Hof Den Haag, 29-04-2014, nr. 200.118.326/01
ECLI:NL:GHDHA:2014:1867
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
29-04-2014
- Zaaknummer
200.118.326/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:1867, Uitspraak, Hof Den Haag, 29‑04‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2014-0047
Uitspraak 29‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Verdeling nalatenschap. Niet alle erfgenamen betrokken bij de verdeling. Geconstateerde verdeling nietig. Procedure slechts gevoerd tussen twee van de drie erfgenamen. Opzettelijke verzwijging van boedelbestanddelen. Dwangsommen verbeurd. Bankrekeningen. Kosten begrafenis. Vastgelopen procedure: alsnog betrekken van de niet in de procedure betrokken erfgenaam bij de verdeling. Instructie voor afwikkeling.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.118.326/01
Zaak-rolnummer rechtbank : 226856 / HA ZA 04-3024
arrest van 29 april 2014
inzake
[echtgenoot erflaatster],
wonende te [woonplaats],
appellant, tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.C. Moree te Rotterdam,
tegen
[dochter erflaatster],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde, tevens appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. P.A. van Hecke te Rotterdam.
1. Het geding
Bij exploot 6 november 2012 is appellant in hoger beroep gekomen van de vonnissen van
1 november 2006, 19 mei 2010 en 8 augustus 2012 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de bestreden vonnissen heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft appellant twee grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de grieven bestreden. Geïntimeerde heeft in incidenteel appel vier grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft appellant de grieven bestreden.
Geïntimeerde heeft een antwoordakte genomen ter rolzitting van 17 december 2013.
Appellant heeft een antwoordakte genomen ter rolzitting van 14 januari 2014.
Partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.
2. Beoordeling van het hoger beroep
Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door appellant wordt gevorderd: dat het dit hof moge behage, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- -
het door de rechtbank Rotterdam gewezen eindvonnis d.d. 8 augustus 2012 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de omvang van de nalatenschap vast te stellen, waarbij de waarde van het appartement te [plaatsnaam] (Spanje) zal worden vastgesteld op primair € 90.218,75, subsidiair op € 102.535,68, meer subsidiair op € 134.790,24 met bepaling dat appellant eerst over het door uw hof vast te stellen aan geïntimeerde te betalen bedrag de wettelijke rente verschuldigd is, nadat geïntimeerde appellant heeft gesommeerd aan het arrest te voldoen, waarbij de wettelijke rente eerst verschuldigd zal zijn, nadat appellant in verzuim zou zijn;
- -
met eventuele aanvulling en verbetering van de betreffende tussenvonnissen en het eindvonnis als het hof geraden voorkomt;
- -
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
3. Door geïntimeerde wordt in het incidenteel appel gevorderd:
- -
het door de rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2012 gewezen vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende vast te stellen dat appellant zijn aandeel in de woning in Tunesië heeft verbeurd aan de andere deelgenoten op grond van art 3:194 lid 2 BW;
- -
het door de rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2012 gewezen vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende vast te stellen dat appellant aan geïntimeerde in de periode vanaf 1 maart 2004 tot en met 14 maart 2011 aan verbeurde dwangsommen een bedrag verschuldigd is geworden van 2569 x € 25,- = € 64.225, althans een zodanig bedrag als uw hof in goede justitie zal vermenen te behoren;
- -
het door de rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2012 gewezen vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende dat er een aanvullende en verbeterde beschrijving van de verdeling komt van de rekeningnummers bij Banco de Santander die onderdeel uitmaken van de nalatenschap en die zijn opgesomd onder randnummer 55 van deze memorie en te concluderen dat geïntimeerde recht heeft op 1/6 deel gedeelte van de feitelijke saldi van de rekeningen onder a, c en d waarvan het saldo thans wordt geschat op € 23.261,63 + € p.m., en voorts te bepalen dat appellant ingevolge het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW het aandeel in de rekeningen bij Banco de Santander met nummers[nummer] en [nummer] verbeurt aan de andere deelgenoten;
- -
het door de rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2012 gewezen vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de kosten ten laste van de nalatenschap ten hoogste € 7.131,20 bedragen en niet € 12.182,98;
- -
met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties.
Is de nalatenschap van erflaatster verdeeld?
4. Uit het tussenvonnis van 1 november 2006 volgt onder meer het volgende:
- -
met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht van erflaatster en appellant: dit wordt beheerst door het Nederlandse huwelijksvermogensrecht;
- -
erflaatster is op 3 september 2000 overleden;
- -
erflaatster heeft geen testament gemaakt;
- -
op erfopvolging in de nalatenschap van erflaatster is Nederlands recht van toepassing;
- -
er zijn drie erfgenamen: appellant (echtgenoot van erflaatster), geïntimeerde (dochter van erflaatster), [de zoon] (zoon van erflaatster en appellant);
- -
door het notariskantoor Millenaar Fokkema te Rotterdam is op 24 december 2003 een overzicht gemaakt van de bezittingen en schulden behorende tot rekening en verantwoording van de nalatenschap van erflaatster.
5. Om de omvang van de nalatenschap te kunnen vaststellen is van belang hoe de huwelijksgoederengemeenschap is verdeeld. Deze verdeling bepaalt de omvang en samenstelling van de nalatenschap. Als vastgesteld is welke goederen behoren tot de nalatenschap kan deze worden verdeeld.
6. In artikel 3:195 BW is bepaald: “Een verdeling waaraan niet alle deelgenoten en alle andere personen wier medewerking vereist was, hebben deelgenomen, is nietig, tenzij zij is geschied bij een notariële akte, in welke geval zij slechts kan worden vernietigd op vordering van degene die niet aan de verdeling heeft deelgenomen. Deze rechtsvordering verjaart door verloop van één jaar nadat de verdeling te zijner kennis gekomen is.”.
7. Aan de verdeling van de door het overlijden van erflaatster ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de verdeling van haar nalatenschap dienen mee te werken:
- -
appellant;
- -
geïntimeerde;
- -
[zoon erflaatster en appellant].
8. In de inleidende dagvaarding in eerste aanleg heeft geïntimeerde slechts betrokken appellant en niet [zoon erflaatster en appellant] Onder punt a van haar petitum vordert zij: “te bepalen op welke wijze de gemeenschap moet worden verdeeld”.
9. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat [zoon erflaatster en appellant] bij de verdeling van de gemeenschappen van erflaatster is betrokken. De enkele stelling van appellant dat zijn meningen ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster overeenkomen met die van [zoon erflaatster en appellant] acht het hof onvoldoende. Dat is immers geen deelnemen als bedoeld in art.3:195 lid 1 BW, nu ook niet is gesteld of is gebleken dat appellant heeft deelgenomen aan de verdeling als gevolmachtigde van of anderszins namens [zoon erflaatster en appellant].
10. In rechtsoverweging 4.6 van het tussenvonnis van 1 november 2006 heeft de rechtbank slechts overwogen: “Nu de vermogensbestanddelen vermeld in het overzicht van 24 december 2003 kennelijk, met toestemming van [dochter erflaatster], aan [zoon erflaatster en appellant] zijn toegescheiden, is in zoverre de verdeling van de nalatenschap reeds geëffectueerd”.
11. In de inleidende dagvaarding in eerste aanleg stelt geïntimeerde dat zij het niet eens is met de vermogensbeschrijving van 24 december 2003, zie punt 13.
12. Ondanks de vordering van geïntimeerde om te bepalen op welke wijze de gemeenschap moet worden verdeeld, is op deze vordering door de rechtbank niet beslist.
13. In het eindvonnis is appellant slechts veroordeeld om aan geïntimeerde te betalen de somma van € 36.449,42 te verhogen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 23 september 2000 tot aan de dag der algehele voldoening en is bepaald dat appellant aan geïntimeerde gehouden is de rekeningen bij de bank op te heffen en de saldi te verdelen. Het overige is afgewezen.
14. Op basis van de tussen partijen gewisselde stukken moet het hof het er voor houden dat de door de rechtbank klaarblijkelijk geconstateerde verdeling van de door het overlijden van erflaatster ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de daarin begrepen nalatenschap van erflaatster nietig is, nu [zoon erflaatster en appellant] daaraan klaarblijkelijk niet heeft deelgenomen en die verdeling niet is geschied bij notariële akte.
Waarde appartement [plaatsnaam]
15. In grief één stelt appellant dat hij het niet eens is met de waarde die de rechtbank heeft toegekend aan het appartement te [plaatsnaam]. Appellant is van mening dat voor de waarde van het appartement uitgegaan moet worden van de waarde op het moment van de verdeling. Als het appartement spoedig wordt verdeeld kan uitgegaan worden van een waarde van € 90.218,75 althans van € 102.535,68.
16. In de visie van geïntimeerde is er wel degelijk een verdeling tot stand gekomen met betrekking tot de woning in Spanje. Zij verwijst naar rechtsoverweging 4.6 van het tussenvonnis van 1 november 2006. In punt 10 van haar memorie van antwoord stelt zij dat zij nimmer bezwaar heeft gehad tegen de toedeling van de woning aan appellant per datum overlijden. Ook appellant heeft dat standpunt ingenomen. Zij verwijst naar een comparitie van partijen van 10 augustus 2011. Uitsluitend goederenrechtelijk moet de levering van het huis in Spanje nog plaatsvinden. Hiermee staat volgens geïntimeerde vast dat de rechtbank in de uitwerking de juiste waarderingsmaatstaf heeft gehanteerd indien zij aansluit bij de waarde van de onroerende zaak op de datum van het overlijden van erflaatster. Er was gezien de stellingen van partijen in eerste aanleg, wilsovereenstemming tussen partijen over de verdeling.
17. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat er drie erfgenamen zijn en dat de onderhavige procedure slechts gevoerd wordt tussen twee van de drie erfgenamen. Het is destijds de keuze geweest van geïntimeerde om alleen appellant in rechte te betrekken en niet eveneens haar halfbroer en mede-erfgenaam [zoon erflaatster en appellant]. Naar het oordeel van het hof komt deze keuze voor rekening en risico van geïntimeerde. Zoals hiervoor overwogen moet het hof het er voor houden dat er – voor zover daarvan sprake is – slechts een verdeling heeft plaats gevonden tussen twee deelgenoten, welke nietig is op grond van art.3:195 lid 1 BW. Eerst dient de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te worden vastgesteld, om op basis daarvan te kunnen vaststellen welke goederen tot de nalatenschap van erflaatster behoren. Voorts dienen alle deelgenoten bij de verdeling te worden betrokken om tot de rechtsgeldige verdeling te kunnen komen.
18. Uit het arrest van 8 februari 2013, LJN:4279, van de Hoge Raad volgt dat er pas sprake is van een voltooide verdeling indien partijen het eveneens eens zijn over de waarde van het goed. De Hoge Raad heeft overwogen: “Deze feitelijke verdeling met wederzijdse instemming impliceert immers niet zonder meer dat partijen het ook eens zijn geworden over de financiële consequenties die de verdeling van de goederen voor ieder van hen heeft (het ontstaan van vorderingen uit over- en onderbedeling). Uit de gewisselde stukken volgt evident dat partijen het over de waarde van het goed niet eens waren en zijn, ook op die grond is er niet sprake van een voltooide verdeling.”. De grief van appellant treft doel.
Wettelijke rente
19. Appellant is het er niet mee eens dat hij vanaf 23 september 2000 over de overbedelingsvordering van € 36.449,42 de wettelijke rente verschuldigd is. Het hof begrijpt uit zijn toelichting dat nu de overbedelingsvordering niet vaststaat hij niet in verzuim kan verkeren jegens geïntimeerde.
20. Door geïntimeerde is gemotiveerd verweer gevoerd.
21. Het hof overweegt als volgt. Nu de nalatenschap van erflaatster niet verdeeld is, kan appellant ook niet in verzuim zijn met betrekking tot de betaling van een mogelijke overbedelingsvordering. De grief treft derhalve doel.
Opzettelijke verzwijging van boedelbestanddelen
22. In grief A van het incidentele appel stelt geïntimeerde dat appellant lange tijd geen openheid heeft gegeven met betrekking tot zijn aandeel in een woning in Tunesië. Pas na elf jaar en vele ontkenningen en het niet voldoen aan het vonnis van 9 juli 2003 van de rechtbank komt appellant met de informatie over de woning in Tunesië. Onder de gegeven omstandigheden kan volgens geïntimeerde niet anders dan worden geconcludeerd dat voldaan is aan de eisen van het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW, inclusief het vereiste opzet, zodat appellant zijn aandeel aan de overige deelgenoten verbeurt.
21. Door appellant is gemotiveerd verweer gevoerd. Door hem is onder meer aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van enig erfdeel in de onroerende zaak in Tunesië. Er bleek pas in of omstreeks april 2011 nog een formeel erfdeel te bestaan, welke voor appellant onbereikbaar was en nog steeds is met een, naar later bleek, geringe waarde wat betreft het aandeel aan appellant. Appellant was 18 jaar toen hij Tunesië verliet.
22. Het hof overweegt als volgt. In artikel 3:194 lid 2 BW is bepaald: “Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten”. Relevant is of de deelgenoot wist of het goed tot de gemeenschap behoorde. Vaststaat dat appellant al op 18-jarige leeftijd Tunesië heeft verlaten. Dat appellant zich niet bewust is geweest van een mogelijke erfrechtelijke aanspraak acht het hof onder de gegeven omstandigheden niet verwijtbaar. Van een opzettelijke verzwijging is naar het oordeel van het hof geen sprake.
Dwangsommen
23. In punt 51 stelt geïntimeerde dat in het vonnis van 9 juli 2003 is bepaald dat appellant binnen een termijn van zes maanden na betekening van het vonnis volledige rekening en verantwoording moet afleggen met betrekking tot de opengevallen nalatenschap. Vervolgens is bepaald dat appellant een dwangsom verbeurt van € 25,- voor iedere dag dat hij nalaat aan deze veroordeling gevolg te geven.
24. In het vonnis van 1 november 2006 is bepaald: “Op grond van het voorgaande staat reeds vast dat appellant niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn rekening en verantwoording heeft afgelegd,”. Volgens geïntimeerde heeft appellant over de periode van 1 november 2006 tot 14 maart 2011 dwangsommen verbeurd.
25. Door appellant is gemotiveerd verweer gevoerd. Appellant is van mening dat hij alle informatie heeft verstrekt met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster.
26. Het hof overweegt als volgt. Eerst dient te worden vastgesteld wat tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort.. Vervolgens dient te worden vastgesteld wat tot de nalatenschap van erflaatster behoort. Indien het vorenstaande is vastgesteld kan eerst van appellant verwacht worden dat hij rekening en verantwoording met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster aflegt, voor zover hij beheersdaden met betrekking tot die nalatenschap heeft verricht.
27. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat appellant met betrekking tot het vonnis van 9 juli 2003 geen dwangsommen heeft verbeurd. Grief B van geïntimeerde treft geen doel.
Bankrekeningen
28. In grief C stelt geïntimeerde dat in het eindvonnis van 8 augustus 2012 een tweetal rekeningen niet opgenomen is in de verdeling. In dat opzicht moet de berekening onder 7 bij de bankrekeningen Banco de Santander nog worden aangevuld. Bovendien is geïntimeerde van oordeel dat gezien het feit dat zij nu weer na jaren achter het bestaan van deze rekening is gekomen appellant zijn aandeel over de thans gevonden bankrekeningen heeft verbeurd aan de overige deelgenoten.
29. Door appellant wordt ontkend dat hij banksaldi zou hebben verzwegen. In punt 14 van zijn memorie van antwoord in incidenteel appel geeft appellant een overzicht van een aantal bankrekeningen. Hij heeft niet de beschikking over meer bankrekeningen.
30. Het hof overweegt als volgt. In het kader van de vaststelling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap van erflaatster en appellant is van belang de omvang van de banksaldi op de sterfdatum van erflaatster. Erflaatster is overleden op 23 september 2000. Uit het zeer omvangrijke procesdossier heeft het hof niet kunnen vaststellen wat de saldi van de rekeningen zijn van erflaatster en/of appellant op de sterfdatum. Eerst dienen deze saldi te worden bepaald en vervolgens zal moeten worden bepaald aan wie de vorderingen op de bank worden toegedeeld. Van een opzettelijke verzwijging door appellant van saldi van bankrekeningen is het hof niet gebleken. Appellant heeft alle aan hem bekende bankrekeningen opgegeven. De grief treft geen doel.
Kosten begrafenis
31. Door geïntimeerde worden de begrafeniskosten in Spanje bestreden. Volgens geïntimeerde is er geen familiegraf van erflaatster in Spanje. De schulden die in mindering mogen worden gebracht op de nalatenschap van erflaatster zijn volgens geïntimeerde
€ 7.131,20. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: a) kosten begrafenis € 3.331,20 en b) kosten notaris € 3.800,-.
32. Appellant blijft bij zijn stelling dat de kosten die hij heeft gemaakt € 12.182,98 bedragen.
33. Het hof overweegt als volgt. In het bestreden vonnis neemt de rechtbank de kosten van de crematie mee voor een bedrag van circa € 12.182,98. Dit bedrag wordt door geïntimeerde gemotiveerd bestreden. Door geïntimeerde worden de kosten van de begrafenis gesteld op een bedrag van € 3.331,20 en de kosten van de notaris op een bedrag van € 3.800,-.
34. Bij memorie van antwoord herhaalt appellant alleen zijn standpunt. Het hof heeft in het dossier trachten te achterhalen hoe het bedrag van € 12.182,98 is opgebouwd. Het hof heeft in de zoektocht door het omvangrijke dossier de opbouw van het bedrag van € 12.182,98 niet kunnen terugvinden. Gezien het feit dat de nalatenschap van erflaatster nog niet is verdeeld en het in de lijn van de verwachting ligt dat partijen nog aanzienlijke kosten gaan maken met betrekking tot de boedelafwikkeling is thans nog niet vast te stellen wat de kosten zijn. De grief treft derhalve geen doel.
Vastgelopen procedure
35. Geïntimeerde heeft als eiseres eerste aanleg een deelgenoot - zijnde [zoon erflaatster en appellant] - in de nalatenschap van erflaatster niet mede gedagvaard. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen komt die keuze voor rekening en risico van geïntimeerde.
36. Bij conclusie van repliek heeft geïntimeerde haar eis gewijzigd. Zij vorderde onder meer:
- -
te bepalen welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogenregime;
- -
te bepalen op welke wijze en naar welke recht de nalatenschap verdeeld dient te worden;
- -
diverse deskundigen te benoemen – zoals een makelaar in Malaga, een taxateur van inboedelgoederen en antiek en een handschriftdeskundige – teneinde de waarde vast te stellen van de tot de gemeenschap behorende goederen en zaken, voor zover partijen daaromtrent (alsnog) geen overeenstemming bereiken;
- -
goederen en zaken aan te wijzen welke verkocht zullen worden bij openbare verkoop;
- -
te bevelen de openbare verkoop van vorenbedoelde goederen en/of zaken.
37. Naar het oordeel van het hof dienen alle deelgenoten in de boedel van erflaatster te worden betrokken bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de daarin begrepen nalatenschap van erflaatster. Om aan de onverdeeldheid een einde te maken dient eveneens [zoon erflaatster en appellant] zijn medewerking te verlenen, tenzij hij de nalatenschap van erflaatster zou hebben verworpen, hetgeen het hof niet heeft kunnen vaststellen. Het hof kan de vorderingen niet toewijzen aangezien een deelgenoot niet in de procedure is betrokken en een verdeling slechts kan geschieden indien alle deelgenoten hieraan meewerken.
38. Appellant heeft als gedaagde in eerste aanleg niet bij conclusie van antwoord een eis in reconventie ingesteld. Bij conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft appellant alleen verzocht de vorderingen van geïntimeerde af te wijzen. Voor het eerst in appel formuleert appellant een vordering. Op grond van artikel 137 Rv dient de eis in reconventie dadelijk bij antwoord te worden ingesteld. Appellant is derhalve in zijn vordering niet-ontvankelijk.
39. Het hof zal wel gelasten dat partijen dienen over te gaan tot verdeling - in welke verdeling alle deelgenoten dienen te worden betrokken - van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van erflaatster en appellant alsmede de daarin begrepen nalatenschap van erflaatster, met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon indien appellant of geïntimeerde niet meewerkt aan die verdeling.
Instructie afwikkeling
40. Eerst dient de omvang en samenstelling van de ontbonden huwelijksgoederen-gemeenschap van erflaatster en appellant te worden vastgesteld per datum overlijden van erflaatster en vervolgens welke de omvang en samenstelling van die gemeenschappen per heden ten behoeve van de verdeling.
41. Om discussie tussen partijen verder te voorkomen acht het hof het raadzaam dat een notaris de boedelbeschrijving opstelt. De deelgenoten zijn na bijna 14 jaar nog steeds niet in staat geweest om tot een voor alle betrokkenen aanvaardbare boedelbeschrijving en verdeling te komen.
42. Voor de waardering van de goederen dient uitgegaan te worden van de datum van de feitelijke verdeling tenzij partijen met elkaar een ander tijdstip overeenkomen of de maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ander het tijdstip meebrengen. Vervolgens moet worden vastgesteld wie wat krijgt toegedeeld in het kader van de verdeling. Op basis van de verdeling kan een eventuele overbedelings- en onderbedelingsvordering worden vastgesteld. Voor de omvang van de banksaldi moet uitgegaan worden van de saldi op de sterfdatum van erflaatster.
Proceskosten
43. Gezien de wijze waarop beide partijen hebben geprocedeerd, zal het hof de proceskosten compenseren.
Vernietiging
44. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dienen de bestreden vonnissen van 1 november 2006, 19 mei 2010 en 8 augustus 2012 te worden vernietigd.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk met betrekking tot zijn onder r.o. 38 bedoelde vordering in appel;
vernietigt de bestreden vonnissen van 1 november 2006, 19 mei 2010 en 8 augustus 2012 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen erflaatster en appellant alsmede de daarin begrepen nalatenschap van erflaatster, in welke verdeling alle deelgenoten dienen te worden betrokken;
benoemt, indien partijen zich niet binnen 30 dagen over de keuze van een notaris kunnen verstaan, tot notaris ten overstaan van wier de werkzaamheden van de verdeling zullen geschieden mr. A.R. Autar, notaris ter standplaats Rotterdam of diens waarnemer of opvolger, kantoorhoudende te Rotterdam, Straatweg 7, 3051 BA;
bepaalt dat [echtgenoot erflaatster] en [dochter erflaatster] voor de gekozen of benoemde notaris dienen te verschijnen op door deze te bepalen tijd en plaats;
benoemt tot onzijdig persoon van [echtgenoot erflaatster], indien hij mocht weigeren voor de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren tot de verdeling mee te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen hij mocht ontvangen te beheren: mr. P. de Gier, advocaat te Rotterdam, Westersingel 84, 3015 LC;
benoemt tot onzijdig persoon van [dochter erflaatster] indien zij mocht weigeren voor de notaris te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren tot de verdeling mee te werken, te vertegenwoordigen en hetgeen zij mocht ontvangen te beheren: mr. D. Hopmans, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende Rockanjestraat 13 a-d, 3082 SM;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen proceskosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Nievelt en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2014 in aanwezigheid van de griffier.