Einde inhoudsopgave
Landsverordening internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen [Curaçao]
Artikel 28
Geldend
Geldend vanaf 16-05-2024
- Bronpublicatie:
14-05-2024, Publicatieblad van Curaçao 2024, 40 (uitgifte: 15-05-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-05-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-05-2024, Publicatieblad van Curaçao 2024, 40 (uitgifte: 15-05-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Curaçao
1.
De bevoegde functionaris kan aan degene die geen medewerking verleent aan de in artikel 23, eerste lid, bedoelde onderzoek of die een of meer van de verplichtingen bedoeld in artikel 22 en 27 niet nakomt, een administratieve boete opleggen van ten minste NAf 100.000 en ten hoogste NAf 250.000 voor elk onderzoek ten aanzien waarvan de verplichtingen niet worden nagekomen. De hiervoor genoemde sanctie wordt slechts dan niet opgelegd indien degene van wie nakoming verlangd wordt aantoont dat hij buiten zijn schuld niet in staat is om de verplichtingen na te komen.
2.
Aan eenieder die een valse eigen verklaring aflegt of nalaat informatie in een eigen verklaring, die is afgelegd met het oog op de identificatieprocedures beschreven bij of krachtens deze verordening, te actualiseren, wordt een boete opgelegd van NAf 10.000.
3.
Indien degene genoemd in het eerste lid een trust of een andere soort juridische constructie is zoals genoemd in artikel 1[lees: artikel 2], onderdeel k, onder 3° en onder 4°, zijn de sancties beschreven in het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de trustee(s) of personen in gelijkwaardige of soortgelijke posities.
4.
Hoofdstuk III, afdeling 2, met uitzondering van artikel 26, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen is van overeenkomstige toepassing ingeval op grond van het eerste lid een administratieve boete wordt opgelegd.
5.
De bevoegdheid tot het opleggen van de administratieve boete, bedoeld in het eerste en tweede lid, vervalt door het verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de verplichting, zoals bedoeld in het eerste lid, is ontstaan.
6.
De Ontvanger, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen, is belast met het invorderen van een ingevolge het eerste lid opgelegde boete, waarbij de Landsverordening op de invordering van directe belastingen 1943 alsmede de Invorderingsverordening 1954 van overeenkomstige toepassing is.