Rb. Utrecht, 14-12-2011, nr. 16/601003-11 [P]
ECLI:NL:RBUTR:2011:BV1502
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
14-12-2011
- Zaaknummer
16/601003-11 [P]
- LJN
BV1502
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2011:BV1502, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 14‑12‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 14‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Poging woninginbraak, voltooide woninginbraak, flipperen, beslag.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601003-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1988] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
thans verblijvende in de P.I.V., Huis van Bewaring Nieuwersluis te Nieuwersluis
raadsman mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 12 oktober 2011 heeft geprobeerd in te breken in de woning aan de [adres] te [woonplaats] door zich de toegang tot het complex te verschaffen en met een stuk plastic de deur van die woning te openen;
feit 2: op 16 oktober 2010 heeft ingebroken in de woning aan de [adres] te [woonplaats] door een raam te vernielen en een geldbedrag uit die woning heeft gestolen.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan al het haar tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het eerste feit. De verdediging voert hiertoe aan dat er geen begin van uitvoering van een misdrijf, in de zin van artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht, heeft plaats gehad. Er heeft sporenonderzoek plaatsgevonden een het kozijn van de desbetreffende woning en er zijn geen beschadigingen aangetroffen, welke er wel zouden zijn als er ‘geflipperd’ was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander heeft geprobeerd in te breken in de woning aan de [adres] te [woonplaats].
Op 12 oktober 2011 tussen 14:30 uur en 14:45 uur hoorden [slachtoffer] en zijn vrouw in hun woning aan de [adres] te [woonplaats] zes keer achter elkaar de bel van de voordeur. Vervolgens hoorde [slachtoffer] gerommel en gerammel aan de voordeur. Toen [slachtoffer] ging kijken, zag hij een meisje voor het raam, met haar gezicht naar het raam staan. Het meisje keek steeds om zich heen. Dit meisje zag er als volgt uit: buitenlands uiterlijk, licht getinte huidskleur, en rond 18 á 20 jaar oud. Ze droeg een wit shirt. [slachtoffer] hoorde nog steeds gerommel aan de deur. [slachtoffer] zag nog een tweede persoon, die zich aan de kant van het slot en de deurklink bevond. [slachtoffer] hoorde onderaan de deur geluid dat hij omschrijft als ‘porren’. Aan de zijkant van de deur, aan de slotkant, hoorde hij een schurend geluid.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] begeven zich op 12 oktober 2011 omstreeks 14:36 uur naar de [adres] te [woonplaats]. Verbalisant [verbalisant 1]ziet bij de ingang van de flat aan de [adres] te [woonplaats] twee vrouwen wegrennen. Kort daarop houdt verbalisant [verbalisant 1] deze twee vrouwen, te weten een oudere en een jongere vrouw, staande in de kelder van de flat. De jongere vrouw ziet er als volgt uit: Slavisch uiterlijk en ongeveer 20 jaar oud, 1.55 tot 1.65 meter lang en donker haar. Ze draagt een spijkerbroek en een witte trui. Verbalisant [verbalisant 1] ziet dat de oudere vrouw een schroevendraaier in haar hand heeft en deze op de grond legt. Kort daarop ziet verbalisant [verbalisant 2] tevens een halfrond stuk plastic van ongeveer 10 tot 15 centimeter groot liggen op de plek waar ook de schroevendraaier lag.
Nadat de oudere vrouw, zijnde medeverdachte [medeverdachte 1], is overgebracht naar het politiebureau te Veenendaal, wordt in het dienstvoertuig waarmee zij is vervoerd onder de achterbank een flipper, zijnde een stuk plastic, aangetroffen. Bij de fouillering van [medeverdachte 1] is in haar tas een stuk plastic aangetroffen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat ze op 12 oktober 2011 met een ander op de [adres] was in [woonplaats]. Zij hebben vervolgens bij een woning aangebeld en aangeklopt, maar er werd niet open gedaan. Verdachte heeft verklaard dat ze samen met [medeverdachte 1] in het flatgebouw was. Aldaar hebben verdachte en [medeverdachte 1] bij een woning aangebeld.
Op 13 oktober 2011 is forensisch onderzoek naar sporen verricht aan de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Verbalisant [verbalisant 4]heeft waargenomen dat het rubber van een tochtstrip van de woning beschadigd was. De schoenen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn na hun aanhouding in beslag genomen ter vergelijking met het aangetroffen schoenspoor. Verbalisant [verbalisant 4]zag dat het schoenzoolprofiel van de schoenen van verdachte een soortgelijk profiel betrof als dat van het veiliggestelde schoenspoorfragment. Ook zag verbalisant [verbalisant 4] een klein fragment van een schoen met een blokprofiel in het schoenspoorfragment. De schoenzolen van [medeverdachte 1] hebben een blokprofiel.
Nadere overweging met betrekking tot feit 1
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen begin van uitvoering van een misdrijf, in de zin van artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht, heeft plaats gehad. Er is geen bewijs voor het daadwerkelijk ‘flipperen’ en de bij verdachte aangetroffen schroevendraaier niet is gebruikt.
De rechtbank volgt de verdediging daarin niet. Vast staat dat verdachte en haar mededader bij de woning aan [adres] te [woonplaats] hebben aangebeld, op de deur hebben geklopt aan de deurklink hebben getrokken en tegen de deur hebben geschopt. Ook staat vast dat de bewoner, [slachtoffer], een schurend geluid heeft gehoord aan de zijkant van de deur, aan de slotkant. Daar komt bij dat verbalisant [verbalisant 4], in tegenstelling tot wat de raadsman beweert, heeft waargenomen dat het rubber van een tochtstrip van de woning beschadigd was.
De rechtbank acht voormelde vaststaande feiten en gedragingen voldoende voor de vaststelling dat het voornemen van verdachte en haar mededader om in te breken in desbetreffende woning zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard, zoals bedoeld in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. Immers de voornoemde gedragingen waren naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de voltooiing van de woninginbraak. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft ingebroken in de woning aan de [adres] te [woonplaats] door een raam te vernielen en dat zij een geldbedrag uit die woning heeft gestolen.
Getuige [getuige], wonende aan de [adres], komt op 16 oktober 2010 omstreeks 18:00 thuis. Terwijl zij naar haar woning loopt, ziet zij een jonge vrouw met zwart haar voor de woning, voor het raam, van haar buurman [benadeelde 1] staan. Kort hierna ziet [getuige] een andere vrouw uit het raam van de woning van haar buurman komen en op de galerij springen. Hierop vluchtten beide vrouwen. [getuige] omschrijft de vrouwen als volgt: beide vrouwen hadden zwart haar en ze waren tamelijk jong.
Op 16 oktober 2010 doet [benadeelde 1] aangifte van inbraak in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats]. [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij op diezelfde dag om 13:00 zijn woning heeft verlaten, de voordeur op slot had gedaan en de ramen aan de achterzijde van de woning dicht gedaan. Omstreeks 18:20 wordt [benadeelde 1] gebeld door de politie met de melding dat er was ingebroken in zijn woning. [benadeelde 1] ziet dan dat het raam van de logeerkamer gebroken was. Dit raam bevindt zich direct aan de galerij. Ook ziet [benadeelde 1] dat de vitrage voor dat raam beschadigd is. Uit een lade is ongeveer €300,00 in vreemde valuta weggenomen. Uit de portemonnee van [benadeelde 1], die op zijn bureau lag, is €50,00 weggenomen.
Op 17 oktober 2010 is forensisch onderzoek naar sporen verricht door verbalisant [verbalisant 5] in de woning op de [adres] te Utrecht. Verbalisant van de [verbalisant 5] heeft op de gordijnen achter het draairaam, gelegen aan de rechterzijde van de toegangsdeur, een op bloed gelijkende substantie aangetroffen. Bij vergelijking van het DNA-profiel, dat is afgeleid uit het bij de woninginbraak aangetroffen celmateriaal, blijkt dit DNA-profiel overeen te komen met het DNA-profiel dat is afgeleid uit het referentiemonster van het wangslijmvlies van [verdachte], zijnde verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 1.
op 12 oktober 2011 te Veenendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen geld en/of goederen van haar/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader, en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en die/dat weg te nemen geld en/of goederen van haar/hun gading onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of een valse sleutel:
zijnde en/of hebbende zij, verdachte, en/of haar mededader
- -
zich de toegang het complex verschaft (waartoe voornoemde woning behoort) en
- -
(vervolgens) met een stuk plastic "geflipperd" tussen de deur en het slot van de woning van die [slachtoffer] en
- -
aan de deurklink getrokken en op enige wijze geprobeerd de deur van die woning te openen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
- 2.
op 16 oktober 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een geldbedrag geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, waarbij verdachte en/of haar mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming hebbende zij, verdachte en/of haar mededader
- -
zich de toegang het complex verschaft (waartoe voornoemde woning behoort)
- -
een raam van die woning vernield.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en van valse sleutels.
Feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd. De raadsman heeft hiertoe bepleit een aanzienlijk deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, mede gelet op het feit dat verdachte in aanmerking komt voor het project ‘wisselgeld’ van de Gemeente Nieuwegein.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende. Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Ook heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een voltooide woninginbraak. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen zijn doorzocht.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 november 2011 waaruit blijkt dat verdachte zich reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan - onder meer - soortgelijke strafbare feiten.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 3 januari 2011 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken in verband met overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een misdrijf dat voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
De rechtbank is, gelet op de ernst van de feiten in samenhang met de omvangrijke justitiële documentatie van verdachte, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie en ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken, geen aanleiding om een deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De goede voornemens van verdachte hebben haar er in het verleden kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 4.072,08 voor een (poging) tot diefstal met braak.
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.089,00 voor het onder feit 2 tenlastegelegde feit.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ad € 1.089,00 en heeft verzocht daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1], voor zover bestaande uit het eigen risico van € 50,00 te betalen ten behoeve van de verzekering en de immateriële schade van € 200,00 voor toewijzing vatbaar is.
De door [benadeelde 1] na de woninginbraak aangelegde brandvertragende folie alsmede de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand zijn niet voor toewijzing vatbaar.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De door de benadeelde partij [benadeelde 2] geleden schade, betreft geen schade die rechtstreeks is ontstaan uit de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat door de benadeelde partij [benadeelde 1] geleden schade tot een bedrag van € 300,00 rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 50,00 ter zake van materiële schade en € 250,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte voor de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt aansprakelijk is. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de gemaakte kosten ter zake van rechtsbijstand toewijzen, tot heden begroot op € 75,00 – bestaande uit de eigen bijdrage.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding van € 714,00 voor de gemaakte kosten voor brandvertragende folie, aangelegd naar aanleiding van de onder feit 2 ten laste gelegde woninginbraak, zal worden afwezen, nu dit geen schade betreft die rechtstreeks is voortgevloeid uit het bewezen verklaarde feit.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. Het beslag
8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan [X], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en van valse sleutels.
Feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden;
- -
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- -
gelast de teruggave aan [X] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
- *
een zwarte autosleutel met afstandsbediening, horende bij een personenauto met het kenteken [kenteken];
- *
een blauwe personenauto van het merk Peugeot met het kenteken [kenteken];
- -
gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten; een zilverkleurig horloge van het merk Breitling 1884;
Benadeelde partijen
- -
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- -
veroordeelt de benadeelde partij en de verdachte ieder in de eigen kosten;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 300,00, waarvan € 50,00 ter zake van materiële schade en € 250,00 ter zake van immateriële schade;
- -
veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot heden begroot op € 75,00;
- -
veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, € 375,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- -
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en
mr. T. Reichardt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Bakkenes, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 december 2011.
Mr. Reichardt is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.