Rb. 's-Gravenhage, 05-10-2011, nr. 383976 / HA ZA 11-27
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3385, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
05-10-2011
- Zaaknummer
383976 / HA ZA 11-27
- LJN
BU3385
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3385, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 05‑10‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2013:4493, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Bodemverhuurconstructie. Rechtsgeldig bodembeslag. Ten tijde van de beslaglegging was sprake van een gemeenschappelijke bodem.
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 383976 / HA ZA 11-27
Vonnis van 5 oktober 2011
in de zaak van
de naamloze vennootschap
FORTIS LEASE (NEDERLAND) N.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat: mr. J.A. Stal,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/HAAGLANDEN
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat: mr. H.M. ten Haaft,
Partijen worden hierna Fortis Lease en de Ontvanger genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 december 2010;
- de akte overlegging productie aan de zijde van Fortis Lease;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 16 maart 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 7 april 2011;
- het faxbericht van 4 mei 2011 van mr. Stal;
- het faxbericht van 18 mei 2011van mr. Stal, houdende een aanvulling op het proces-verbaal van comparitie;
- de brief van 19 mei 2011 van mr. Ten Haaft, houdende een aanvulling op het proces-verbaal.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Fortis Lease is een Nederlandse leasemaatschappij.
2.2. De besloten vennootschap [Y] B.V., met als enig aandeelhoudster de besloten vennootschap [Y] Holding B.V. (hierna: ieder afzonderlijk [Y] en [Y] Holding dan wel tezamen in vrouwelijk enkelvoud [Y]), exploiteerde in een door haar van Uni-Invest gehuurd bedrijfspand aan de [adres] te Den Haag een binderij.
2.3. Bij financiële leaseovereenkomsten van 24 mei 2006 en 6 december 2006 heeft Fortis Lease aan [Y] een Kolbus garenloos bindlijn type Rotatiobonder KM 473 met toebehoren, twee tassenvouwmachines (typen MBO T800 en MBO K800) en twee MBO Z2 messen (hierna: de machines) geleased.
2.4. Artikel 6 van de onder punt 2.3. genoemde leaseovereenkomsten en artikel 3 van de in die overeenkomsten van toepassing verklaarde Algemene Voorwaarden bepalen dat Fortis Lease de eigendom van de machines behoudt tot [Y] alle leasetermijnen en alle overige verplichtingen jegens Fortis Lease uit welke hoofde dan ook heeft voldaan.
2.5. De machines zijn geplaatst in de productieruimte van het door [Y] ten behoeve van de exploitatie van haar binderij van Uni-Invest gehuurde gedeelte - bestaande uit voornoemde productieruimte, een kantoorruimte en een hal - van het bedrijfspand aan de [adres] te Den Haag. In de productieruimte bevonden zich ook alle andere productiemachines - deels op basis van huur-, lease- of huurkoop en deels in eigendom bij [Y] -, waaronder de machines die door (i) Offsetdrukkerij [C] B.V., (ii) [X] Nederland en (iii) [V] B.V. bij overeenkomst aan [Y] ter beschikking waren gesteld. Voorts was een gedeelte van deze ruimte ingericht als externe (pallet)opslag.
2.6. Op 24 augustus 2009 is er tussen [Y] en het Nederlandse Taxatie- en Adviesbureau B.V. (hierna: het NTAB) een huurovereenkomst (hierna: de bodemverhuurcontructie) tot stand gekomen, waarbij het NTAB als gevolmachtigde van Fortis Lease en de onder punt 2.5. sub (i) tot en met (iii) genoemde rechtspersonen per die datum de productieruimte van [Y] huurde. Voorts is overeengekomen dat [Y] als verhuurde haar bedrijfsactiviteiten met onmiddellijke ingang zou staken. Dezelfde dag nog zijn alle sloten van de productieruimte vervangen, op diverse plaatsen stickers geplakt met de tekst "Deze bedrijfsruimte wordt gehuurd door het N.T.A.B. B.V." en de datacommunicatielijnen tussen de productieruimte en de buiten de bodemverhuurconstructie vallende ruimten van het bedrijfspand afgesloten. De hiervoor onder 2.5. genoemde overeenkomst tussen [Y] en Uni -Invest ter zake de huur van het bedrijfspand bleef na de totstandkoming van de bodemverhuurconstructie ongewijzigd van kracht.
2.7. Op 25 augustus 2009 zijn [Y] en [Y] Holding door deze rechtbank is staat van faillissement verklaard. In beide faillissementen is mr. [curator], thans opgevolgd door mr. J.H. van der Weide (hierna: de curator), tot curator benoemd.
2.8. Tussen 25 en 28 augustus 2009 heeft het NTAB de curator, die niet over een sleutel beschikte, toegang verschaft tot de productieruimte.
2.9. Op 28 augustus 2009 heeft de Ontvanger zich door het verbreken van de sloten toegang tot de productieruimte verschaft en op de daar aanwezige roerende zaken beslag gelegd in verband met een aanzienlijke belastingschuld van [Y]. In de productieruimte bevonden zich diverse productiemachines, waaronder de machines van Fortis Lease, een partij reclamemateriaal ter bewerking door [Y] en, in opslag, diverse zaken van [Y] alsook dossiers van derden.
2.10. De curator heeft na de beslaglegging de productie hervat en de lopende orders afgewikkeld. Uiteindelijk is de binderij doorgestart.
2.11. Fortis Lease heeft tegen het bodembeslag beroep als bedoeld in artikel 22 van de Invorderingswet ingediend. De Ontvanger heeft op 28 juni 2010 uitspraak gedaan op het beroepschrift, waarbij het beroep niet-ontvankelijk en overigens ongegrond is verklaard. Daarop heeft Fortis Lease de Ontvanger bij dagvaarding van 22 december 2010 in rechte betrokken.
3. Het geschil
3.1. Fortis Lease vordert (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. het door de Ontvanger op de machines van Fortis Lease gelegde beslag opheft;
II. de Ontvanger verbiedt de machines van Fortis Lease executoriaal te verkopen,
met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.
3.2. Fortis Lease legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het bodembeslag door de bodemverhuurconstructie geen doel treft. Zij stelt hiertoe dat als gevolg van de bodemverhuurconstructie ten tijde van de beslaglegging niemand anders dan de huurders het gebruik van en de onafhankelijke beschikking over de productieruimte had. Dit betekent volgens Fortis Lease dat beslag is gelegd op een bodem die niet van [Y] was. De daarop aanwezige machines kunnen dan ook niet uitgewonnen worden ten behoeve van de belastingschuld van [Y], aldus nog steeds Fortis Lease.
3.3. De Ontvanger voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Kern van het geschil betreft de vraag of de Ontvanger rechtsgeldig bodembeslag heeft gelegd, nadat Fortis Lease en anderen met betrekking tot de productieruimte een bodemverhuurconstructie zijn overeengekomen. Fortis Lease beantwoordt deze vraag ontkennend. De Ontvanger voert daartegenover twee argumenten aan ter onderbouwing van de geldigheid van het bodembeslag: (a) ten tijde van de beslaglegging zou sprake zijn van een gemeenschappelijke bodem, aldus dat de bodem ook nog in gebruik was bij [Y]/de curator en (b) door gebruik te maken van de bodemverhuurconstructie heeft Fortis Lease misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW jegens de Ontvanger gemaakt. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2. In het kader van (a) dient beoordeeld te worden of [Y] als gevolg van de bodemverhuurconstructie de productieruimte ten tijde van de beslaglegging op 28 augustus 2009 nog feitelijk in (mede)gebruik had en daarover onafhankelijk van anderen de beschikking had, zodat de productieruimte als haar bodem aangemerkt dient te worden.
4.3. Deze beoordeling betreft in belangrijke mate een feitelijke kwestie; beslissend is (volgens onder meer de MvT, Kamerstukken II 1987/88, 20588, nr. 3, blz. 64-65) de feitelijke verhouding van de belastingschuldige tot het perceel waarin of waarop de in beslag genomen goederen zich bevinden. De juridische verhouding van de belastingplichtige tot het perceel is daarbij niet beslissend (HR 18 oktober 1991, LJN: ZC0373).
De Memorie van Antwoord (Kamerstukken II 1988-1989, 20588, nr. 6 (MvA) blz. 22 en 23) vermeldt in dit kader voorts dat de bodemverhuurconstructie slechts met succes aan de Ontvanger kan worden tegengeworpen in die gevallen waarin de curator geen enkele activiteit meer zal/ heeft te verrichten in het verhuurde. Daarbij geldt (volgens onder meer Hof 's-Hertogenbosch 18 oktober 1988, nr. 92/87/HE, V-N 1989, blz. 1030) dat de activiteit/het (mede)gebruik wel van enige importantie dient te zijn voordat geconcludeerd kan worden tot bodem van de belastingplichtige.
Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de feitelijke verhouding van [Y] tot de productieruimte na de bodemverhuurconstructie beoordelen.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van de beslaglegging sprake was van (mede)gebruik van de productieruimte door [Y]/de curator en aldus van een gemeenschappelijke bodem. Vast staat dat er zich ten tijde van de beslaglegging nog zaken van [Y] en van derden ter bewerking door [Y] in de productieruimte bevonden (zie punt 2.9.). De feitelijke betrokkenheid van [Y] met de productieruimte was derhalve na het aangaan van de bodemverhuurconstructie niet volledig verbroken. Dit geldt temeer nu de huurovereenkomst tussen [Y] en Uni-Invest nog ongewijzigd van kracht was (zie punt 2.5.). Voorts acht de rechtbank in dit kader relevant dat de overige ruimten van het bedrijfspand nog in gebruik waren ten behoeve van de binderij. Ten tijde van de beslaglegging was van een feitelijke bedrijfsbeëindiging door [Y] dan ook nog geen sprake. Voorts had de curator op grond van de Faillissementswet ten tijde van de beslaglegging onbelemmerd/onafhankelijk toegang tot en aldus het medegebruik van de productieruimte. De bodemverhuurconstructie kan (volgens Hof Arnhem 26 januari 1988, 900) aan dat recht geen afbreuk doen. De curator mocht niet uitsluitend krachtens goedvinden van het NTAB als huurster van de productieruimte naar binnen, maar had een eigen, uit zijn wettelijke positie voortvloeiend recht daartoe. Het feit dat de productieruimte door het NTAB was voorzien van een ander slot waarvan de curator geen sleutels had, doet hieraan niet af. Immers, de curator dient in het kader van zijn taakuitoefening steeds onverwijld de onbelemmerde toegang tot de productieruimte van [Y] verschaft te worden (zie rechtbank Utrecht 6 juni 2007, JOR 2008/19). Bij dit alles komt dat de curator, in navolging van de aan hem opgelegde wettelijke taken, de bedrijfsactiviteiten heeft voortgezet. Na de beslaglegging heeft de curator - naar onweersproken tijdens de comparitie van 7 april jl. door hem is betoogd - op aandringen van [Y] het onderhanden werk dat zich in de productieruimte bevond weggewerkt. De feitelijke situatie was derhalve dat [Y] en zijn medewerkers, met medeweten en toestemming, zo niet in opdracht van de curator na de beslaglegging werkzaamheden hebben verricht in de productieruimte, zodat nog immer van de bodem van [Y] sprake was. Voorts is hiermee gegeven dat de curator nog importante activiteiten in de productieruimte heeft verricht/had te verrichten. Op dit punt onderscheidt onderhavig geval zich van het arrest HR 12 april 1985, NJ 1986/808, waarin de curator geen enkele activiteit meer op de beslagen grond heeft dan wel had (te) verricht(en). De door Fortis Lease gestelde vergelijking met dit arrest gaat dan ook niet op.
Voornoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigen geen andere conclusie dan dat ten tijde van de beslaglegging sprake was van (mede)gebruik door [Y] en/of de curator naast de huurders, aldus van een gemeenschappelijke bodem. Het bodembeslag van de Ontvanger treft derhalve doel, in die zin, dat Fortis Lease zich niet met succes kan verzetten tegen het verhaal op haar eigendommen en derhalve niet bevrijd is van de gevolgen van het fiscale bodembeslag. Op dit oordeel stuiten de vorderingen in beide zaken af. Dit brengt mee dat de overige stellingen en verweren, ook die onder sub (b) genoemd, geen verdere bespreking behoeven.
4.5. Fortis Lease zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- vast recht € 568,00
- salaris advocaat (2 punten x tarief II) € 904,00
Totaal € 1.472,00
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt Fortis Lease in de proceskosten aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 568,-- aan verschotten en € 904,-- aan salaris advocaat;
5.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.F. Dam en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.