RvdW 2017/1288
Hoge Raad stelt prejudiciële vragen omtrent aanvangstermijn inreisverbod en overgangsrecht.
HR 29-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:515
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29 maart 2016
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, M.A. Fierstra, V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend
- Zaaknummer
14/00826
- Conclusie
A-G mr. T.N.B.M. Spronken
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Vreemdelingenrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:2862, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑11‑2017
ECLI:NL:PHR:2017:1240, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑10‑2017
ECLI:NL:HR:2016:515, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2016
ECLI:NL:PHR:2015:776, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑04‑2014
- Wetingang
Essentie
Prejudiciële vragen omtrent aanvangstermijn inreisverbod en overgangsrecht. De Hoge Raad stelt aan het HvJ EU de prejudiciële vragen i) op welk moment de duur van het inreisverbod en van de daarmee gelijk te stellen ongewenstverklaring, van vijf jaren als bedoeld in art. 11 lid 2 Terugkeerrichtlijn aanvangt en ii) of deze bepaling meebrengt dat besluiten die zijn genomen voordat deze richtlijn in werking trad geen rechtsgevolg meer hebben indien de duur van deze verplichting op het moment waarop deze richtlijn ten uitvoer diende te worden gelegd of op het moment waarop is vastgesteld dat de geadresseerde van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.