 2012/301 m.nt. N. Keijzer, r.o. 2.4.4.
HR 20 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8303, NJ 2006/86, r.o. 3.5.
HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362, NJ 2012/301 m.nt. N. Keijzer, r.o. 2.4.4.
G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, (achtste druk), p. 777–779.
Zie voor een soortgelijke getuigenverklaring, waarvan het gebruik door de Hoge Raad toelaatbaar werd geacht HR 28-03-2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8270, NJ 2007/526, r.o. 3.3 en 3.5.
Smidt II, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, (tweede druk), Tweede deel, p. 360.
Smidt II, p. 359–361.
Beroepschrift 06‑06‑2016
Aan de Strafkamer van de Hoge Raad der Nederlanden
te
's‑GRAVENHAGE
CASSATIESCHRIFTUUR
Griffienummer: S 15/04948
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1959, te dezer zake domicilie kiezende te 1075 HH Amsterdam aan de De Lairessestraat 121, ten kantore van haar advocaat Mr. P.H.L.M. Souren, die verklaart door verzoekster tot cassatie bepaaldelijk te zijn gemachtigd tot indiening en ondertekening van deze cassatieschriftuur.
Verzoekster van cassatie van het haar betreffende arrest van het gerechtshof Arnhem — Leeuwarden, d.d. 9 oktober 2015, parketnummer 21/006812-14, wenst de navolgende middelen van cassatie voor te dragen:
Middel I
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359 en 415 Sv. geschonden, doordat het gerechtshof te Amsterdam tot een bewezenverklaring van het aan verzoeker tenlastegelegde feit 1 is gekomen, terwijl deze bewezenverklaring niet kan volgen uit de bewijsmiddelen en/of bewijsoverweging. In het bijzonder heeft het hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden, aangenomen dat tussen het toedienen van ibogaïne en het optreden van de hartstilstand een oorzakelijk verband bestaat.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft bewezen verklaard dat:
‘zij op of omstreeks 25 augustus 2011 te Kockengen, terwijl zij, verdachte, niet ingeschreven stond in een register (overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 eerste lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (het zogenaamde BIG-register), buiten noodzaak een behandeling heeft verricht en/of uitgevoerd op het gebied van de individuele gezondheidszorg, te weten behandeling bij [slachtoffer 1] door behandeling met en/of toediening van iboga(ïne) zijnde een middel (dat)
- —
na toediening en/of inname van (vooral hoge(re)) doseringen een of meer klinische bijwerking(en) kan veroorzaken, waaronder ernstige en/of levensbedreigende en/of risicovolle) bijwerkingen zoals cardiotoxiciteit en/of neurotoxiciteit) en zij schade aan de gezondheid van die persoon heeft veroorzaakt, bestaande die schade hieruit, dat
- —
voornoemde [slachtoffer 1] een hartstilstand heeft ondervonden;’
2.
Het arrest van het hof bevat de navolgende bewijsoverweging:
‘De rechtbank is er bij haar beoordeling van de tenlastelegging vanuit gegaan dat deze is gebaseerd op het tweede lid van artikel 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en — gelet op de formulering van de tenlastelegging — deze zo gelezen moet worden dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij schade of de aanmerkelijke kans daarop, zou gaan veroorzaken.
Het hof leest de tenlastelegging, die gelet op de tekst van artikel 96, eerste en tweede lid, van de Wet BIG niet uitblinkt door helderheid en ook niet goed aansluit bij die wettekst, aldus, dat aan verdachte wordt verweten:
dat zij ten aanzien van een of meer in de tenlastelegging genoemde personen buiten noodzaak handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg — bestaande in behandeling met iboga(ïne) — heeft verricht, terwijl
- —
zij niet stond ingeschreven in het BIG-register en
- —
zij tot die handelingen niet (voldoende) bevoegd en/of bekwaam was en/of
- —
zij bij een of meer van die personen gezondheidsschade of een aanmerkelijke kans daarop heeft veroorzaakt en/of
- —
zij van die schade of aanmerkelijke kans wist en/of ernstige reden had om die te vermoeden,
waarbij de aanmerkelijke kans daarop mede gelegen is in het feit dat de behandeling(en) plaatsvond(en) zonder (voldoende) medische toerusting, medisch onderzoek, begeleiding, (para)medische zorg en/of adequate nazorg, en waarbij de schade bij vier personen heeft bestaan uit respectievelijk hartritmestoornissen, hallucinaties, een hallucinerende/psychotische toestand en een hartstilstand.
Aldus gelezen houdt het verwijt — kort gezegd — in:
dat verdachte buiten noodzaak een of meer personen een behandeling met iboga(ïne) heeft gegeven, waardoor bij die perso(o)n(en) hartritmestoornissen, hallucinaties, een hallucinerende/psychotische toestand en/of een hartstilstand is/zijn opgetreden, terwijl verdachte tot het geven van die behandeling onvoldoend bevoegd en/of bekwaam was, en/of wist of ernstig moest vermoeden door die behandeling gezondheidsschade of een aanmerkelijke kans daarop te veroorzaken, nu die behandeling met, medisch gezien, onvoldoende zorg omkleed was.
Handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg
De personen zoals opgenomen in de tenlastelegging, te weten [slachtoffer 3], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], zijn bij verdachte geweest om onder haar begeleiding iboga(ïne) in te nemen en hebben ook daadwerkelijk ibogaïne (zijnde de werkzame stof in iboga) tot zich genomen. Deze behandeling strekte ertoe dat zij door toepassing van iboga(ïne) zouden worden genezen van hun middelenverslaving. Het hof stelt vast dat verdachte hiermee handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg verrichtte, zoals bedoeld in artikel 96 Wet BIG. Tevens staat vast dat verdachte niet was ingeschreven in het BIG-register.
Buiten noodzaak behandelen/schade veroorzaken
Indien bewezen kan worden dat verdachte — zoals ten laste gelegd — buiten noodzaak heeft behandeld, en daarbij gezondheidsschade of de aanmerkelijke kans daarop heeft veroorzaakt, staat daarmee tevens vast dat ook die schade of de kans daarop buiten noodzaak is veroorzaakt. Onder ‘buiten noodzaak’, welk begrip is ontleend aan artikel 96, eerste lid, van de Wet BIG, verstaat het hof in dit verband een situatie anders dan die waarin acute geneeskundige zorg noodzakelijk blijkt die op dat moment niet door een bevoegde behandelaar kan worden verleend.
De wetgever heeft niet omschreven welke in dit verband de betekenis is van het begrip ‘schade’. Naar het oordeel van het hof dient als ‘schade’ in de zin van artikel 96 Wet BIG in ieder geval te worden aangemerkt een benadeling van de gezondheid in de zin van artikel 300, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat wil zeggen een daadwerkelijke, al dan niet tijdelijke, verslechtering van de lichamelijke of geestelijke gesteldheid.
In het bijzonder op grond van de deskundigenrapportages kan worden vastgesteld dat gebruik van ibogaïne onder meer leidt tot een hallucinatoire fase waarin, door verminderd realiteitsbesef, sprake is van een significant afgenomen handelingsbekwaamheid bij een patiënt. Deze situatie ontstaat kort na de inname van ibogaïne. Naar het oordeel van het hof kan een dergelijk gevolg van het gebruik van ibogaïne worden aangemerkt als een (tijdelijke) verslechtering van de geestelijke gesteldheid en daarmee als schade in de zin van artikel 96 van de Wet BIG.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de opzet en redactie van de tenlastelegging echter dat de steller van de tenlastelegging niet het oog heeft gehad op deze reguliere situatie die zich in vrijwel alle gevallen voordoet (vlak) na het innemen van iboga(ïne). Beoogd is kennelijk de schade en/of de aanmerkelijke kans daarop toe te spitsen op (de) vier opgetreden, in de tenlastelegging expliciet benoemde gezondheidsschades (bij de [slachtoffer 3] hartritmestoornissen; bij [slachtoffer 5] een hallucinerende toestand waarna letsel door een sprong; bij [slachtoffer 2] een hallucinerende/psychotische toestand waarna dodelijk verongelukken bij oversteken van een snelweg; bij [slachtoffer 1] een hartstilstand), en derhalve het oog gehad op de toestand tijdens respectievelijk direct voorafgaand aan deze (bijna) fatale gebeurtenissen.
Het hof dient zich — ten einde denaturering van de tenlastelegging te voorkomen — daarom bij de beoordeling te beperken tot de in de tenlastelegging expliciet genoemde schadegevallen.
[slachtoffer 3], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2]
Ten aanzien van deze betrokkenen overweegt het hof dat zich naar zijn oordeel in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden om de in de tenlastelegging expliciet genoemde hartritmestoornissen bij de [slachtoffer 3], de toestand waarin [slachtoffer 5] van grote hoogte is gesprongen met botbreuken ten gevolge en de toestand waarin [slachtoffer 2] de A2 is opgelopen en is doodgereden, toe te kunnen schrijven aan de effecten van de behandeling met ibogaïne. Onder andere is in enkele van deze gevallen sprake van een zodanig tijdsverloop tussen de inname van die iboga(ïne) en het moment van het optreden van de gezondheidsschade, dat een causaal verband tussen die inname en de in de tenlastelegging specifiek genoemde opgetreden gezondheidsschade of de toestand waarin deze is ontstaan niet is vast te stellen.
Het hof spreekt verdachte derhalve in zoverre vrij van het onder 1 tenlastegelegde.
[slachtoffer 1]
Dit is anders waar het betreft de in de tenlastelegging genoemde schade die [slachtoffer 1] heeft opgelopen, te weten een hartstilstand. Deze gezondheidsschade is kort na de behandeling met iboga(ïne) ontstaan, terwijl uit de deskundigenrapportages en verklaringen van de deskundigen Wolters en Fromberg kan worden afgeleid dat hartritmestoornissen — die kunnen leiden tot een hartstilstand — een bekende bijwerking van het gebruik van iboga(ïne) vormen. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat enige andere, buiten het gebruik van ibogaïne gelegen oorzaak voor het bij [slachtoffer 1] ontstaan van die hartstilstand niet is gebleken of aannemelijk is geworden, is het hof van oordeel dat tussen de toediening van de ibogaïne en het optreden van de hartstilstand een oorzakelijk verband bestaat.
De aldus opgetreden hartstilstand kan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als een (tijdelijke) verslechtering van de lichamelijke gesteldheid en daarmee als schade in de zin van artikel 96 van de Wet BIG. De behandeling met iboga(ïne) vond buiten noodzaak plaats en de schade is derhalve ook buiten noodzaak veroorzaakt.
Voorafgaand aan de behandeling heeft [slachtoffer 1] zijn hart laten onderzoeken bij een cardioloog. Nu er door de cardioloog geen afwijkingen waren geconstateerd, en ook anderszins niet gebleken is van een gezondheidssituatie waarin de toediening van ibogaïne bij [slachtoffer 1] tot hartfalen zou kunnen leiden, kan niet worden gesteld dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat haar handelen bij [slachtoffer 1] een hartstilstand of de aanmerkelijke kans daarop zou veroorzaken. Van afwezigheid van alle schuld is echter geen sprake, nu hartritmestoornissen — welke kunnen leiden tot een hartstilstand — blijkens de deskundigenrapportages en verklaringen van de deskundigen Wolters en Fromberg een bekende bijwerking van ibogaïne vormen. Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] buiten noodzaak heeft behandeld met ibogaïne, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] een hartstilstand heeft ondervonden.’
3.
Het hof heeft de navolgende bewijsmiddelen gebezigd:
‘Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Arnhem
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006812-14
Aanvulling als bedoeld in artikel 365a juncto 415 van het Wetboek van Strafvordering op het arrest van dit hof van 9 oktober 2015 in de strafzaak tegen
[verzoekster],
geboren [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
wonendete [woonplaats], [adres].
Opmerking vooraf:
Voor zover in het navolgende conclusies voorkomen, zijn deze aan de hand van de onderliggende stukken door het hof gecontroleerd en juist bevonden.
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
1.
Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 20 juni 2012, dossierpagina 3–11 (ordner 1 van het onderzoeksdossier), voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
In de plaats [a-plaats], gemeente [gemeente], aan het [a-straat 01], woont [verzoekster]. Ook geeft zij aan mensen te helpen met diverse fobieën en angsten. [verzoekster] gebruikt hiervoor een middel ibogaïne. Ibogaïne is de werkende stof afkomstig van een Afrikaanse plant, de Tabernanthe Iboga. [verzoekster] is voor zover bekend niet geregistreerd als arts of anderzijds erkend hulpverlener ingeschreven. De behandelingen vinden plaats in en vanuit haar woning gelegen aan de [a-straat 01] te [a-plaats].
Op 25 augustus 2011 is er een onwelwording op het adres [a-straat 01] te [a-plaats]. Hierbij heeft het slachtoffer, [slachtoffer 1], een hartstilstand gekregen na het innemen van vermoedelijk iboga c.q. ibogaïne. [slachtoffer 1] was op 25 augustus 2011 bij [verzoekster] gebracht. In de woning van [verzoekster] kreeg [slachtoffer 1] een dosis ibogaïne.
2.
Het verhoor door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk inspecteur en hoofdinspecteur van politie Kanton Borgloon, genummerd TG.L2.001752/2012, gedateerd 13 april 2012, dossierpagina 557 (ordner 2 van het onderzoeksdossier) voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Ik heb op 25 augustus 2011 bij [verzoekster] (het hof begrijpt: verdachte) ibogaïne gebruikt. Ik had een hartstilstand daardoor. Ik kreeg de ibogaïne van [verzoekster].
3.
Het proces-verbaal van verhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Utrecht van 15 december 2011, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) in behandeling heb gehad. U zegt mij dat ik daarbij het middel ibogaïne zou hebben gebruikt. Dat klopt, ik gebruik het middel iboga.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof van 1 september 2015, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik behandel sinds 1999 mensen met ibogaïne. De personen die ik behandel, zijn verslaafden. Mensen die van opiaten afkomen, hebben afkicksymptomen. Ik weet hoe die eruit zien en hoe ik ze kan bestrijden. Ik geef doses die effect hebben.
Ik kan me niet herinneren wat er gebeurde op het moment dat [slachtoffer 1] onwel werd. Het onwelworden was een paar uur na de inname van ibogaïne.
5.
Het rapport‘Ibogaïne, een anti-verslavingsmiddel (?)’, opgemaakt door prof. dr. E.Ch. Wolters, neuroloog, gedateerd 3 januari 2012, dossierpagina 30–54 (ordner 1 van het forensisch dossier), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bekend was dat ibogaïne werkzame stoffen bevat die vete neurotransmittersystemen in de hersenen tegelijkertijd kunnen activeren. Toen de uitgesproken neurotoxiciteit en later ook cardiotoxiciteit van ibogaïne aan het licht kwam, nam de populariteit van dit middel snel af.
Bijwerkingen van genoemde ibogaïne bestaan vooral uit de onherstelbare beschadiging van cerebellair weefsel bij doseringen uitstijgend boven 25 mg/kg, met tremoren en ataxie, alsook de inhibitie van de cholinesterase inhibitor waardoor cholinerge toxiciteit kan ontstaan met neurovegetative verschijnselen zoals bradycardie, verwardheid en zelfs een delirant toestandsbeeld.
Het feit dat er de laatste jaren geen klinisch onderzoek meer gedaan is, heeft naar alle waarschijnlijkheid te maken met de inmiddels gepubliceerde fataal verlopende behandelingen door de cardio- en neurotoxiciteit van ibogaïne.
De voornaamste bijwerkingen van (vooral hogere) doseringen ibogaïne zijn een al snel na inname optredende en 4–24 uur aanhoudende tremor en ataxie (een onvermogen zich goed gecoördineerd te bewegen met daardoor een verstoorde lichaamsbalans), misselijkheid, braken en xerostomie (droge ogen), alsook een daling van de bloeddruk en hartslag, en soms het optreden van een verhoogde sinus arithmie, ventrikelfibrilleren en een verlengde QT interval.
Ibogaïne heeft een direct en indirect effect op het cholinerge transmissiesysteem in het autonome zenuwstelsel. Hierdoor kan zelfs al bij een uitgesproken lage dosering het sympathische zenuwstelsel geactiveerd worden, waardoor fight-or-flight reacties kunnen optreden met een verhoogd risico op ventrikelfibrilleren en/of verlengde QT-interval.
In geval van hogere doseringen zal veeleer een parasympathische (vagale) overheersing ontstaan waarbij een geveinsde dood (‘freezing’) kan optreden en waarbij een plotse angstaanval met excitatie van de sympathische structuren in de linker hersenhelft eveneens tot ritmestoornissen kunnen leiden.
Gezien de uitgesproken cardio- en, vooral bij toepassing van hogere doseringen optredende, neurotoxiciteit — met name gezien de hierbij soms optredende dodelijke afloop na behandeling met ibogaïne — is dit middel door de Europese en Amerikaanse medische autoriteit niet erkend als geneesmiddel.
6.
Het ‘Rapport betreffende ibogaïne’, opgemaakt door drs E. Fromberg, gedateerd 29 juni 2012, dossierpagina 73–95 (ordner 1 van het forensisch dossier), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In het algemeen is ibogaïne niet zeer toxisch, maar er zijn twee zaken die hier om nadere aandacht vragen: invloed op het zenuwstelsel (neurotoxiciteit) en op het hart (cardiotoxiciteit).
We zagen al dat ibogaïne de hartfrequentie verlaagt evenals de slagkracht. Het meest recente onderzoek wijst uit dat ibogaïne de functie van een kaliumkanaal, dat zorgt voor de tijdige repolarisatie van de hartspiercel, remt, wat kan leiden tot hartritmestoomissen en plotselinge hartdood. Er bestaat dus een gevaar voor hartcomplicaties.
7.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 juni 2014, voor zover inhoudende als verklaring van deskundige E.C.M.J. Wolters, zakelijk weergegeven:
In 2013 is een artikel verschenen waarin gevallen gerapporteerd zijn van cardiotoxiciteit en waarvan wetenschappelijk is vastgesteld dat dit een effect was van het gebruik van ibogaïne. De bijwerkingen die zijn geconstateerd, zoals neurotoxiciteit, zijn zowel bij mensen als bij proefdieren vastgesteld. Als het gaat om neurotoxiciteit hebben we het over de in proefdieren geobserveerde aantasting en afsterving van zenuwcellen in de kleine hersenen. Er zijn in de literatuur gevallen bekend van mensen die een hartafwijking hadden en overleden zijn. Bekend is dat één man die met ibogaïne werd behandeld en waarvan duidelijk was dat hij een hartafwijking had, is overleden.
8.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 juni 2014, voor zover inhoudende als verklaring van deskundige E. Fromberg, zakelijk weergegeven:
Onderzoekers concluderen bij een bepaalde dosering ibogaïne dat neurotoxiciteit optreedt. Grondig vooronderzoek moet door een medicus plaatsvinden gelet op de cardio- en neurotoxiciteit van ibogaïne. Bij hartproblemen zou je niet in aanmerking komen voor de behandeling.
4.
Verzoekster is van mening dat het hof ten onrechte, althans op onjuiste gronden, heeft aangenomen dat tussen het toedienen van ibogaïne en het optreden van de hartstilstand een oorzakelijk verband bestaat.
5.
Sinds 1978 hanteert Uw Raad als criterium voor strafrechtelijke causaliteit ‘de redelijke toerekening’
In het arrest van Uw Raad van 27 maart 2012, NJ 2012, 301, ECLI:NL:HR:BT6362, geeft Uw Raad nogmaals de uitgangspunten hiervan weer, namelijk :
‘2.4.2.
In meer uitzonderlijke gevallen kan niet zonder meer worden vastgesteld dat een gedraging van de verdachte in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg. De onderhavige zaak is zo'n uitzonderlijk geval omdat niet kan worden uitgesloten dat het intreden van het gevolg (de besmetting van de aangevers met hiv), onafhankelijk van de gedragingen van de verdachte, alleen door gedragingen van derden is veroorzaakt.
2.4.3.
Een dergelijke onzekerheid behoeft niet per se te leiden tot het oordeel dat het gevolg reeds daarom niet meer redelijkerwijs aan (een gedraging van) de verdachte kan worden toegerekend. In eerdere rechtspraak is onder meer beslist dat in dit verband van belang kan zijn in hoeverre de verdachte met zijn gedragingen de kans op het intreden van het gevolg heeft verhoogd (vgl. HR 30 september 2003, LJN AF9666, NJ 2005/69), dat enerzijds bepaald meer moet worden vastgesteld dan dat niet kan worden uitgesloten dat het gevolg door de gedraging is veroorzaakt (vgl. HR 3 juni 2008, LJN BC6907, NJ 2008/343), maar dat anderzijds aan het aannemen van het causaal verband niet in de weg behoeft te staan een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een andere omstandigheid die geen verband houdt met de gedraging van de verdachte tot het gevolg heeft geleid (vgl. HR 13 juni 2006, LJN AV8535, NJ 2007/48) of dat niet geheel kan worden uitgesloten dat latere handelingen van derden mede hebben geleid tot het gevolg (vgl. HR 28 november 2006, LJN AZ0247, NJ 2007/49).
2.4.4.
Het bovenstaande komt erop neer dat in gevallen als de onderhavige voor het redelijkerwijs toerekenen van het gevolg aan (een gedraging van) de verdachte ten minste is vereist dat wordt vastgesteld dat dit gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de gedraging van de verdachte naar haar aard geschikt is om dat gevolg teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard is dat zij het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van het gevolg (vgl. HR 20 september 2005, LJN AT8303, NJ 2006/86, rov. 3.5). Daarbij kan ook worden betrokken in hoeverre aannemelijk is geworden dat ten verwere gestelde andere, niet aan de gedraging van de verdachte gerelateerde oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben geleid.
2.4.5.
In dit verband verdient nog opmerking dat onzekerheid over het noodzakelijke oorzakelijke verband tussen de gedraging van de verdachte en het voltooide delict in het algemeen niet in de weg zal staan aan het aannemen van een poging tot het desbetreffende misdrijf. Dat het intreden van het gevolg mogelijkerwijs niet is veroorzaakt door de gedraging van de verdachte komt overeen met het wezen van een strafbare poging. Dat de mogelijkheid niet is uitgesloten dat het gevolg wel daadwerkelijk is veroorzaakt door de gedraging van de verdachte, behoeft aan een bewezenverklaring van een poging tot dat misdrijf niet in de weg te staan, nu voor strafrechtelijke aansprakelijkheid ter zake van een poging geen wettelijk vereiste is dat wordt vastgesteld dat de uitvoering van het misdrijf niet door de verdachte is voltooid.’
6.
Uit de bewijsvoering blijkt niet dat kan worden vastgesteld dat het gedrag van verzoekster een onmisbare schakel heeft gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg (de hartstilstand) hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verzoekster is veroorzaakt, immers in de gegeven omstandigheden was de gedraging van verzoekster (toedienen van ibogaine aan [slachtoffer 1]) niet naar haar aard reeds geschikt om het gevolg teweeg te brengen en tevens is niet gebleken dat het toedienen van ibogaïne naar ervaringsregels van dien aard is dat het toedienen daarvan het vermoeden wettigt dat deze heeft geleid tot het intreden van de hartstilstand.
7.
Het oordeel van het hof aangaande de causaliteit is derhalve niet afdoende gemotiveerd en daarmee onbegrijpelijk.
Middel II
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 359, lid 2, en 415 Sv geschonden, doordat het arrest van het gerechtshof in strijd met deze bepalingen niet de redenen bevat die ertoe hebben geleid dat de beslissing van het gerechtshof afwijkt van een uitdrukkelijk door de verdediging onderbouwd standpunt, inhoudende dat met betrekking tot feit 2A het opzet niet bewezen kan worden verklaard en dat derhalve voor dit feit vrijspraak dient te volgen.
Toelichting:
1.
Ter terechtzitting van het gerechtshof van 1 september 2015 heeft de raadsman van verzoeker verzocht zijn pleidooi zoals gevoerd in eerste aanleg als hier voorgehouden en ingelast te beschouwen. De voorzitter van het hof deelt de raadsman vervolgens mede dat het hof heeft kennis genomen van het pleidooi zoals dat in eerste aanleg door de raadsman is gevoerd en geeft aan dat de raadsman zijn conclusies kort kan aanvoeren.
2.
In eerste aanleg heeft de raadsman van verzoekster het navolgende aangevoerd (pleitnotitie eerste aanleg p. 17):
‘Opzet
Allereerst meent de verdediging dat er geen opzet ook niet in voorwaardelijke variant is geweest om [slachtoffer 2] in hulpeloze toestand te brengen of laten. De opzet van [verzoekster] is hulp bij de verslavingsproblematiek en heeft zich binnen het redelijke gekweten van haar taak om te bezien of [slachtoffer 2] zich bevond in een gevaarlijke situatie of niet. In twee instanties heeft [verzoekster] zich vergewist van het welbevinden van [slachtoffer 2]. Daarenboven heeft [verzoekster] [slachtoffer 2] overgelaten aan de zorg van het hotel en haar personeel.
Dat [slachtoffer 2] zich vervolgens heeft blootgesteld aan aanzienlijke risico's door het drinken van alcohol, zie de verklaring van [getuige 1], de barman, kan en mag niet voor rekening komen van [verzoekster] en haar zorgplicht. Bovendien zou [verzoekster] niet hebben kunnen voorkomen dat [slachtoffer 2] ook andere drugs of middelen zou nemen. Immers, [slachtoffer 2] had zich ondubbelzinnig onttrokken aan de zorg van [verzoekster], zonder daarbij signalen te geven dat er sprake was van hallucinerende staat en/of verwarde toestand. [slachtoffer 2] was boos en agressief. Een beeld dat niet past bij de mogelijke neveneffecten bij inname van Iboga dan wel Ibogaine.’
3.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verzoekster aangevoerd (p. 7 p-v terechtzitting d.d. 1 september 2015):
‘Ik vraag mij af waar de opzet van mijn cliënte op gericht zou zijn geweest.’
4.
Hetgeen de raadsman van verzoeker heeft aangevoerd kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, waarvan het gerechtshof is afgeweken, zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid, terwijl die redenen ook niet in voldoende mate blijken uit de bewijsmiddelen. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv., nietigheid tot gevolg.
Middel III
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 359, lid 2, en 415 Sv geschonden, doordat het arrest van het gerechtshof in strijd met deze bepalingen niet de redenen bevat die ertoe hebben geleid dat de beslissing van het gerechtshof afwijkt van een uitdrukkelijk door de verdediging onderbouwd standpunt, inhoudende dat met betrekking tot feit 2A geen srake was van een hulpeloze toestand, zoals bedoeld in art. 255 Sr.
Toelichting:
1.
Ter terechtzitting van het gerechtshof van 1 september 2015 heeft de raadsman van verzoeker verzocht zijn pleidooi zoals gevoerd in eerste aanleg als hier voorgehouden en ingelast te beschouwen. De voorzitter van het hof deelt de raadsman vervolgens mede dat het hof heeft kennis genomen van het pleidooi zoals dat in eerste aanleg door de raadsman is gevoerd en geeft aan dat de raadsman zijn conclusies kort kan aanvoeren.
2.
In eerste aanleg heeft de raadsman van verzoekster het navolgende aangevoerd (pleitnotitie eerste aanleg P. 18):
‘Hulpeloze toestand
Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 255 strafrecht blijkt dat er sprake is van hulpbehoevendheid wanneer er gevaar bestaat voor het leven of de gezondheid van een persoon terwijl de hulpbehoevende zichzelf niet kan redden.
In de zaak Millecam NS 2011.61 overwoog het gerechtshof te Amsterdam dat de tekst van de wet noch de wetsgeschiedenis dwingen tot de opvatting dat aan het begrip hulpeloze toestand een andere betekenis dient te worden gegeven dan die naar algemeen spraakgebruik.
De verdediging is van mening dat hier geen sprake is van hulpbehoevendheid. [slachtoffer 2] pakt zelf zijn spullen in, vond een hotel, wijst de weg, checkt in, betaalt, loopt rond, koopt sigaretten, bestelt een alcoholisch drankje, voert een gesprek etcetera etcetera. Geen omstandigheid waaruit hulpbehoevendheid uit blijkt.
Op grond van het voorgaande dient cliënt [verzoekster] de worden vrijgesproken van het onder 2A ten laste gelegde.’
3.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verzoekster aangevoerd (p. 7 p-v terechtzitting d.d. 1 september 2015):
‘Ten aanzien van het onder 2A tenlastegelegde is het de vraag of we het gedrag van [slachtoffer 2] als het verkeren in een hulpeloze toestand kunnen omschrijven. Ik meen van niet. [slachtoffer 2] was wellicht trillerig en schrikkerig, maar hij was goed bij zijn verstand. Hij is afgeleverd bij het hotel, heeft sigaretten gekocht met age coins en heeft aan de bar gezeten en daar een gesprek gevoerd. Zelfs toen er een telefoontje kwam of de politie gebeld kon worden, vonden de medewerkers van het hotel dat niet nodig. Er waren geen zorgen. Er is geen sprake geweest van een hulpeloze toestand.’
4.
Hetgeen de raadsman van verzoeker heeft aangevoerd kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, dat in de kern inhoudt dat [slachtoffer 2] niet in een hulpeloze toestand verkeerde op grond van de navolgende feiten en omstandigheden:
- —
[slachtoffer 2] heeft zelf besloten weg te gaan
- —
[slachtoffer 2] heeft zelf zijn spullen ingepakt
- —
[slachtoffer 2] heeft zelf een hotel uitgekozen en de bestuurder de weg daar naartoe gewezen
- —
Bij aankomst in het hotel heeft [slachtoffer 2] zelf ingecheckt
- —
[slachtoffer 2] heeft in het hotel rond gelopen en sigaretten gekocht
- —
[slachtoffer 2] heeft aan de hotelbar een gesprek gevoerd
Het gerechtshof is van dit uitdrukkelijk onderbouwd standpunt afgeweken, zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid, in het bijzonder door voornoemde feiten en omstandigheden niet in zijn oordeel te betrekken,
terwijl die redenen ook niet in voldoende mate blijken uit de bewijsmiddelen. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv., nietigheid tot gevolg.
Middel IV
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 341 en 415 Sv. geschonden, doordat het gerechtshof voor het bewijs van feit 2A heeft gebezigd de verklaring van [betrokkene 3] (bewijsmiddel/voetnoot 6), welke verklaring een ongeoorloofde conclusie / gissing bevat.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd met betrekking tot feit 2A. De rechtbank heeft voor het bewijs gebezigd de verklaring van [betrokkene 3] (bewijsmiddel/voetnoot 6), inhoudende dat de jongen op de getuige ‘een paranoia/schichtige indruk’ maakte.
2.
Nu uit de bewijsvoering niet blijkt op grond waarvan de getuige tot dit oordeel is gekomen en evenmin blijkt van een bijzondere deskundigheid van de getuige, bevat het bewijsmiddel een ongeoorloofde gissing/conclusie welke niet voor het bewijs mag worden/gebruikt.
Middel V
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359 en 415 Sv. geschonden, doordat het gerechtshof te Amsterdam tot een bewezenverklaring van het aan verzoeker tenlastegelegde feit 2A is gekomen, terwijl deze bewezenverklaring niet kan volgen uit de bewijsmiddelen en/of bewijsoverweging.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd met betrekking tot feit 2A.
2.
De rechtbank is gekomen tot de navolgende bewezenverklaring:
in de periode van 01 maart 2011 tot en met 19 maart 2011 te Breukelen, opzettelijk [slachtoffer 2], tot wiens verzorging zij, verdachte, krachtens overeenkomst verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten,
- —
door die [slachtoffer 2] te behandelen met iboga(ïne) — zijnde een middel dat na inname van vooral hogere doseringen iboga(ïne) een of meer klinische bijwerkingen kan veroorzaken waaronder (ernstige en/of levensbedreigende en/of risicovolle) bijwerkingen zoals cardiotoxiteit en/of neurotoxiteit -door deze een of meer capsule(s) iboga(ïne) te verstrekken en/of toe te dienen en/of laten innemen,
hebbende zij, verdachte,
- —
niet adequaat, begeleid na de inname van iboga(ïne) en
- —
nadat die [slachtoffer 2] een nadere dosis iboga(ïne) had ingenomen en hallucineerde en in een verwarde toestand verkeerde naar een hotel gebracht en die [slachtoffer 2] daar in een hallucinerende/verwarde toestand alleen achtergelaten zonder te voorzien in adequate (para-)medische zorg;
3.
Het vonnis van de rechtbank bevat de navolgende bewijsoverweging:
‘Ten aanzienvan feit 2A
Verdachte heeft verklaard dat op 16 maart 2011 [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2]) bij haar kwam. De moeder van [slachtoffer 2], [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] naar Nederland ging om de behandeling met ibogaïne te ondergaan. Van te voren was er contact over hoe de behandeling zou gaan en wat de voorwaarden waren, ook qua gezondheid.2. De behandeling verliep, blijkens de verklaring van verdachte, goed tot 18 maart 2011 omstreeks 21.00 uur. [slachtoffer 2] begon agressief te worden en had het idee dat hij achtervolgd werd. Op dat moment zat hij echter gewoon tv te kijken.3.
Hij wilde weg en stond erop dat verdachte hem naar een hotel bracht. Onderweg bleef hij agressief en tijdens het rijden begon hij aan het stuurwiel van de auto te trekken. Verdachte heeft hem bij het hotel afgeleverd.4.
Tijdens een telefoongesprek op 3 april 2011 met een NN-man zegt verdachte het volgende:
‘En plotseling 's avonds veranderde hij (…). Zijn bewegingen en ogen waren zo agressief. (…) We zijn een eindje gaan rijden (…) hij zei tegen me ‘er zijn mensen die mij willen vermoorden, in jouw huis of buiten! (…) En ehh toen zei hij: ‘je moet me naar HOTEL BREUKELEN brengen’. (…) ‘t is alsof hij zelf de IBOGA heel snel verbrandde! Weetje, sommige mensen doen dat.’5.
De vriendin van medeverdachte [betrokkene 2], mevrouw [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] heeft verklaard dat zij op 18 maart 2011 met [betrokkene 2] naar verdachte is gegaan. Verdachte vertelde [betrokkene 3] dat de jongen (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2]]) helemaal in paniek was. Hij zag allemaal rare dingen. Verdachte heeft de jongen naar hotel Breukelen gebracht. [betrokkene 3] is vervolgens samen met medeverdachte [betrokkene 2] naar het hotel toe gegaan. De jongen maakte op getuige een paranoia/schichtige indruk.6.
Getuige [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] na aankomst een testdosis heeft ingenomen en diezelfde avond de hoofddosis heeft gehad. Later, voor het ongeluk, heeft hij nog een keer een dosis ingenomen. Dit wist getuige [betrokkene 4] van verdachte.7.
Ibogaïne is een middel dat na inname van vooral hogere doseringen klinische bijwerkingen kan veroorzaken waaronder ernstige of levensbedreigende bijwerkingen zoals cardiotoxiteit en/of neurotoxiciteit.8.
Nadere overwegingen ten aanzien van feit 2A
In de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (hierna: WGBO) (Burgerlijk Wetboek 7, titel 7, afdeling 5) is de geneeskundige behandelrelatie geregeld als overeenkomst tussen de hulpverlener en de patiënt. De bepalingen van deze regeling zijn niet alleen van toepassing op artsen maar op een ieder die geneeskundige handelingen verricht in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf.
Artikel 7:446 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat onder handelingen op het gebied van de geneeskunst (mede) wordt verstaan alle verrichtingen, het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat tussen verdachte en [slachtoffer 2] een behandelovereenkomst bestond op basis van artikel 7:446 BW. Immers, [slachtoffer 2] liet zich onder behandeling stellen van verdachte, welke behandeling ertoe strekte dat hij door toepassing van iboga/ibogaïne zou worden genezen van zijn verslaving. De behandeling zou bestaan uit het innemen van een bepaalde hoeveelheid ibogaïne. De rechtbank acht bewezen dat verdachte — kort gezegd — [slachtoffer 2] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten. Verdachte was op grond van de door haar met [slachtoffer 2] gesloten behandelovereenkomst verplicht hem te verzorgen. Verdachte was op de hoogte van de bijwerkingen van ibogaïne. Gelet hierop had verdachte onder de gegeven omstandigheden (het plotseling optredende paranoïde gedrag vrijdagavond) [slachtoffer 2] niet zonder toezicht in het hotel mogen achterlaten. Door niet bij [slachtoffer 2] in het hotel te blijven (of op andere wijze voor begeleiding te zorgen) heeft verdachte [slachtoffer 2] verwijtbaar in een hulpbehoevende situatie achtergelaten.
- 1.
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5o Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.’
4.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verzoekster [slachtoffer 2] zowel in een hulpeloze toestand heeft gebracht als gelaten. Er is sprake van het in hulpeloze toestand brengen van iemand, wanneer een hulpbehoevende in gevaar wordt gebracht. Hiervan is sprake wanneer er concreet gevaar bestaat voor leven of gezondheid, terwijl de hulpbehoevende zichzelf niet redden kan. Bij het in hulpeloze toestand laten gaat het om het niet doen ophouden van een hulpeloze toestand waarin iemand verkeert. T&C Strafrecht, 10de druk, 2014, aant. 10d bij art 255 Sr.
5.
In zijn bewijsoverweging geeft de rechtbank niet expliciet aan hoe verzoekster [slachtoffer 2] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en vervolgens in die toestand heeft gelaten. Alleen al daarom is de motivering van de bewezenverklaring onbegrijpelijk. Heeft de rechtbank het enkele toedienen van ibogaïne beschouwd als het in hulpeloze toestand brengen of is hij van oordeel dat het naar het hotel brengen van [slachtoffer 2] de hulpeloze toestand heeft veroorzaakt? En op welk moment heeft verzoekster dan de hulpeloze toestand waarin [slachtoffer 2] zou verkeren, niet hebben doen ophouden?
6.
Was er sprake van gevaar voor leven of gezondheid van [slachtoffer 2]?
Uit de bewijsvoering van de rechtbank valt niet op te maken dat hij van oordeel is dat het enkele toedienen van obogaïne ertoe heeft geleid dat sprake was van gevaar voor leven of gezondheid van [slachtoffer 2].
De rechtbank verwijst in zijn vonnis (p.6) naar het plotseling optreden van paranoïde gedrag die vrijdagavond, teneinde wel tot die conclusie te kunnen komen.. Deze conclusie is enkel gebaseerd op de verklaring van de getuige [betrokkene 3], die heeft verklaard dat [slachtoffer 2] op haar een ‘paranoia/schichtige indruk’ maakte. Zoals hiervoor bij middel IV is aangevoerd bevat deze mededeling een ongeoorloofde gissing/conclusie. Maar ook al zou [slachtoffer 2] een paranoïde indruk hebben gemaakt dan is daarmee nog niet aangetoond dat er sprake was van gevaar voor zijn leven of gezondheid. De rechtbank heeft zijn oordeel dat paranoïde gedrag gevaar voor gezondheid of leven met zich meebrengt niet doen steunen op een deskundigenverklaring en evenmin overwogen dat sprake is van een feit van algemene bekendheid. Zonder nadere motivering, welke zoals hiervoor gesteld ontbreekt, is het oordeel van de rechtbank dat sprake was van gevaar voor leven of gezondheid, onbegrijpelijk.
7.
Mocht Uw Raad van mening zijn dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat sprake was van gevaar voor leven of gezondheid van [slachtoffer 2], dan dient uit de bewijsvoering nog te blijken dat [slachtoffer 2] zichzelf niet kon redden.
De rechtbank heeft zich niet expliciet over deze vraag uitgelaten of willen uitlaten. Uit de bewijsvoering valt in ieder gaval niet af te leiden dat [slachtoffer 2] zichzelf niet kon redden.
In zijn bewijsoverwegingen heeft de rechtbank ten onrechte, zoals al is aangevoerd bij middel III, niet gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, gebaseerd op de navolgende feiten en omstandigheden:
- —
[slachtoffer 2] heeft zelf besloten weg te gaan
- —
[slachtoffer 2] heeft zelf zijn spullen ingepakt
- —
[slachtoffer 2] heeft zelf een hotel uitgekozen en de bestuurder de weg daar naartoe gewezen
- —
Bij aankomst in het hotel heeft [slachtoffer 2] zelf ingecheckt
- —
[slachtoffer 2] heeft in het hotel rond gelopen en sigaretten gekocht
- —
[slachtoffer 2] heeft aan de hotelbar een gesprek gevoerd,
waaruit blijkt dat [slachtoffer 2] zichzelf wel degelijk kon redden.
8.
Opzet
Ondanks een naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (middel II), rept de rechtbank in zijn bewijsvoering met geen woord over het opzet. Bij art. 255 Sr moet de dader opzet hebben op de omstandigheid dat de hulpbehoevende zelf niet in staat is in zijn onderhoud, verpleging of verzorging te voorzien, waardoor concreet gevaar dreigt voor de hulpbehoevende. Voorwaardelijk opzet is hiervoor voldoende (Vgl. Hof Arnhem, 6 september 2005, ECLI:NL:GHARN:2005:AU2313).
Uit de bewijsvoering moet derhalve blijken dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] niet in staat zou zijn in zijn eigen onderhoud, verpleging of verzorging te voorzien, dat verzoekster wetenschap heeft gehad van deze aanmerkelijke kans en dat zij die bewust heeft aanvaard. Niets van dit alles blijkt uit de bewijsvoering, zodat het oordeel van de rechtbank over de bewezen verklaring van het opzet niet begrijpelijk is.
9.
Op grond van hetgeen hiervoor is aangevoerd is verzoekster van mening dat geen sprake is geweest van gevaar voor leven of gezondheid van [slachtoffer 2] en dat hij tevens in staat was zichzelf te redden, zodat de rechtbank ten onrechte bewezen heeft verklaard dat verzoekster [slachtoffer 2] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en daarmee logischerwijs ook ten onrechte bewezen heeft verklaard dat verzoekster [slachtoffer 2] in een hulpeloze toestand heeft gelaten.
Belang verzoeker bij cassatie en een nieuwe behandeling in hoger beroep
1.
Uit de inhoud van de cassatiemiddelen blijkt dat het belang van verzoeker bij cassatie en een nieuwe behandeling in hoger beroep evident is.
Amsterdam, 6 juni 2016
Raadsman
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 06‑06‑2016
Het proces-verbaal van verhoor van U. Trsch, opgenomen in ordner 1 van 6 van het onderzoeksdossier, p. 283 en 284.
De verklaring van verdachte d.d. 19 maart 2011, opgenomen in ordner 1 van 6 van het onderzoeksdossier, p. 14.
De verklaring van verdachte d.d. 19 maart 2011, opgenomen in ordner 1 van 6 van het onderzoeksdossier, p. 15.
Het proces-verbaal van tapgesprek, opgenomen in ordner 1 van 6 van het onderzoeksdossier, p. 252 tot en met 254.
De verklaring van getuige [betrokkene 3], afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 1 oktober 2013.
Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 4], opgenomen in ordner 1 van 6 van het onderzoeksdossier, p. 235,
Het deskundigenrapport van prof. dr E.Ch. Wolters d.d. 3 januari 2012, opgenomen in ordner 1 van 6 van het forensisch dossier, p. 47.