Rb. Gelderland, 05-08-2014, nr. AWB-13, 5937, 13, 5942
ECLI:NL:RBGEL:2014:4878, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
05-08-2014
- Zaaknummer
AWB-13_5937, 13_5942
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:4878, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 05‑08‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2015:3203, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2014/20.2
Uitspraak 05‑08‑2014
Inhoudsindicatie
Artikel 3.40 juncto 3.45, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001. Artikel 3.34 Wet IB 2001 juncto artikel 7 Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001. Toepassing van Hoge Raad 26 juni 1963, nr. 15039, ECLI:NL:HR:1963:AY4655. Eiser drijft met zijn echtgenote in de vorm van een v.o.f. een onderneming, te weten een gezinsvervangend tehuis waar ernstig verstandelijk beperkte jongeren die niet meer thuis kunnen wonen door hen worden opgevangen en 24 uur per dag worden behandeld. Een extensieve uitlegging van HR 26 juni 1963 naar de huidige maatschappelijke maatstaven leidt ertoe dat ook met de door eiser gekozen alternatieve woonvorm voor ernstig verstandelijk beperkten, te weten in een huiselijke setting, nog immer sprake kan zijn van een behandeling in overwegende mate gericht op de verpleging van bewoners. Eiser heeft met hetgeen hij heeft gesteld omtrent de wijze van behandeling van de bewoners voorts ook aannemelijk gemaakt dat dit het geval is. Gelet hierop en mede gezien de inrichting en aldus bestemming van het pand bestaat derhalve recht op toepassing van investeringsaftrek en willekeurige afschrijving.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 13/5937 en AWB 13/5942
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 5 augustus 2014
in de zaken tussen
[X], te [Z], eiser
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Nijmegen, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [000].H.96) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.479. Tevens is bij beschikking € 854 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [000].W.96) Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 32.369. Tevens is bij beschikking € 24 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 28 augustus 2013 de aanslagen IB/PVV en ZVW en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brieven van 27 september 2013, ontvangen door de rechtbank op 30 september 2013, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2014. Eiser en zijn echtgenote mw. [Y] zijn verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [A].
Ter zitting zijn tevens de beroepen behandeld met zaaknummers 13/5950 en 13/5953.
Overwegingen
Feiten
1.
Eiser heeft met zijn echtgenote in oktober 2008 het pand [A-straat 1] te [Z] gekocht. Het betreft een voormalige pastorie. Eiser woont met zijn echtgenote en hun kinderen in het pand.
2.
In de akte van levering is onder “gebruik” opgenomen dat eiser het pand zal gaan gebruiken als gezinsvervangend tehuis.
3.
In het pand drijft eiser met zijn echtgenote in de vorm van een vennootschap onder firma een onderneming “[B] v.o.f.”. Dit is een zogenoemd [C], waar jongeren tussen 8 en 23 jaar worden opgevangen die niet meer thuis kunnen wonen.
4.
Het pand was bij ingebruikname keuzevermogen. In de aangifte IB/PVV 2008 is het pand in zijn geheel aangemerkt als ondernemingsvermogen.
5.
Eiser heeft aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.382. Hierin is een bedrag van € 5.498 aan investeringsaftrek meegenomen en een bedrag van € 49.272 aan afschrijvingen, waaronder willekeurige afschrijvingen, voor de investeringen in het pand.
6.
Verweerder heeft naar aanleiding van de ingediende aangifte IB/PVV 2009 om nadere informatie verzocht. Bij de aanslagregeling heeft verweerder de investeringsaftrek en willekeurige afschrijving beoordeeld. Beide faciliteiten zijn hierbij door hem afgewezen.
7.
Tot de stukken van het geding behoort een verslag van een hoorgesprek dat op 18 maart 2013 heeft plaatsgevonden. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
Bezoek bedrijfsadres
Belanghebbenden hebben een uitgebreide rondleiding verzorgd.
Naar mijn mening kan het volgende worden vastgesteld:
- Belanghebbenden exploiteren een gezinsvervangend tehuis, in die zin dat kinderen tot een bepaalde leeftijd, die een indicatie hebben voor een zeer intensieve behandeling en begeleiding omdat zij licht verstandelijk gehandicapt zijn en een gedragsstoornis hebben, worden opgenomen in hun gezin. Cliënten hebben een persoonsgebonden budget.
- Per cliënt wordt een zorgovereenkomst opgemaakt. Hierin wordt o.a. vastgelegd welke werkzaamheden door de zorgverlener worden verricht. Dit kan zijn begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging en daaraan zijn vervolgens budgetten gekoppeld.
- Belanghebbenden zijn hiervoor beiden gekwalificeerd. De onderneming die in firmaverband wordt gedreven is hiervoor gecertificeerd.
- De cliënten hebben een normale dagbesteding, d.w.z. dat zij bijvoorbeeld naar school gaan.
- Specialistische hulp wordt ingehuurd.
- Er is sprake van een groot woonhuis dat tevens de eigen woning van belanghebbenden is. Er is slechts één ruimte die uitsluitend voor de eigen gezinsleden toegankelijk is. Dit is een kleine kamer op de eerste verdieping waar de eigen kinderen zich kunnen terugtrekken wanneer zij daaraan behoefte hebben.(…)”
Geschil
8.
In geschil is of eiser ter zake van de investeringen in het pand recht heeft op investeringsaftrek en op willekeurige afschrijving.
Beoordeling van het geschil
9.
Ingevolge artikel 3.40 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) kan, ingeval in bedrijfsmiddelen wordt geïnvesteerd, naast afschrijvingen een deel van het investeringsbedrag aanvullend ten laste van de winst worden gebracht (investeringsaftrek).
10.
Op grond van artikel 3.45, eerste lid, aanhef en onder letter d, van de Wet IB 2001 behoren niet tot bedrijfsmiddelen voor de investeringsaftrek: woonhuizen en woonschepen, met inbegrip van de gedeelten van andere zaken die dienen voor bewoning.
11.
Op grond van artikel 3.34 van de Wet IB 2001 in samenhang met artikel 7 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 kunnen voorts de aanschaffings- en voortbrengingskosten van enkele bij ministeriële regeling aangewezen bedrijfsmiddelen willekeurig worden afgeschreven.
12.
Niet in geschil is dat het pand tot het ondernemingsvermogen behoort.
13.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het pand niet kan worden aangemerkt als een woonhuis in de zin van artikel 3.45, eerste lid, letter d, van de Wet IB 2001, omdat feitelijk sprake is van een pand waarin verpleging plaatsvindt, aan welke verpleging een overwegende betekenis kan worden toegekend. Op grond hiervan bestaat volgens eiser recht op toepassing van investeringsaftrek en willekeurige afschrijving. Op eiser rust de bewijslast in dezen. De rechtbank acht eiser hierin geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
14.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat een extensieve uitlegging van het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1963, nr. 15 039, ECLI:NL:HR:1963:AY4655, te weten naar de huidige maatschappelijke maatstaven, ertoe moet leiden dat eiser in aanmerking komt voor de door hem gewenste faciliteiten. In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat een woning niet wordt gebruikt als woonhuis, in het geval deze woning bestemd is om te worden gebruikt als inrichting voor zwakzinnigen én bovendien de zwakzinnigen tijdens hun verblijf in de panden worden verpleegd, terwijl aan de verpleging overwegende betekenis moet worden toegekend. De rechtbank acht voldoende aannemelijk gemaakt dat ook in casu sprake is van een dergelijke bestemming van het pand en een gerichte wijze van behandeling.
De rechtbank overweegt in het bijzonder dat de door eiser en zijn echtgenote gekozen huiselijke setting die ertoe moet leiden dat cliënten een voorspoediger herstel kennen, er niet toe behoeft te leiden dat geen sprake kan zijn van de verpleging van cliënten. In het kader van die toetsing dient conform het arrest enkel te worden gekeken naar de inrichting van de woning alsook de aard van de behandeling en waarop deze in overwegende mate is gericht. Bezien in het licht van de huidige samenleving waarin deze alternatieve woonvormen en behandelwijzen sterk in opkomst zijn, zoals door eiser en zijn echtgenote ter zitting gemotiveerd is gesteld, en gelet op hetgeen door eiser en zijn echtgenote als nader bewijs is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat ook in het onderhavige geval sprake is van de vereiste verpleging.
15.
Bij deze beoordeling neemt de rechtbank ten eerste in aanmerking hetgeen in het hoorverslag omtrent de exploitatie van het gezinsvervangend tehuis, de zorgovereenkomsten, de opleiding van eiser en zijn echtgenote, het type cliënten, het karakter en de intensiteit van de behandeling en de inrichting van het pand als zodanig is opgenomen (zie hiervoor punt 7).
16.
Voorts acht de rechtbank van belang hetgeen eiser en zijn echtgenote desgevraagd ter zitting hebben verklaard. Zij hebben achtereenvolgens verklaard dat (i) de cliënten ernstige verstandelijke beperkingen kennen, een zeer laag IQ hebben, en mogelijk met agressiviteits-/ seksualiteitsproblemen kampen, (ii) de cliënten bij hen terechtkomen nadat de opvang in een pleeggezin niet naar behoren is verlopen, (iii) de cliënten medicatie wordt toegediend of aan hen begeleiding bij het innemen van medicijnen wordt geboden, (iv) de cliënten jarenlang op intensieve wijze door hen worden begeleid in het uitvoeren van alledaagse handelingen 24 uur per dag, zoals de toiletgang, (v) de cliënten onder behandeling staan van psychologen, en (vi) de inrichting van de woning is afgestemd op de beperkingen van de cliënten, zoals de aanwezigheid van camera’s, de aanwezigheid van deuren met elektronische sloten, het ontbreken van objecten waaraan cliënten zichzelf kunnen bezeren dan wel waarmede zij anderen kwaad kunnen berokkenen en een deels strikt gescheiden benadering van mannen en vrouwen. Verweerder heeft hetgeen eiser en zijn echtgenote hebben verklaard, niet betwist.
Conclusie
17.
Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Heffingsrente
18.
Nu eiser geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd tegen de heffingsrente zal de in rekening gebrachte heffingsrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.
Proceskostenvergoeding
19.
Eiser heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding.
20.
Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Voor een dergelijke vergoeding is plaats ingeval een bestuursorgaan een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen gestelde procedure geen stand zal houden (HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Ook indien verweerder in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit (HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Eiser heeft zijn verzoek om een integrale proceskostenvergoeding niet op een bijzondere omstandigheid gebaseerd en ook overigens is de rechtbank niet van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het Besluit gebleken. Voor het toekennen van een integrale proceskostenvergoeding is dan ook geen grond.
21.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt de vier in het procesverloop vermelde zaken als samenhangende zaken, waarvoor een proceskostenvergoeding wordt vastgesteld van € 2.190 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1,5 voor vier samenhangende zaken). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Aangezien de rechtbank uitgaat van vier samenhangende zaken, die gelijktijdig ter zitting zijn behandeld, zal éénvierde van het voormelde bedrag, derhalve € 547,50, ter zake van elk van de onderhavige zaken (met procedurenummers 13/5937, 13/5942, 13/5950 en 13/5953) moeten worden vergoed.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2009 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en
w woning van € 12.382;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vermindert de aanslag Zvw 2009 berekend naar een bijdrage-inkomen van € 18.412;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.095, en
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 44 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 5 augustus 2014
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.