Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/7.3.8
7.3.8 Publiek- en privaatrechtelijke aspecten van de eisen van een geode procesorde
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS376247:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Hierover o.m. Zonderland 1977, p. 4-6. Asser/Scholten 1974, p. 27, wijst op de problemen bij het vinden van een juist criterium waarnaar onderscheid kan worden gemaakt tussen de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke aard van een rechtsgebied of -betrekking. Men kan het criterium zoeken in de personen tussen wie de verhouding bestaat, in de te regelen belangen, in het doel van de regeling en in de normen zelf. Scholten meent echter dat een principiële scheiding tussen privaatrecht en publiekrecht, voor zover daarmee niet wordt gedoeld op staatsrecht, niet mogelijk is, zie p. 30-32. Om die reden wordt hier niet gesproken van de publiek- of privaatrechtelijke aard van de eisen, maar over de publiek- of privaatrechtelijke aspecten daarvan.
Brenninkmeijer 1993, heeft aandacht gevraagd voor de publiekrechtelijke aard van het optreden van de rechter in het burgerlijk proces. Centrale stelling van zijn betoog is dat het onderscheid tussen de normering van de materiële rechtsbetrekking tussen partijen enerzijds en de normering van de processuele rechtsbetrekking tussen de rechter en partijen anderzijds van groot belang is voor een helder zicht op de functie van het procesrecht en op de wijze waarop de rechtsvorming in het procesrecht moet plaatsvinden (p. 30).
Zie ook Gras 2004, p. 178-181.
Van der Wiel 2004, nr. 4.
432. Evenals het burgerlijk procesrecht in het algemeen, hebben ook de eisen van een goede procesorde zowel publiekrechtelijke als privaatrechtelijke aspecten.1 Publiekrechtelijke aspecten, omdat rechtspleging een staatstaak is. De zorg voor een goede procesorde bij die rechtspleging is dat dan ook.2 De eisen die deze goede procesorde waarborgen, kunnen derhalve deels worden gekwalificeerd als normen die de rechter bij de uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid tot rechtspleging in acht dient te nemen. Tevens omvatten de eisen van een goede procesorde normen die procederende partijen uit hoofde van de rechtsverhouding tussen hen en de rechter in acht moeten nemen. De eisen van een goede procesorde bepalen kortom mede de verhouding tussen de rechter als representant van het overheidsgezag en de burgers (burgerlijke (rechts )personen) die optreden als procespartijen.3 In zoverre hebben die eisen kortom een sterk publiekrechtelijk karakter.
Anderzijds hebben de eisen echter betrekking op de wijze waarop partijen de bevoegdheden uitoefenen die aan hen zijn gegeven ter handhaving of verwezenlijking van privaatrechtelijke aanspraken tegenover andere private personen. Uitgaande van de veronderstelling dat partijen in een proces niet alleen tegenover de rechter in een rechtsverhouding staan, maar tevens tegenover elkaar, bepalen deze eisen mede de onderlinge rechtsverhouding van partijen. Zij normeren tevens het gedrag van partijen tegenover elkaar. In dit opzicht hebben de eisen ook een privaatrechtelijke signatuur.
De bijzondere driehoeksverhouding die door het aanhangig maken van een procedure ontstaat tussen rechter en partijen, brengt mee dat de normatieve werking van de eisen in de rechtsverhouding tussen partijen en de rechter, niet kan worden gescheiden van de normatieve werking van die eisen in de rechtsverhouding tussen partijen onderling. Wat de rechter uit hoofde van de eerste verhouding van een procespartij mag verlangen, bepaalt mede de wijze waarop partijen zich tegenover elkaar dienen te gedragen, terwijl hetgeen de ene partij uit hoofde van haar processuele rechtsverhouding tot de andere partij van die andere partij mag verlangen, tevens wordt bepaald door hetgeen waartoe partijen in hun relatie tegenover de rechter zijn gerechtigd en gehouden.
Overigens is niet vanzelfsprekend dat procespartijen ook tegenover elkaar in een rechtsverhouding staan. Met Van der Wiel kan echter worden opgemerkt dat zodra partijen in een feitelijke relatie tot elkaar staan, tussen hen ook een door het recht beheerste relatie, een rechtsverhouding, ontstaat.4 Die rechtsrelatie houdt minimaal in dat partijen zich tegenover elkaar zullen onthouden van onrechtmatig gedrag: gedrag dat een schending inhoudt van een wettelijke plicht, inbreuk maakt op het recht van een ander of in strijd is met de maatschappelijke betamelijkheid die zij jegens elkaar in acht hebben te nemen (zie art. 6:162 BW). Ook tussen procespartijen bestaat in ieder geval deze basale rechtsrelatie. In hoofdstuk 9 zal worden betoogd dat zij uit hoofde van deze verhouding verplicht zijn zich jegens elkaar te onthouden van gedragingen die misbruik van een processuele bevoegdheid (vgl. art. 3:13 lid 2 BW) opleveren en als zodanig tevens in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde.