ABRvS, 06-12-2017, nr. 201608888/1/A3
ECLI:NL:RVS:2017:3311
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-12-2017
- Zaaknummer
201608888/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:3311, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑12‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2016:12402, Niet ontvankelijk
Uitspraak 06‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 februari 2016 heeft de korpschef een verzoek van [appellante] om verbetering en aanvulling van politiegegevens (hierna: het verzoek) afgewezen.
201608888/1/A3.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2016 in zaak nr. 16/4337 in het geding tussen:
[appellante]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2016 heeft de korpschef een verzoek van [appellante] om verbetering en aanvulling van politiegegevens (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2016 heeft de korpschef het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het verzoek gedeeltelijk ingewilligd en voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 19 juli 2016 heeft de korpschef het besluit van 19 februari 2016 ingetrokken en de inhoud van het besluit van 6 april 2016 nogmaals herhaald.
Bij uitspraak van 14 oktober 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat van rechtswege een beroep tegen het besluit van 19 juli 2016 is ontstaan en het beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2017, waar [appellante], bijgestaan door T.M.R. van Weissenbruch en zijn kantoorgenoot mr. J.J.E. Stout, advocaat te Rotterdam, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.W.M.P. Dijkers, zijn verschenen. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de korpschef in de gelegenheid te stellen het besluit van 19 juli 2016 te wijzigen. [appellante] en de korpschef hebben toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten.
Bij besluit van 13 juli 2017 heeft de korpschef de desbetreffende politiegegevens aangevuld.
Bij brief van 24 juli 2017 heeft [appellante] daartegen gronden aangevoerd.
De korpschef heeft een nader stuk ingediend.
Bij besluit van 17 augustus 2017 heeft de korpschef de desbetreffende politiegegevens verbeterd.
De Afdeling heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Met het verzoek vraagt [appellante] de korpschef om krachtens artikel 28 van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) het proces-verbaal met registratienummer PL1500_BVH_1_registratie_2015324179 (hierna: het proces-verbaal) over een haar betreffend verkeersongeval met letsel dat op 6 november 2015 heeft plaatsgevonden, te verbeteren en aan te vullen. In het proces-verbaal staat onder de kop "Toedracht":
"Om een […] nog onverklaarbare reden week de betrokkene [appellante] met haar scooter […] uit naar de [tegenliggende] rijbaan. Hoe ver dit gebeurde is niet bekend. Door deze [manoeuvre] botste[n] beide partijen op elkaar. Dit gebeurde zonder te remmen."
[appellante] heeft aan het verzoek onder meer ten grondslag gelegd dat deze passage uit het proces-verbaal feitelijke onjuistheden en een onjuiste conclusie over de toedracht bevat.
Het hoger beroep
2. Anders dan de korpschef in zijn schriftelijke uiteenzetting betoogt, bevat het door [appellante] ingediende hogerberoepschrift gronden van hoger beroep. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat het door [appellante] ingestelde hoger beroep wegens het ontbreken van hogerberoepsgronden niet-ontvankelijk is.
3. Ter zitting van de Afdeling heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat de door [appellante] gewraakte passage in het proces-verbaal, hiervoor onder 1 geciteerd, geen door de verbalisant vastgestelde feiten en genomen conclusie bevat, maar slechts een weergave is van hetgeen [getuige] heeft waargenomen en verklaard. Desgevraagd heeft de korpschef te kennen gegeven dat hij bereid is het proces-verbaal op dit punt te verduidelijken. [appellante] heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij een dergelijke verduidelijking als een volledige tegemoetkoming zal beschouwen en dat zij in dat geval bereid is het door haar ingestelde hoger beroep in te trekken, mits de korpschef de door haar in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten vergoedt.
4. Bij besluit van 13 juli 2017 heeft de korpschef het proces-verbaal aangevuld door onder de kop "Toedracht" op te nemen: "Onderstaand relaas is een weergave naar aanleiding van wat een getuige van de aanrijding heeft waargenomen en verklaard, met uitzondering van het gegeven dat beide voertuigen zeer veel schade hebben en dat de kappen losgebroken zijn en er benzine lekt. Dit betreft een waarneming en verklaring van de verbalisant ter plaatse."
5. [appellante] heeft tegen dit besluit aangevoerd dat uit de hiervoor onder 4 vermelde aanvulling nog altijd niet duidelijk blijkt dat de door haar gewraakte passage slechts een weergave betreft van hetgeen [getuige] heeft waargenomen en verklaard. Vervolgens heeft zij een tekstvoorstel gedaan om de passage te verbeteren. Met overneming daarvan heeft de korpschef de passage bij besluit van 17 augustus 2017 als volgt verbeterd:
"Volgens [getuige] week de betrokkene [appellante] met haar scooter […] om een nog onverklaarbare reden uit naar de tegenliggende rijbaan. Hoe ver dat gebeurde is niet bekend. Door deze manoeuvre botste[n] beide partijen op elkaar. Dit gebeurde zonder te remmen, aldus [getuige]."
6. De Afdeling stelt vast dat met het besluit van 17 augustus 2017 alsnog geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van [appellante] tegen de gewraakte passage. [appellante] moet derhalve worden geacht geen belang te hebben bij een beroep tegen dat besluit. Daardoor is tegen dat besluit geen beroep van rechtswege ontstaan als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), waarop nog moet worden beslist.
7. Gelet op het door [appellante] ter zitting van de Afdeling ingenomen standpunt over proceskosten, hiervoor weergegeven onder 3, welk standpunt zij in haar brief van 24 juli 2017 heeft herhaald, stelt [appellante] zich in wezen op het standpunt dat haar belang bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde hoger en het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 13 juli 2017, is gelegen in een vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:278), geeft de vraag of een veroordeling tot vergoeding van in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. In dit geval is een dergelijke aanleiding evenmin gelegen in de omstandigheid dat [appellante] tevens om vergoeding van de door haar in bezwaar gemaakte proceskosten heeft verzocht, omdat ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Awb, gelezen in samenhang met de in bijlage 1 bij de Awb vervatte Regeling rechtstreeks beroep, geen bezwaar tegen een krachtens artikel 28 van de Wpg genomen besluit kan worden gemaakt en de door haar in bezwaar gemaakte kosten derhalve niet met toepassing van artikel 7:15 van de Awb voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De Afdeling zal in dit geval echter de door [appellante] in bezwaar gemaakte proceskosten aanmerken als in beroep gemaakte proceskosten, omdat het besluit van 19 februari 2016, waartegen [appellante] bezwaar heeft gemaakt, geen rechtsmiddelenclausule bevat en de korpschef heeft nagelaten het bezwaarschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb naar de rechtbank door te zenden om als beroepschrift te worden behandeld.
8. Gelet op het hiervoor overwogene zal de Afdeling het door [appellante] ingestelde hoger beroep, alsmede het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 13 juli 2017 niet-ontvankelijk verklaren.
9. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval grond is gelegen over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het verwerend bestuursorgaan aan de appellant is tegemoetgekomen. Indien zich een dergelijke grond voordoet, is met toepassing van artikel 8:75 van de Awb een proceskostenveroordeling mogelijk. De Afdeling heeft hiervoor onder 6 vastgesteld dat de korpschef met het besluit van 17 augustus 2017 alsnog geheel aan de bewaren van [appellante] is tegemoetgekomen. De korpschef heeft zich in zijn nader stuk op het standpunt gesteld dat eerst ter zitting bij de Afdeling duidelijk is geworden om welke verbeteringen van het proces-verbaal het [appellante] gaat, zodat volgens hem geen aanleiding voor het vergoeden van proceskosten bestaat. Nog daargelaten dat de korpschef bij besluit van 6 april 2016 naar aanleiding van het door [appellante] gemaakte bezwaar reeds een onjuistheid in het proces-verbaal heeft verbeterd, heeft [appellante] zich reeds in het inleidende verzoek op het standpunt gesteld dat de in het proces-verbaal opgenomen conclusie over de toedracht onjuist is en haar niet duidelijk is geworden wat de getuige heeft verklaard. Gelet daarop en op het feit dat de korpschef eerst ter zitting van de Afdeling te kennen heeft gegeven dat het hiervoor onder 1 vermelde citaat geen door de verbalisant vastgestelde feiten en een door de verbalisant genomen conclusie bevat, maar uitsluitend een weergave van hetgeen [getuige] heeft waargenomen en verklaard, bestaat in dit geval grond de korpschef met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten, alsmede hem met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb te gelasten tot vergoeding van het door [appellante] in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht.
10. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van de korpschef van politie van 13 juli 2017, kenmerk PL 1500-201532419, niet-ontvankelijk;
III. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.722,50 (zegge: tweeduizend zevenhonderdtweeëntwintig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de korpschef van politie aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 419,00 (zegge: vierhonderdnegentien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
610.