De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten
Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/4.3.4:4.3.4 Voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/4.3.4
4.3.4 Voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie
Documentgegevens:
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210005:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1107, r.o. 4.2.8.
Het is echter niet duidelijk of de kredietgever (ook) moet nagaan in hoeverre de consument deze terugbetaaloffers moet willen maken.
Ibid. r.o. 4.2.9.
Zie in dit verband ook paragraaf 8.3.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De kredietwaardigheidstoets in het privaatrecht beoogt een onaanvaardbare terugbetaalsituatie voor de consument te voorkomen. In die terugbetaalsituatie kan de consument niet of enkel middels het maken van onacceptabele offers voldoen aan de terugbetaalplichten. Zoals volgt uit paragraaf 2.4, is inherent aan het streven om een onaanvaardbare terugbetaalsituatie te voorkomen dat er niet (te) snel wordt gesproken van een onacceptabel terugbetaaloffer. Dit laatste doet in mijn ogen recht aan de execution-only aard van de kredietrelatie welke, vergeleken met een adviesrelatie, enige terughoudendheid bij het invullen van zorgplichten impliceert. In deze lijn moet de kredietgever in het privaatrecht wel onderzoeken of de consument zal beschikken over voldoende vrij besteedbaar inkomen, maar hoeft de kredietgever vervolgens niet te controleren of de consument dat inkomen daadwerkelijk zal willen opofferen voor het beoogde krediet. De consument kan daarom als kredietwaardig worden gezien, ook al zou een individuele consument bepaalde terugbetaaloffers liever niet willen maken.
Tegen de voorgaande achtergrond verdienen twee onderdelen van de kredietwaardigheidstoets in het privaatrecht een bijzondere aandacht. Het eerste onderdeel betreft de mogelijkheid van de kredietgever om de kredietwaardigheid te koppelen aan het vermogen mits de consument dit met voldoende zekerheid zal kunnen en willen opgeven voor het beoogde krediet.1 Anders dan bij het onderzoek naar het inkomen, moet de kredietgever hier dus wel nagaan of de consument deze terugbetaaloffers zal willen maken.2 Deze voorwaarde lijkt te bevestigen dat er niet zomaar kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat het vrij besteedbaar inkomen de basis vormt van de kredietwaardigheid. Anders dan bij het vermogen, kan de kredietgever er immers van uitgaan dat de consument zijn vrij besteedbaar inkomen zal willen opgeven voor het betreffende krediet. In die zin kan de kredietwaardigheid dus sneller worden afgestemd op het inkomen dan op het vermogen van de consument. Het tweede onderdeel betreft de verplichting om de kredietwaardige consument te informeren over de uitkomsten van het kredietwaardigheidsonderzoek zodat de consument kan beoordelen of hij de beoogde terugbetaalplichten kan (blijven) dragen.3 Omdat al duidelijk is dat deze consument niet in een onaanvaardbare terugbetaalsituatie zal belanden, is het de vraag wat deze verplichting precies wil bereiken. Is deze bedoeld om de consument te ondersteunen bij diens eventuele zoektocht naar de gewenste terugbetaalsituatie en dus de beste kredietbeslissing die hij kan nemen? Of erkent de Hoge Raad met deze verplichting dat de consument zelf sneller zal kunnen spreken van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie dan in juridisch opzicht wordt aangenomen?4